knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Shi Tiesheng, Notities van een theoreticus 

1 april 2024


uitg. Van Oorschot 2024 



‘Shi (Shi is zijn familienaam, Tiesheng, ‘de Staalgeharde’, zijn roepnaam) werd geboren in 1951 in Peking, twee jaar na het ontstaan van de Communistische Volksrepubliek. Omdat zijn oma afstamde van ‘grootgrondbezitters’, moest de familie zich gedeisd houden. In het klassenbewuste China van die tijd werd je voor minder als verdacht beschouwd. Hard labeur in een maoïstisch tewerkstellingskamp en verwaarloosde rugklachten leidden ertoe dat zijn benen verlamd raakten. Vanaf zijn eenentwintigste was Shi tot een rolstoel veroordeeld, wat hem de dubieuze bijnaam ‘rolstoelschrijver’ opleverde.



In ‘Notities’ nodigt hij je uit in zijn ‘schrijversnachten’. Al vanaf de eerste pagina’s word je ondergedompeld in Shi’s bedachtzame manier van denken, raak je verslingerd aan zijn delicate, meanderende overpeinzingen en zijn aandacht voor het menselijke en kwetsbare. De vertellende ‘ik’ (die erg op Shi zelf lijkt) herinnert zich een memorabele herfstavond in een verlaten park. Uit de opwellende stroom van herinneringen komt een gezelschap van personages tevoorschijn: dokter F en dichter L, schilder Z en regisseuse N, de weemoedige O en de banneling WR.



Het zijn mensen die hij heeft gekend en liefgehad en die hij volgt op hun weg door het leven. Shi schetst het portret van een generatie, zíjn generatie, en van een tijdperk dat werd getekend door de chaos en het geweld van de Volksrepubliek en de Culturele Revolutie. Maar gaandeweg begin je te begrijpen dat zijn ambities veel verder reiken dan dat.



Geleidelijk aan beginnen de personages over elkaar heen te schuiven. Er zijn beelden en herinneringen die ze met elkaar delen, en die ook in de verteller resoneren. ‘Ik kan hen niet creëren’, klinkt het. ‘Ik word door hen gecreëerd. Maar ik ben geen optelsom van hen, ik ben een wirwar, een mengeling van hen, ze vermengen zich tot mij. In mij worden ze lukraak met elkaar verbonden, overlappen ze elkaar, raken ze vermengd met elkaar, loopt alles door elkaar heen zonder duidelijke grenzen.’



Shi is geen kroniekschrijver en ook geen autobiograaf. Hij is een denker die gefascineerd is door het raadsel van de menselijke conditie. Hij wil doorgronden wat het ‘ik’ nu precies is, het ‘ik’ dat als ‘een knoop in het net van de wereld is geweven’. Hoe krijgt dat ‘ik’ vorm, waar bestaat het uit en hoe evolueert het in de tijd? Het zijn complexe vragen waar deze roman in zijn geheel het poëtische, genuanceerde en overweldigend ontroerende antwoord op vormt.



Het lijkt alsof ze intuïtief worden opgerakeld, maar onder het weefsel van herinneringen schuilt een magistrale compositie van terugkerende thema’s en variaties, overrompelend en veelzijdig als een symfonie. Applaus ook voor vertaler Mark Leenhouts, die erin is geslaagd Shi’s bezwerende, ritmische proza om te zetten naar een haast bedwelmend Nederlands. Het maakt deze grootse en tijdloze roman des te aantrekkelijker.’



Jan Dertaelen De schrijversnachten van de Chinese grootmeester Shi Tiesheng in De Tijd 19012024



161. 



De jonge WR was met zijn cijferlijst van de toelatingsexamens naar de universiteiten gestapt, naar de onderwijsraden en de inschrijvingsbureaus, en had daar om uitleg gevraagd. Hij had te horen gekregen: Examenresultaten zijn belangrijk, maar soms ook niet. Wanneer zijn ze dan wel belangrijk en wanneer niet? vroeg WR. Hij kreeg te horen: Dat is beleid, wie wij wel en niet aannemen, dat gaat hier volgens het beleid. Als dat zo is, zei WR, waarom wordt dat beleid dan niet vóór de examens al bekendgemaakt? Hij kreeg te horen: Het is wat de revolutie vereist, je zult je moeten neerleggen bij wat het vaderland bepaalt. De verontwaardiging van de jonge WR was simpel, oprecht en hartroerend: Als jullie dat beleid van tevoren bekend hadden gemaakt, had ik dat hele examen niet hoeven doen, ‘dan had mijn moeder niet al die jaren voor niks hierop hoeven hopen, dan had ze het eten niet uit haar mond hoeven sparen om mij naar school te laten gaan, en niet al dat geld te hoeven spenderen aan die drie maanden melk die ik gedronken heb, als jullie het me wat eerder hadden verteld, had ik nu allang geld kunnen verdienen om háár te onderhouden!’ De mensen van de inschrijvingsbureaus zwegen ongemakkelijk.



(…)



 `Ik zou graag willen weten wat mijn vaders status nu eigenlijk is.’- `Dat kunnen wij u heel duidelijk zeggen: hij is de vijand.’ – `Wat heeft hij dan gedaan dat hij volgens u de vijand ?’ -`Dat is heel eenvoudig: hij heeft in het verleden het volk onderdrukt en de werkende massa’s uitgebuit!’ -`Oh, en wie onderdrukt mij nu dan, en wie heeft zeventien jaar lang mijn moeders hoop uitgebuit?’ Die jonge jongen, dat jonge, onwetende kind, hij vroeg: ‘Kunt u mij vertellen wie hij is?’



 De jonge WR had een kapitale fout begaan.



Na afloop van die zomervakantie, toen veel van zijn oude klasgenootjes al in de universiteitsbanken zaten, en ik net op de middelbare school aankwam, verdween de jonge WR uit onze stad. Hij werd ver weg gestuurd, naar de onherbergzame noordwestelijke grensgebieden. En zo had moeder weer iets om op te wachten, weer een reden om verder te leven — ze begon opnieuw uit te kijken, dag in, dag uit uit te kijken naar het moment dat haar zoon vergeven zou worden en dat hij op grond van zijn jonge leeftijd en zijn onwetendheid vervroegd naar huis zou mogen komen, net zoals ze daar- voor jaar in, jaar uit had uitgekeken naar de terugkomst van haar man.



341. Iemand vertelde me ooit over een man die tijdens de Culturele Revolutie spoorloos verdwenen was, van de aardbodem verdwenen, tot hij tien jaar later ineens opdook, levend en wel, maar niet meer reageerde op het roepen van zijn naam. Als zijn familie zijn naam zei, leek het alsof hij niets had gehoord, maar als je ‘Nummer zo-en-zoveel’ zei, reageerde hij meteen. Wie het ook zei, op het horen van ‘Nummer zo-en-zoveel!’ stond hij direct overeind, in de houding, met een doffe blik op degene die hem had geroepen. Zo-en-zoveel was zijn gevangenennummer. Zijn familie zei: ‘Het lijkt alsof hij nog in gisteren zit, en er misschien wel nooit meer uitkomt.’ Het kan zijn dat een mens vandaag niet ziet, morgen niet ziet, maar gisteren ziet hij altijd. Zonder gisteren heeft hij geen leven. Gisteren kan de dag voor vandaag zijn, maar ook alle tijd tot vandaag.



379. In de jaren dat hij zelf ten val was gekomen (zelf als ‘verrader’ was gebrandmerkt) had hij nooit de dood gezocht. Nee, hij was niet van die hoge schoorsteen gesprongen, omdat er nog mensen waren die wisten dat het een onterechte beschuldiging was, omdat zijn vrouw en dochter net op tijd tegen hem gezegd hadden: ‘We geloven dat je onschuldig bent. Die schoorsteen was zo hoog geweest als een gebouw van minstens tien verdiepingen, hij kon hem vanuit zijn raam zo zien staan, als hij er ’s nachts op was  geklommen had niemand het gemerkt, als hij ervanaf was gesprongen was zijn dood een zekerheid geweest, was er geen redden meer aan geweest, hij had er maar op hoeven klimmen, zijn ogen dicht hoeven doen, en hij had deze hele wereld vaarwel kunnen zeggen, gewoon zijn ogen dicht doen en deze hele nachtmerrie van een wereld was weg geweest. Enkel door wat zijn vrouw en dochter hadden gezegd, en doordat ze het op tijd hadden gezegd, had hij nu weer naar zijn geboortestreek kunnen komen. ‘We houden nog net zoveel van je als vroeger, we weten dat je geen “verrader” bent, we geloven dat je onschuldig bent.Hij had er een brok van in zijn keel gekregen, het was het dierbaarste geweest wat hij in zijn leven ooit had gehoord. 



(…)



Ik heb ooit horen vertellen over een verrader die nog leefde, hij was niet door de vijand vermoord en ook niet door zijn eigen mensen uit de weg geruimd, hij had het geluk gehad om door te kunnen leven. Maar in de tijd erna stroomde de geschiedenis alleen maar langs hem heen, liepen de mensenmassa’s alleen maar voor hem langs, terwijl hij vast bleef in zijn positie van ‘verrader, alsof hij vastzat op een eiland — binnenin hem was het leeg en verlaten, hij had nog maar één ding over in het leven: berouw voor zijn zonden.



 519. ‘Als ik iets schilder,’ zei hij, ‘is dat omdat ik het aanbid. Ik wil het schilderen omdat ik het… omdat ik het wil vinden, het uit een grote vaagte naar voren wil halen, het uit het onwerkelijke samen wil zien ballen tot iets echts, iets dat naar mij kijkt zoals… zoals ik naar dat iets keek, dat op mij afkomt zoals ik er altijd naar op zoek was. Dat is het. Zo werkt dat voor mij. Dat is schilderen voor mij, net als houden van. Kunst en liefde zijn voor mij hetzelfde.’



   `Kunst,’ zei hij, ‘dat is toch niet steeds met nieuwe trucjes in het gevlij proberen te komen bij al die critici en verzamelaars en professoren, die geleerden en experts in weet ik wat, die voorzitters en adviseurs van wat dan ook, en bij buitenlanders natuurlijk, die veredelde handelaars in streek- producten… Allemaal domme poseurs en zogenaamde cultuurliefhebbers. Hoe weten die lui nou wat kunst is! Kunst is toch niet waar zij het toe den- ken te verlagen, namelijk armoedig je handje naar ze ophouden, of, als er geeneens geld in zit, bedelen om een beetje eer of “naamsbekendheid”, dooi ze maar genoeg naar de mond te praten? De smeerlappen! Je zult er nooit achter komen waarmee ze hun fortuin hebben gemaakt, of met welke paar prutessays vol neptheorieën ze zomaar ineens expert zijn geworden, het stinkt allemaal zo dat de honden er nog voor weglopen. En dat allemaal omdat ze… omdat ze geen benul hebben van wat het hogere, het verhevene is?’



   `Stelletje smeerlappen ook die eraan meedoen,’ zei hij, ‘voor een betere positie kloppen ze midden in de nacht bij de baas van hun instituut aan, om een prijs te winnen gaan ze op verjaardagsvisite bij de oude schoonmoeder van een jurylid, om beroemd te worden nodigen ze journalisten uit voor etentjes en zetten ze hoge prijzen op hun schilderijen, die ze dan zelf stiekem opkopen… Kun je van die lui verwachten dat ze weten wat verheven is?’ 



     Hij liet een stilte vallen en ging weer verder: ‘Kunst is verheven, het meest verhevene op aarde. Wat is kunst? Het verhevene, dat is kunst, het is het enige wat echt onsterfelijk is. Zoals Beethoven zei: “Er zullen duizenden prinsen zijn, maar er is maar één Beethoven.” Vorstenhuizen, adeldom, dat is allemaal maar tijdelijk, vluchtig als rook, dat heeft niks met verheven te maken. Ik heb het over de verhevenheid van de geest. Dat kan niet iedereen begrijpen , zoals niet iedereen de Everest kan beklimmen. 



545. `Kun je me dan vertellen waar en wanneer de mensen ooit gelijk zijn geweest? Kun je me dan eens vertellen onder welke omstandigheden men- sen ooit gelijk kunnen zijn, evenveel aandacht, waardering, respect, liefde kunnen krijgen?’ – `Gelijkheid is een ideaal, dat hoeft niet per se een feit te worden. -`Maar als het nou nooit een feit kan worden, vind je het dan niet een beetje absurd? Vind je dan niet dat de verkondigers van dat ideaal er een wat bedenkelijk motief op nahouden?’


Reacties graag naar mailadres.