Milan Kundera, Een gekidnapt Westen 1983
uitg. De Nieuwe Wereld – ten have 2024
In 1983, toen hij dacht dat het Oostblok nog duizenden jaren zou standhouden, publiceerde de uitgeweken Tsjech en literaire grootheid Milan Kundera (1929-2023) een korte tekst die de hele wereld rondging, vertaald in tientallen talen.
Een gekidnapt Westen zette Midden-Europa in één klap op de kaart als een samenstel van kleine naties waar de Europese eenheid-door-diversiteit haar hoogtepunt bereikt: cultureel behorend bij het Westen, politiek opgeslokt door een vraatzuchtige grote natie (Rusland) die naar eenvormigheid streeft. Veertig jaar later is Kundera’s tekst weer extra actueel, zowel door de Russische inval in Oekraïne als door de hoofdvraag: wordt de Europese cultuur bedreigd?
‘De onvanzelfsprekendheid van een natie (1967)’
14. ‘De ontwikkeling van de mensheid is voor het eerst één wereldgeschiedenis geworden. Kleine eenheden verenigen zich tot grotere eenheden. Internationale culturele inspanningen worden geconcentreerd en met elkaar verbonden. Er wordt massaal gereisd. En daarmee neemt ook de rol van enkele van de belangrijkste wereldtalen toe, en naarmate het leven steeds internationaler wordt, wordt de invloed van de kleine talen steeds beperkter. Enige tijd terug sprak ik met een Vlaming, een theatermaker, die zich erover beklaagde dat zijn taal wordt bedreigd, dat de Vlaamse intellectuele elite tweetalig wordt en de voorkeur geeft aan het Engels boven de moedertaal, om zo rechtstreekser in contact te kunnen zijn met de internationale wetenschap. Onder deze omstandigheden kunnen kleine naties hun taal en hun eigen karakter alleen beschermen door middel van het culturele belang van hun taal, van de onvervangbaarheid van waarden die erdoor gevormd en ermee verbonden zijn.’
‘Een gekidnapt Westen of De tragedie van Midden-Europa (1983)
25. ‘Geografisch gezien is Europa (dat van de Atlantische Oceaan tot de Oeral loopt) altijd verdeeld geweest in twee helften die zich los van elkaar ontwikkelden: de ene helft verbonden met het oude Rome en de Katholieke Kerk (herkenbaar aan het Latijnse alfabet); de andere helft verankerd in Byzantium en de Orthodoxe Kerk (herkenbaar aan het cyrillische alfabet). Na 1945 verschoof de grens tussen die twee Europa’s een paar honderd kilometer naar het westen, en een paar naties die zichzelf altijd westers hadden gevonden werden op een goede dag wakker en stelden vast dat ze in het Oosten lagen.
Daardoor ontstonden er na de oorlog drie kernsituaties in Europa: die van West-Europa, die van Oost-Europa en die, de ingewikkeldste, van het deel van Europa dat geografisch in het midden lag: cultureel gezien in het Westen en politiek gezien in het Oosten.
Die tegenstrijdige situatie van wat ik Midden-Europa noem, kan ons helpen begrijpen waarom daar al vijfendertig jaar lang het brandpunt van het Europese drama ligt: de grootse Hongaarse opstand in 1956 met de bloedige moordpartij die erop volgde; de Praagse Lente en de bezetting van Tsjechoslowakije in 1968; de Poolse opstanden van 1956, 1968, 1970 en recentelijk met Solidarno??. Niets van wat zich afspeelt in geografisch Europa, west of oost, kan qua dramatische inhoud en historische impact worden vergeleken met die reeks van Midden-Europese opstanden. Elk van die opstanden werd door bijna de hele bevolking gedragen. Als ze niet door Rusland waren ondersteund, zouden de plaatselijke regimes nog geen drie uur hebben standgehouden. Dit gezegd zijnde, wat er in Praag of Warschau gebeurde kan in zijn essentie niet worden beschouwd als het drama van Oost-Europa, van het Sovjet-blok en het communisme, maar enkel en alleen als dat van Midden-Europa.
Inderdaad zijn die opstanden, die door de hele bevolking werden gesteund, ondenkbaar in Rusland. Maar ze zijn zelfs ondenkbaar in Bulgarije, het land dat, zoals iedereen weet, het stabielste deel van het communistische blok is. Waarom? Omdat Bulgarije dankzij de orthodoxe religie, waarvan de eerste missionarissen trouwens Bulgaars waren, al sinds zijn oorsprong tot de beschaving van het Oosten behoort. De gevolgen van de laatste oorlog betekenen voor de Bulgaren dus wel een aanzienlijke, betreurenswaardige politieke verandering (de mensenrechten worden er niet minder met voeten getreden dan in Boedapest), maar geen botsing van beschavingen, zoals voor de Tsjechen, Polen en Hongaren het geval is.’
30. ‘De Russen noemen alles wat Russisch is graag Slavisch om later alles wat Slavisch is Russisch te kunnen noemen,’ verkondigde de grote Tsjechische schrijver Karel Havlí?ek Borovský al in 1844, waarmee hij zijn landgenoten waarschuwde tegen hun domme, onzinnige russofilie.8 Die was onzinnig omdat de Tsjechen tijdens hun duizendjarige geschiedenis nooit direct contact met Rusland hadden gehad. Ondanks de taalverwantschap hadden ze geen wereld met de Russen gemeen, geen geschiedenis, geen cultuur, terwijl de verhoudingen van de Polen met de Russen niets anders waren dan een gevecht op leven en dood.’
34. ‘De ouders van Sigmund Freud kwamen uit Polen, maar net als Edmund Husserl en Gustav Mahler groeide de kleine Sigmund op in Moravië, mijn geboortestreek; ook de Weense romancier Joseph Roth had Poolse wortels; de grote Tsjechische dichter Julius Zeyer werd in Praag geboren in een Duitssprekende familie, het Tsjechisch was de taal van zijn keus. Daarentegen had Hermann Kafka het Tsjechisch als moedertaal, terwijl zijn zoon Franz volledig voor het Duits koos. De schrijver Tibor Déry, het boegbeeld van de Hongaarse opstand van 1956, kwam uit een Duits-Hongaarse familie, en mijn goede vriend, de voortreffelijke romancier Danilo Kiš, is een Hongaarse Joegoslaaf. Wat een verstrengeling van nationale lotsbestemmingen bij al die sleutelfiguren!
En alle mensen die ik net genoemd heb zijn Joods. Geen enkel deel van de wereld is inderdaad zo diep beïnvloed door de Joodse volksaard. De Joden, overal vreemd en overal thuis, verheven boven de nationale ruzies, waren in de twintigste eeuw het voornaamste kosmopolitische en verbindende element van Midden-Europa, zijn intellectuele cement, de samenvatting van zijn geest en bron van zijn geestelijke eenheid. Daarom houd ik van ze en hecht ik met passie en weemoed aan hun erfenis alsof het mijn eigen persoonlijke erfenis is.
Er is nog een reden waarom de Joodse natie me zo dierbaar is: haar lot lijkt dat van Midden-Europa samen te vatten, te weerspiegelen, symbolisch te verbeelden. Wat is Midden-Europa? De onzekere zone van kleine naties tussen Rusland en Duitsland in. Ik benadruk de woorden: kleine naties. Want wat zijn de Joden anders dan een kleine natie, de kleine natie bij uitstek? De enige kleine natie ooit die alle keizerrijken en de verwoestende opmars van de geschiedenis heeft overleefd.
Maar wat is een kleine natie? Ik stel mijn eigen definitie voor: een kleine natie is er een waarvan het bestaan op elk moment in twijfel kan worden getrokken, een natie die kan verdwijnen en die dat weet. Een Fransman, een Rus of een Engelsman zijn niet gewend om zich af te vragen of hun natie wel zal overleven. Hun volksliederen hebben het alleen maar over grootsheid en eeuwigheid. Maar het Poolse volkslied begint met het vers: ‘Nog is Polen niet verloren…’