Simon Schama De geschiedenis van de Joden – Deel 1 de woorden vinden 1000 v.C. – 1492 – Deel 2 Erbij horen 1492-1900
uitg. Atlas Contact 2013
Dit is het boek dat Simon Schama altijd al heeft willen schrijven: Possibly the greatest story ever told, een grootse geschiedenis van het Joodse volk in de geschiedenis van de wereld. Van Mozes tot psychoanalyse, van de Bijbel tot de Westelijke Jordaanoever, van de cultuur tot en met de wetenschap: op al deze terreinen zijn Joden van een beslissende invloed geweest op de ontwikkeling van de wereld. Zoals John Adams, de tweede president van de Verenigde Staten ooit schreef:De Joden hebben meer bijgedragen aan de beschaving van de mensheid dan willekeurig welk land. Schama vertelt dit verhaal met de weidse blik die hem tot een van de beste historici van onze tijd maakt: een geschiedenis waarin schoonheid en gruwelen een even grote rol spelen.
36. ‘Net als zoveel soortgelijke Joodse gemeenschappen die wortel schoten buiten Palestina in de eeuwen en millennia die volgden, waren de bewoners van Elephantine misschien een beetje te zelfgenoegzaam in hun zorgeloze veronderstelling dat de relatie tussen hen en hun buren zo goed was als je mocht verwachten, of misschien wel beter, en onverstoord zou blijven zolang de welwillende Perzische macht er was om hen te beschermen tegen vervelende lokale afgunst. Maar dat was precies het probleem. Als de keizerlijke macht afkalft, beginnen etnische groepen die begunstigd werden onder dat regime, ineens allochtonen in plaats van autochtonen te lijken, ongeacht hoe lang ze er al wonen. Dit was precies wat er gebeurde aan het eind van de vijfde eeuw, toen Egypte, dat in 486 en 464-454 v.C. al openlijk in opstand was gekomen, zich opnieuw verzette tegen de overbelaste Perzische opperheren. Plotseling (zoals 2500 jaar later in het twintigste-eeuwse Egypte opnieuw zou gebeuren) werden de Joden van Elephantine gestigmatiseerd als kolonisten, pionnen van de Perzische bezetter, werden hun sociale zeden beschouwd als anomalieën en hun godsdienst als een ontheiligende inbreuk. Waar de Perzische tolerantie hun de kans had gegeven te floreren als keizerlijke stromannen, waren inheemse Egyptische opstandelingen eropuit hen te stigmatiseren als bezetters, hen te marginaliseren en te intimideren, hen los te tornen en uit het weefsel van de plaatselijke cultuur te scheuren.
De papyri maken melding van rellen en plunderingen – vroege vormen van pogroms.
51. ‘Hoewel Mesopotamische wetboeken van groot belang waren voor het installeren van de koning als soeverein arbiter, waren Babylonische en Perzische hofrituelen, die zich vaak afspeelden voor monumentale beelden, voornamelijk bedoeld om het publiek visueel te imponeren. De rol die Ezra toegewezen had gekregen, draaide geheel om spreken en gehoord worden, het ging om de levende kracht van woorden. Hiermee vestigde de Joodse filosofie van het lezen al heel vroeg zijn luidruchtige reputatie. Joods lezen in de stijl van de Hebreeuwse Bijbel, bij de geboorte van het zelfbewustzijn van dit volk, vindt niet plaats in stille eenzaamheid (een uitvinding van het monastieke christendom); het wordt ook niet gedaan ter verrijking van het reflectieve bewustzijn (hoewel dat niet geheel uitgesloten is). Joods lezen is letterlijk luidruchtig: sociaal, gezellig, geanimeerd, theatraal, een demonstratief openbaar optreden dat bedoeld is om de lezer van volledige overgave te laten overgaan tot actie; lezen dat noodzakelijke, rechtstreekse, menselijke implicaties heeft; lezen dat uitnodigt tot discussie, commentaar, twijfel, onderbreking en interpretatie; lezen dat nooit zijn mond houdt. Het joodse lezen weigert het boek ooit dicht te slaan.’
260. ‘Het is dan ook heel begrijpelijk waarom Mohammed zo optimistisch was toen hij in 622, nadat hij er niet in geslaagd was Mekka voor zich te winnen, begon aan zijn hidzjra naar het noorden, naar Yathrib/Medina, waar de islam zou triomferen en voor het eerst macht zou veroveren. Het is mogelijk dat de Joodse clans in Yathrib – en daar waren er veel van – niet langer politiek en sociaal dominant waren in de stad, maar het lijdt ook geen twijfel dat ze nog belangrijk waren, zowel in economisch als in cultureel opzicht. De islam werd dus geboren in een Joodse stedelijke smeltkroes. Mohammeds overtuiging dat de Joden zijn meest vanzelfsprekende bondgenoten zouden zijn, laat zich verklaren als een affiniteit tussen twee religies met één God. Maar het verband is nog sterker. Het Himyaritisch-Arabische jodendom zou in wezen een directe voorloper van de islam kunnen zijn, want het is vanuit historisch oogpunt onzinnig om Mohammeds belangrijkste leerstellingen niet als in essentie Joods aan te merken: het blijkt uit de ondeelbaarheid van de ene ongeziene, almachtige God (die immers in het Himyaritische en Arabische jodendom ‘rachman, de genadige en mededogende die in de hemel en op aarde is’) wordt genoemd ’ de verwachting van het einde der tijden (een belangrijke overtuiging van de gemeenschap van Qumran); de afkeer van afgoderij; het rechtschapen gebod van de liefdadigheid (sadaaqa in het Arabisch, tsedaka in het Hebreeuws); het strenge verbod, niet alleen op het eten van varkensvlees, maar ook op het eten van vlees terwijl het levensbloed er nog niet uit is; de nadruk op wassen en reiniging, met name voor het gebed. Het is dan ook weinig verrassend dat Mohammed, tot zijn pijnlijke afwijzing door de Joodse stammen van Yathrib, zijn volgelingen opdroeg in de richting van Jeruzalem te bidden, niet in de laatste plaats omdat hij er vast van overtuigd was dat hij in de traditie van de Bijbelse profeten stond. Ook andere verplichtingen die hij oplegde – meerdere keren per dag bidden (eveneens vereist in de leer van Zarathoestra), rituele reinigingen, vasten op de tiende dag van Tisjri (de Joodse Grote Verzoendag), dat later zou worden vervangen door de ramadan, en het wekelijkse vasten op maandagen en donderdagen, de verplichte besnijdenis – waren stuk voor stuk Joodse gebruiken’
‘Het is daarom volstrekt begrijpelijk dat, net als latere christelijke critici van het talmoedisch jodendom, islamitische schrijvers erop zouden hameren dat de islam de ware vervulling van de Joodse Bijbel was, dat er in de pagina’s van het boek, en dan met name in de epen van Abraham/Ibrahim en Mozes/Musa, beloften konden worden gevonden die uiteindelijk werden vervuld door Mohammed, en dat de religie waaraan hun Joodse tijdgenoten zich vasthielden een moderne rabbijns-talmoedische uitvinding was die niet het gezag van een goddelijke openbaring had. Dit was namelijk ook de overtuiging van de Samaritanen en de nieuwe gemeenschappen van de karaïeten die ook elke rabbijnse toevoeging aan de wetten zoals die in de Tora zijn uiteengezet, verwierpen.’
De geschiedenis van de Joden 2 Erbij horen 1492-1900
312. ‘En soms misdragen woorden zich. Op een zomeravond in 1780 maakte Mendelssohn met zijn gezin een wandeling in de Berlijnse schemering. Dat was wat Joodse gezinnen deden, in heel Europa: Wenen, Praag, Parijs, Boedapest. Op deze ene avond werd echter de serene vrede van het thuis zijn in de stad versplinterd als een glazen ruit. Het gezin Mendelssohn werd aangevallen door een groep jongeren, en bekogeld met stenen en uitgescholden. ‘Juden, Juden, Juden,’ weerklonk het in de straat.[282] Angstig keken de kinderen hun vader aan en vroegen wat ze hadden gedaan om zo aan het schrikken te worden gemaakt. ‘Ja, lieve pappa […] ze komen altijd achter ons aan, ze vervloeken ons: Juden! Juden! Is alleen dat we Joods zijn reden om ons te vervloeken?’ In de brief waarin hij het incident vertelde aan een katholieke correspondent bekende Mendelssohn dat hij op dat moment niet wist wat hij moest zeggen. Hij had zijn bange en verbijsterde kinderen, die later allemaal op hun eigen manier worstelden met het probleem, geen enkele troost te bieden. Hij kon alleen maar mompelen: ‘Mensen, mensen, wanneer houden jullie hier nu eens mee op?’
Spijtig genoeg kennen wij het antwoord. En dat gold ook voor ’ Mendelssohn zelf op zijn slechtere momenten. In een brief aan de Zwitserse arts Johann Georg Zimmerman, die had geprobeerd Mendelssohn te verlossen van zijn aanvallen van verlammende pijn, mijmerde hij: ‘We droomden van niets anders dan Verlichting en geloofden dat het licht van de rede de wereld zo schitterend zou beschijnen, dat dwaling en fanatisme zouden ophouden te bestaan. Maar zoals we nu zien, valt de duisternis, met al haar geesten en demonen, al in achter de horizon. Het angstwekkendste is dat het kwaad nog zo levend en zo krachtig is. Dwaling en fanatisme handelen, terwijl de rede enkel praat.’
620. ’ De Joden waren de eeuwige vluchtelingen van de wereld, afgeranseld of bedeeld met de burgerlijke kruimels van de tafel, net hoe het degenen die de absolute macht over hen hadden het beste uitkwam. Het beste antwoord daarop was om te beginnen het sluimerende besef van een collectief bestaan te doen ontwaken en daar een institutionele vorm voor te vinden. De eerste fundamenten voor een dergelijke nationale wedergeboorte waren naar zijn idee al gelegd. Daarvoor hoefden slechts enkele voorname figuren in Wenen, Parijs, Berlijn, Frankfurt en Londen te worden overtuigd dat ze een stap verder moesten zetten dan alleen noodhulp, onderwijsprojecten en de regelmatige mobilisatie van de publieke opinie wanneer het bloedsprookje weer eens slachtoffers maakte, een stap in de richting van een internationale organisatie voor de verspreide Joodse natie. Dat de antisemieten dan weer zouden beginnen over een eeuwenoude Joodse samenzwering die nu haar ware gedaante liet zien, maakte niet uit. Dat deden ze toch wel. Nu was het dringend nodig dat de Joden, die altijd maar in een schimmige wereld van abstracties hadden geleefd, een veel aardser, materieel bestaan kregen. Het werd tijd voor een thuisland.’