Thomas Mann, Doctor Faustus. Het leven van de Duitse toondichter Adrian Leverkühn, verteld door een vriend.
Arbeiderspers 2007
24. Realiseerde hij zich dat wanneer hier werkelijk van een geheimschrift sprake
was geweest, de natuur over een eigen, uit haarzelf geboren, georganiseerde
taal had moeten beschikken? Want welke door de mens uitgevonden taal zou
zij moeten kiezen om zich uit te drukken? Reeds toen echter, als knaap, zag ik
heel duidelijk in dat de buitenmenselijke natuur radicaal analfabeet is, wat
haar in mijn ogen nu juist zo sinister maakt.
De dubbele hélixstructuur van de genetische code werd onthuld door Watson & Crick in 1953.
94. Bij gelegenheid waren we het erover eens geworden, of, juister gezegd,
hadden we ons bij de vaak geuite mening aangesloten, dat de filosofie de
koningin der wetenschappen is. Zij nam, zo hadden we vastgesteld, ongeveer
dezelfde plaats onder ze in als het orgel onder de instrumenten. Zij overzag ze,
was hun intellectuele samenvatting, ordende en zuiverde de resultaten van alle
onderzoeksgebieden tot een wereldbeeld, tot een overheersende en
beslissende, de zin van het leven ontsluitende synthese, tot een intuïtieve
bepaling van de plaats die de mens in de kosmos inneemt. Als ik nadacht over
de toekomst van mijn vriend, over een ‘beroep’ voor hem, was ik altijd bij
dergelijke voorstellingen uitgekomen. Zijn veelzijdige inspanningen, hoe ze
me ook voor zijn gezondheid lieten vrezen, zijn door commentariërende
kritiek begeleide ervaringsdrang rechtvaardigden zulke dromen. Het
universeelste, de levensvorm van een soevereine allesweter en wijsgeer, had ik
maar net goed genoeg voor hem gevonden, en… verder had mijn fantasie mij
niet geleid.
309. ‘Geef toe,’ zei ik tegen hem, ‘dat de verschrikkingen van de natuurkundige
schepping op geen enkele manier religieus productief zijn. Welke eerbied en
welke uit eerbied voortkomende civilisering van het gevoel kan nu worden
afgedwongen door de voorstelling van zo’n onmetelijke flauwekul als het
exploderend heelal? Absoluut geen enkele. Vroomheid, eerbied, geestelijk
decorum, religiositeit zijn alleen via de mens en door middel van de mens, in
de beperking tot het aards-menselijke mogelijk. Hun vrucht zou moeten, kan
en zal zijn een religieus getint humanisme, geleid door het gevoel voor het
transcendente geheim van de mens, door het trotse bewustzijn dat hij niet een
louter biologisch wezen is, maar met een beslissend deel van zijn wezen tot
een geestelijke wereld behoort; dat hem het absolute is gegeven, de ideeën van
waarheid, vrijheid, gerechtigheid, dat hem de verplichting is opgelegd het
volmaakte te benaderen. In dit pathos, deze verplichting, deze eerbied van de
mens voor zichzelf is God; maar in geen honderd miljard melkwegen kan ik
hem vinden.’
335. Dit is geen roman, bij de compositie waarvan de auteur de
harten van zijn personages indirect, door een toneelmatige schildering voor de
lezer ontsluit. Als biografische verteller ben ik ten enenmale bevoegd de
dingen rechtstreeks bij hun naam te noemen en eenvoudigweg psychische
feiten te constateren die op de door mij te beschrijven levenshandeling van
invloed zijn geweest. Maar na de eigenaardige uitingen die mijn geheugen
zojuist aan mijn pen heeft gedicteerd, uitingen van een, ik zou willen zeggen,
specifieke intensiteit, kan omtrent het mede te delen feit vermoedelijk geen
twijfel bestaan. Ines Rodde hield van de jonge Schwerdtfeger, en daarbij
waren maar twee dingen de vraag: ten eerste of zij het wist, en ten tweede,
wanneer, op welk tijdstip, haar oorspronkelijk kameraadschappelijke
verstandhouding met de violist, een verstandhouding als van broer en zus, dit
hartstochtelijke, gekwelde karakter had aangenomen.
413. Men citeerde Tocqueville (Alexis de), die had gezegd dat aan de Revolutie
als uit een gemeenschappelijke bron twee stromen waren ontsprongen: de ene
ten gunste van de mensen gaande naar vrije instituties, de andere naar de
absolute macht. Aan ‘vrije instituties’ geloofde van de bij Kridwiss
converserende heren niemand meer, vooral ook omdat de vrijheid innerlijk
tegenstrijdig was, voor zover zij om zich te handhaven was gedwongen de
vrijheid, die van haar tegenstanders namelijk, in te perken, dat wil zeggen,
zichzelf teniet te doen. Dit was haar noodlot, indien niet al bij voorbaat het
vrijheidspathos van de mensenrechten overboord werd gegooid, waartoe de
tijd veel meer geneigd bleek dan om eerst aan het dialectische proces te
beginnen dat de vrijheid in de dictatuur van haar partij veranderde. Op
dictatuur, op geweld liep het tóch allemaal uit, want met de vernietiging van
de overgeleverde politieke en maatschappelijke vormen door de Franse
Revolutie was een tijdperk aangebroken dat, bewust of niet, toegegeven of
niet, op de despotische dwingelandij over genivelleerde, geatomiseerde,
contactloze en, evenals het individu, hulpeloze massa’s afstevende.
419. Ik geloof werkelijk dat ik een rood hoofd had bij het meelachen toen
onder intellectueel vergenoegde hilariteit de toenemende geneigdheid van tandartsen werd
besproken om tanden met een afgestorven zenuw zonder dralen te trekken,
daar men het besluit had genomen ze voortaan als infectueuze indringers te
beschouwen – - na een lange, moeizame en tot raffinement naderende
ontwikkeling van de techniek der wortelbehandeling in de 19de eeuw. Let wel
en het was met name dr. Breisacher die dit scherpzinnig en onder algemene
instemming opmerkte – : het hygiënische gezichtspunt moest daarbij min of
meer als een rationalisatie van de primair aanwezige tendens tot laten vallen,
opgeven, zich afwenden en vereenvoudigen worden beschouwd, – bij
hygiënische argumenten was de verdenking van ideologie altijd op haar plaats.
420. Zonder twijfel zou men ook voor het niet-conserveren van het zieke op
grotere schaal, het doden van niet levensvatbare en zwakzinnige mensen,
wanneer men daar op een dag toe overging, volks- en rashygiënische motieven
aanvoeren, terwijl het in werkelijkheid – men wilde dat in het geheel niet
ontkennen, men legde er integendeel de nadruk op om veel dieper liggende
besluiten, om het afzweren van alle humane verwekelijking zou gaan die het
werk van het burgerlijke tijdperk was geweest: om een instinctief conditie-
opbouwen van de mensheid voor harde en duistere, met de humaniteit
spottende ontwikkelingen, voor een era van omvangrijke oorlogen en
revoluties die ons waarschijnlijk tot ver achter de christelijke civilisatie van de
middeleeuwen zou terugvoeren en veeleer het obscure tijdperk van vóór het
ontstaan daarvan, na de ondergang van de antieke cultuur, weerombrengen…
430. Er kwam nog iets anders bij waardoor Clarissa’s leven in de knoop raakte.
Zij hield, zoals mij allang tot mijn leedwezen was opgevallen, toneel en leven
niet goed uit elkaar: zij was actrice en keerde ook buiten het theater de actrice
naar buiten, misschien omdat zij geen echte was; het lichamelijk-persoonlijke
karakter van deze kunst verleidde haar tot een ornamentering van haar
burgerlijke persoon met gezichtscosmetiek, opgevulde kapsels en overdreven
decoratieve hoeden, – een volstrekt nodeloze en op misverstanden berustende
schijnvertoning, die op wie vriendschap voor haar voelde een pijnlijke, op de
burger een provocerende en op de wulpsheid van de mannen een
aanmoedigende uitwerking had, – geheel abusievelijk en volkomen onbedoeld;
want Clarissa was een uiterst spottend-afwijzend, koel, kuis, nobel schepsel,.
al was dit harnas van ironische hoogmoed misschien ook een creatie die haar
voor verlangens van haar vrouwelijkheid moest behoeden en die haar toch
weer tot een echte zuster van Ines Institoris, de minnares, of minnares
cidevant van Rudi Schwerdtfeger, stempelden.
588. Sinds meer dan honderd jaar wordt er in het Duits op een schandalige
manier met het woord ‘faustisch’ omgesprongen. Onder de invloed van
Goethes Faust-drama wordt dit woord het prototype van de Duitse eigenheid,
de Duitse geest, het Duitse zielenleven. Alles wat met het zoeken naar
eeuwige waarheden en laatste antwoorden, met het gevecht om de onthulling
van de diepste geheimen te maken heeft, wordt faustisch genoemd. Waarmee
tegelijkertijd deze eeuwige waarheden en diepste geheimen een in zekere zin
Duits-nationale aangelegenheid worden: de Duitse mens is faustisch én
Luther is de faustische mens als zodanig.