Jan Brokken, De weemoed van de reiziger
Jan Brokken, De weemoed van de reiziger
Atlas Contact 2025
De gevaarlijkste kijk op de wereld, is die van mensen die de
wereld nooit aangekeken hebben. ALEXANDER VON HUMBOLDT, natuurvorser
Wie ziet kan vertellen. En wie vertelt legt vast. We hebben
de taal nodig om onze ogen te helpen. SACHA BRONWASSER, Luister
Want alles wat ik vertel, heb ik gezien; en hoewel ik me heb
kunnen vergissen terwijl ik het zag, misleid ik u nauwelijks
nu ik er verslag van doe, dat is zeker. STENDHAL, Het rood en het zwart
En misschien heeft ieder leven zijn eigen zin en duurt het
een heel leven die zin te vinden. ETTY HILLESUM, Het verstoorde leven
39. Het platteland bewaart de tradities, de stad vraagt om verandering. Je voelt bij Bartók een hechte band met het land en de natuur. Hij kon evenmin zonder Boedapest. Om nieuwe ideeën, modes, smaken, klanken op te doen. Het duurde lang voor hij daar bijval oogstte. Aan het begin van de jaren twintig vond men zijn muziek te ernstig, ondanks alle verwijzingen naar de dans- en bruiloftsmuziek uit de dorpen. Halverwege zijn leven was Bartók geliefder in Amsterdam, waar hij driemaal nieuw werk van eigen hand uitvoerde, dan in Boedapest
44. Een nog merkwaardiger toeval was dat hij door dezelfde arts werd behandeld die Bartók in zijn sterven had begeleid. Ze hadden veel gepraat, zei die dokter over Bartók, en wat hij zich nog heel goed herinnerde was dat Bartók tegen hem had gezegd: ‘Een van de belangrijkste dingen die ik van Stravinsky heb geleerd is durf.’
Durf in de betekenis die de filosoof Kierkegaard eraan gaf: ‘Durven is even je evenwicht verliezen, niet durven is jezelf verliezen.’ En ja, die durf was de belangrijkste verdienste waarmee Stravinsky de geschiedenis wilde in gaan.
73. ‘Het jaar daarop waren we allemaal vrij, ook wij hier, in Tsjecho-Slowakije. Die Treinen naar de Vrijheid namen in mijn herinnering mythische vormen aan. Hoe we hier allemaal op het pad stonden te kijken en mee te zingen en te janken van vreugde, in de vaste overtuiging dat het binnenkort onze beurt zou zijn. Ik zeg het weleens tegen mijn kinderen: ik werd volwassen in een moeilijke tijd maar het was een tijd van hoop. Jullie hebben het veel beter nu, maar jullie weten niet hoe opwindend het is in een tijd van hoop te leven, hoe arm en onvrij we toen ook waren.
85. God, het waren andere tijden. Niet zo bezitterig als nu, niet zo moralistisch, kleinburgerlijk, benepen. Je stond niet direct met een oordeel klaar, je verlangde, om met Kafka te spreken, naar ‘een vrije wind’. Je had veel minder last van de ketenen waar Kafka zo bang voor was; je liet je niet de wet voorschrijven door welke religie, ideologie of traditie dan ook. Dat gold voor zowat iedereen van onze generatie, ook voor Alena en Jan, die onder de knoet van een beulsregime leefden. Ook zij hadden hun vrijheidsdromen. Zelfs met een leger veiligheidsagenten om je heen kun je vluchten in je verbeelding. (…)
Alena huilde toen ze afscheid van ons nam. Er zijn verschillende vormen van huilen. Zij huilde oprecht, uit de grond van haar hart. Het greep me aan. Iemand die breekt. Iemand die meer dan één toekomst verliest. Ons aller illusie te kunnen ontsnappen.
220. Iedere keer wanneer ik bij Gert op bezoek kwam schoof ik op de rood-blauwe stoel. Ik ervoer het als iets ondeugends, als tegen een beeld van Michelangelo leunen. Gert herinnerde zich dat ik altijd pretoogjes kreeg wanneer ik in de stoel ging zitten en dat ik me met beide handen aan de leuningen vastgreep, alsof ik verwachtte dat ik ieder moment door het dunne plankje onder mijn billen zou zakken.
De stoel was er eerder geweest dan het huis. Het prototype stamde uit de zomer van 1918 en was Rietvelds bijdrage aan een prijsvraag geweest, die hij niet had gewonnen. Kunsthistorici vragen zich nog altijd af hoe Rietveld van de ene op de andere dag met dit revolutionaire ontwerp kon komen: een stoel (dus toegepaste kunst) die het symbool van een kunstbeweging werd – De Stijl – en die met een paar elementaire kleuren liet zien waar de grootste vernieuwers in de schilderkunst, Piet Mondriaan, Theo van Doesburg en Bart van der Leck, op dat moment mee bezig waren: de kunst uit de chaos en de drek van de Grote Oorlog te trekken, een oorlog die vrijwel alles verwoest had in Europa, de kunst terug te leiden naar zuiverheid en eenvoud. De Engelse criticus Martin Filler kon er in 1982 nog steeds niet over uit: Rietveld die als jongen van elf als leerling-meubelmaker voor zijn vader wasgaan werken, vanaf zijn twintigste avondcursussen architectuur had gevolgd en bij architect P.J.C. Klaarhamer – een associé van Berlage – in de leer was gegaan, die vanaf zijn vierentwintigste zelfstandig meubels was gaan ontwerpen, kwam op zijn dertigste met het ontwerp van de eeuw.
232. Kadare is geen prater, hij is die het contact met de wereld onderhoudt via gedrukte letters en die ondanks zijn hoge leeftijd blijft bladeren en lezen. Er zijn, en dat zegt hij me opeens als ik plaatsgenomen heb op het terras van het café-restaurant in `tirana, tegenwoordig héél véél goed schrijvers, veel meer althans dan in zijn jonge jaren. Je hoort dat oude schrijvers zelden zeggen, tenminste ik heb zelden een oude schrijver ontmoet die zich lovend uitliet over de veelheid aan goeie jonge schrijvers.
Zal ik ook zo grootmoedig zijn op mijn zevenentachtigste? Of zal ik nog liever mijn tong afbijten dan een compliment richting jonge garde maken, wat meer een Nederlandse traditie is?
Bij werkelijk grote schrijvers hoort bescheidenheid, nou ja, dat is ook weer geen wet van Meden en Perzen, ik heb weleens een beroemde schrijver ontmoet die beter dan wie ook begreep waarom hij wereldberoemd was. Maar zulke ontmoetingen moet je snel vergeten.
Ismail Kadare heeft alle grote schrijvers van na 1950 gekend, alle Oost- en West-Duitse schrijvers, Franse, Engelse, Tsjechische, Hongaarse, Roemeense, Bulgaarse, Turkse, en natuurlijk, alle Russische, als ze tenminste niet naar Siberië waren verbannen. Hij weet ook als geen ander dat het aureool waarmee een schrijver of een kunstenaar wordt omgeven de grootste valkuil is waarin hij vallen kan. Altijd komt er een dag waarop de zucht naar roem, met alle na-ijver die daarmee is verbonden, het wint van de nederigheid en de integriteit.
Kadare schijnt niet de geringste behoefte te voelen om zich te laten gelden. Hij kijkt weer rustig voor zich uit alsof alles wat met roem te maken heeft tot een andere wereld behoort.
Ik vind dat mooi en wil hem niet storen in zijn gedachten. Met andere mensen is het moeilijk stilte delen, met hem is het bijna een genot, hij wordt er niet nerveus van, en ik evenmin.
‘Ik benijd u,’ zegt hij opeens, zachter dan zacht, met een opvallend hoge stem.
Versta ik het goed?
Hij bedoelt misschien dat ik jonger ben dan hij, niet verschrikkelijk veel jonger, maar toch nog jong genoeg om te reizen en me in nieuwe verhalen en geschiedenissen te storten. (…)
Er is één verlangen dat altijd bij ons blijft, het verlangen eeuwig jong te zijn, in ons lijf, onze geest, jong, soepel, lenig. En nieuwsgierig, een eigenschap die je sneller kunt verliezen dan je durf, bravoure of je haren.
234. Jonge Albanese schrijvers nemen het Ismail Kadare kwalijk dat hij zo lang in Albanië is gebleven en dat hij pas na de dood van Hoxha politiek asiel in Frankrijk heeft aangevraagd. Zij die in vrijheid zijn geboren weten altijd precies hoe je handelen moet onder een dictatuur.
‘Voor mij is het enige goede het kwaad,’ citeerde Kadare een uitspraak van Boris Pasternak. Het kwaad was goed om beschreven te worden, zonder kwaad geen literatuur. Pasternak liet er nog iets aan voorafgaan: ‘Ik ben angstwekkend, voor mij is het enige goede het kwaad.’
Ongetwijfeld zal Kadare weleens vuile handen hebben moeten maken, wie niet, die in een communistische omgeving bleef verkeren? Zelf formuleerde hij het zo: ‘Of ik wilde of niet, ik leefde in een afwisseling van licht en donker, net zo angstaanjagend als de steeds wisselende stemmingen waar je na een groot misverstand last van kunt hebben.’
Kadare beschreef dat nergens zo indringend als in Onenigheid aan de top, waarin het draait om het telefoongesprek dat Stalin met Boris Pasternak voerde naar aanleiding van de arrestatie van de dichter Osip Mandelsjtam.
De Sovjetleider belde Pasternak thuis in Moskou op zaterdag 23 juni 1934. Pasternak was toen nog niet de Boris Pasternak van Dokter Zjivago, die roman verscheen pas in 1957, maar hij gold al wel als een groot dichter. Met Anna Akhmatova, Marina Tsvetayeva en Osip Mandelsjtam behoorde hij tot de voorhoede van de Russische poëzie. Stalin belde Pasternak om hem zijn mening te vragen over Mandelsjtam, die kort tevoren was gearresteerd. Het gesprek duurde tussen de drie en vier minuten.
Kadare geeft in zijn boek dertien versies van wat er tijdens dat telefoongesprek gezegd zou zijn, en doet dat met zoveel inlevingsvermogen dat de vraag zich onwillekeurig bij je opdringt of Kadare ooit zelf eens is opgebeld door een tiran die hem een onmogelijke kwestie voorlegde. (…)
Het gesprek tussen Stalin en Pasternak zou grote gevolgen hebben. Boris Pasternak zou onvoldoende voor Mandelsjtam zijn opgekomen en hem zelfs hebben verraden. Mandelsjtam werd weliswaar vrijgelaten na het telefoongesprek maar hij werd kort daarop samen met zijn vrouw naar Voronezj verbannen, veertienhonderd kilometer van Moskou. Daar begon Mandelsjtam aan hallucinaties te lijden en deed hij een zelfmoordpoging: hij sprong uit het raam en brak zijn arm. Na drie jaar ballingschap keerden de Mandelsjtams naar Moskou terug; op 2 mei 1938 werden ze echter opnieuw gearresteerd.
Nadezhda werd al snel vrijgelaten, Osip werd tot vijf jaar strafkamp veroordeeld wegens contrarevolutionaire activiteiten. Hij werd overgebracht naar Vladivostok waar hij op 27 december 1938 is gestorven van honger en uitputting, ofschoon de precieze omstandigheden nooit zijn opgehelderd. Dat ellendige levenseinde is Pasternak nagedragen – had hij maar kordater moeten antwoorden aan de telefoon, had hij maar een manier moeten bedenken om Stalin aan het aarzelen te krijgen.
Kadare was de aangewezen persoon om dit verhaal te schrijven. Hij kende de voortdurende dreiging waaronder intellectuelen leefden in de communistische landen en hij kende de sfeer van Moskou, waar hij in de jaren vijftig literatuur studeerde aan het Gorki instituut. En – misschien is dat nog wel nog wel belangrijker – hij wist als schrijver en voormalig journalist dat iedereen van zo’n beladen historische gebeurtenis een andere versie van de feiten geeft. Hij spoorde dan ook alle mogelijke varianten van het telefoongesprek op zoals die in memoires, brieven, bekentenissen of gesprekken zijn weergegeven. (…)
Surrealistisch allemaal. Ismail Kadare speurde zo obsessief naar de nuanceverschillen dat het lijkt alsof hij een boosaardig signaal uit een andere wereld wilde opvangen. Alleen iemand die midden in die andere wereld heeft vertoefd, en die er bijna in is verzopen, kon een boek als dit schrijven. Kadare toont aan hoe doodsbenauwd communisten waren voor de kunst.
245.’Het is zo moeilijk,’ fluistert Kadare me toe, ‘dat wij alleen woorden tot onze beschikking hebben, woorden die iedereen gebruikt of misbruikt, afgesleten of beladen woorden, beladen doordat de een of andere ideologie ermee aan de haal is gegaan, terwijl een violist zijn eigen, specifieke toon kan maken en iedere noot als nieuw kan laten klinken.’
Hij ziet er opeens heel veel brozer en vermoeider uit.
‘Het wordt koud,’ zucht hij. ‘Als je oud bent, wordt het steeds kouder voor je gevoel.’
Een wolk schuift voor de zon, de wind trekt iets aan, ik pak zijn hand beet, die heel zacht aanvoelt, maar inderdaad koud is, als de naderende dood. Maar als ik aanstalten maak te vertrekken en hem zeg hoe melodieus de taal van zijn boeken is, zie ik opeens iets van een gloed in zijn ogen. ‘U heeft muziek,’ fluistert hij. ‘U… Er zit zoveel muziek in uw werk. In alle opzichten.’
Als je heel oud bent, kun je soms ook opeens weer even jong worden – dat geeft hoop. Je vergeet alle pijntjes en ongemakken en je ziet in een ander soms even iets van je vroegere elan terug. Je weet weer hoe het was toen je iedereen aankon en alles je fantasie prikkelde.
‘Zie ik u terug?’ zegt hij bij het afscheid.
Zo zou ik dus oud willen worden.

