Sue Prideaux, Ik ben dynamiet – Het leven van Nietzsche.
Sue Prideaux, Ik ben dynamiet – Het leven van Nietzsche.
uitg De Arbeiderspers. 2018 vert. Peter Claessens
280. Hoe kwamen we ertoe ons vrijwillig de joods-christelijke waarden toe te eigenen die ons in gehoorzaam vee veranderden? Waarom adopteerden we wat Nietzsche de slavenmoraal noemt? Hij ontleent de term aan het feit dat de joden en christenen historisch gezien slaven waren, eerst in Babylon, daarna in het Romeinse Rijk. Niet bij machte hun wil aan de wereld op te leggen maar hunkerend naar macht werden de slaven verteerd door haat jegens hun meesters. Hun enig mogelijke revanche nemend keerden ze de waarden om door hun grieven te vervatten in een religie die de verheerlijking van hun eigen ellendige staat en lijden oplegde.
Sensualiteit en machtswellust werden gedemoniseerd. De woorden ‘rijk’ en ‘macht’ werden synoniem met kwaad. Het christendom was een ontkenning van de levenswil die tot religie was gemaakt. Het christendom haatte het leven en haatte de menselijke natuur; het vergiftigde de wereld door de gegevenheden van de menselijke natuur te ontkennen en alles te veranderen in een conflict tussen ‘zou moeten’ en ‘is’. De moraal die ontstond in de slavernij, bestendigde
de slavernij en gaf aldus aanhoudend invulling aan het nihilisme van de vertrapten.
Nietzsche koos specifiek het Franse woord ressentiment uit om het fundament van de slavenmoraal te beschrijven. ‘Ressentiment’ is een woord met een pregnantere betekenis dan slechts wrok en jaloezie. Het is een neurose, een behoefte om zowel zichzelf als de ander pijn
te berokkenen. Ressentiment omvat de positie van de verontwaardigde machtelozen die de middelen ontberen (of genieten van het gebrek daaraan) om zich van hun wrok te ontdoen door wraak te nemen.
En dus leidde ressentiment de slaven ertoe hun zwakte op leugenachtige manier om te buigen in een kracht om ‘wraak te nemen op Rome en zijn edele en frivole tolerantie’ door de voormalige
moraal van macht en superioriteit omver te werpen en te vervangen door de morele superioriteit van slachtofferschap en de verheerlijking van de vertrapten.
Zoals de heilige Augustinus opmerkte, is wrok als het nemen van gif en hopen dat de ander zal sterven.
Hoe kwam deze bizarre ommekeer van waarden tot stand? Hoe kwam het dat ascetisme het won van levensbevestigende waarden?
Nietzsche wierp deze vraag in Voorbij goed en kwaad wel op en beantwoordde haar ook ten dele, maar hij had er absoluut geen definitief antwoord op gegeven.
In juni 1887 begon hij aan De genealogie van de moraal, een strijdschrift, waarmee hij het een titel
gaf die op een opmerkelijke manier blijk geeft van de eigentijdse postdarwiniaanse preoccupatie met de kwestie van de afkomst. Zoals gewoonlijk schreef hij het heel snel, in zo’n vier weken. Het boek omvat drie lange essays die geschreven zijn met de bedoeling de wortels van de familieboom van de moraal helemaal uit te graven en waarin hij zich voorneemt verder terug in de tijd te graven dan het joods-christelijke tijdperk.
Hij zou er de tijd in onderzoeken waarin de mens de zee verliet en op twee benen begon te lopen.
Op een zeker moment in de prehistorie, zo veronderstelt hij, ontstond er een specifieke manier van doen die schadelijk was voor de gemeenschap. Het leidde tot het opleggen van straf. Dit was het ogenblik waarop de moraal werd geconstrueerd; dit was het moment waarop onze instincten voor het eerst werden beteugeld door een straffende maatschappij. Mettertijd leidde het opleggen van straf tot introspectie. Introspectie leidde tot het geweten.
383. Wat gebeurt er als de mens de morele code opzegt waarop hij het gebouw van de beschaving heeft gevestigd? Wat betekent het mens te zijn als we zijn losgemaakt van een centraal metafysisch doel? Resteert dan slechts een zinledig vacuüm? En zo ja, hoe vullen we
dan dat vacuüm? Als het hiernamaals wordt afgeschaft, is de ultieme zin gelegen in het hier en nu. Heeft de mens eenmaal de kracht zonder religie te leven, dan moet hij de verantwoordelijkheid op zich nemen voor zijn eigen daden.
En toch zag Nietzsche dat zijn tijdgenoten er genoegen mee namen in een lui compromis te leven,
ervan afzagen hun eigen gebrek aan authenticiteit te bevragen en weigerden de hamer te slingeren tegen de afgodsbeelden om erachter te komen of ze niet hol klonken.
Het blijft nog steeds een door en door moderne uitdaging. Misschien ligt een deel van Nietzsches aantrekkingskracht in zijn weigering ons een antwoord te geven. We moeten de zin en het
antwoord, zo er al een is, zelf vinden: dat is de ware prestatie van de übermensch.
We kunnen wetenschap afdoen als geloof; we kunnen het religieus geloof zelf verwerpen maar nog steeds vasthouden aan morele waarden. In de eerste plaats moet de mens zichzelf worden. Ten tweede: amor fati; hij moet aanvaarden wat het leven brengt, en daarbij de doodlopende wegen van zelfhaat en ressentiment vermijden. Dan kan de mens uiteindelijk zichzelf overstijgen om ware vervulling te vinden als de übermensch, de mens die in harmonie leeft met zichzelf, vreugde vindt in zijn aardse bestemming, genoegen schept in de pure schittering van het bestaan en zich verzoent met de eindigheid van zijn sterfelijk bestaan.
Tragisch genoeg voor Nietzsche, werd de behoefte om onszelf te overwinnen zo schaamteloos vervormd tot een behoefte om anderen te overwinnen dat dit veelal zijn vermogen om de eeuwige vragen op zo’n heerlijk provocatieve manier te stellen heeft overschaduwd.
Tegelijkertijd heeft zijn toewijding aan het onderzoeken van elk facet van de waarheid en zijn neiging nooit een antwoord aan te bevelen dat aan ‘misschien…’ voorbijgaat, een onuitputtelijk potentieel voor interpretatie verschaft.
Wie villa Silberblick tegenwoordig bezoekt, zal zien dat er bomen in de tuin zijn gegroeid die het glorieuze uitzicht verdekken waarnaar de villa is genoemd. Maar als je een stukje voorbij de bomen het veld naast de tuin in wandelt, kun je van het uitzicht genieten dat er ooit was vanaf Nietzsches balkon. Terwijl je oog over Goethes verrukkelijke door de verlichting geïnspireerde herschepping van klassieke perfectie dwaalt, word je overweldigd door genot, omdat je eens te meer versteld staat van het vermogen van de mens de eenvoudige materialen van aarde en steen, water en planten te gebruiken en ze om te vormen tot een symbolische visie van de
volmaakbaarheid van de aarde aan de hand van zijn eigen hoge idealen.
Ons wordt een transcendent uitzicht geboden dat zich vijftien heerlijke kilometers ver uitstrekt voordat de lieflijke beekjes en schapenweiden uiteindelijk verdwijnen in de inktachtige bulten van het woud van Ettersberg, en daar rijst een nieuw oriëntatiepunt op tegen de bomen aan de horizon: de lange, zwartgeblakerde schoorsteen van het crematorium van het concentratiekamp
Buchenwald.
Net zoals die vreselijke schoorsteen zich dreigend verheft boven het landschap dat als doel had de hoogste culturele aspiraties van de mens te illustreren, net zo worden ook Nietzsches profetische uitingen blijvend overschaduwd door vreselijke connotaties.
‘Ik ken mijn lot,’ had hij geschreven. ‘Eens zal de herinnering aaniets ontzaglijks met mijn naam verbonden worden, – aan een crisis zoals er nog nooit een op aarde is geweest, aan de diepste
gewetensbotsing, aan een beslissing, teweeggebracht tegen alles wat tot dan toe geloofd, geeist, geheiligd was. Ik ben geen mens, ik ben dynamiet. ‘
Harten die door de geschiedenis zijn gevormd, krimpen ineen bij deze profetie. Maar alleen in onze verbeelding, die wordt verduisterd door de lange schaduw van de terugblik, is dit de uitroep van een man die kwaad over de wereld wil afroepen. In werkelijkheid klinkt het als
de overwinningskreet van de man die een tunnel wist uit te breken door de in zijn tijd massieve onverschilligheid tegenover de gevolgen van de dood van God, en daarmee de weg opende voor stoutmoedige Argonauten van de geest zodat ze nieuwe werelden konden bereiken.