Archief
Rüdiger Safranski, Nietzsche, een biografie van zijn denken.
uitg. Olympus 2000
122. Alleen heeft Marx daarbij niet aan de oude ontdekking van de Stoa gedacht, dat we niet zozeer onder de invloed staan van de dingen als wel van onze meningen over de dingen. Zo heeft Marx zelf zich in zijn handelen ten slotte ook niet door het proletariaat, maar door zijn fantasma laten leiden. Daarom heeft Stirner uiteindelijk groot gelijk de scheppingskracht van het ik zo te benadrukken, omdat het dit fantasma is dat de speelruimte creëert waarop het zich dan – theoretisch – baseert.
160. Nu heeft Nietzsche evenwel onder zijn aanleg tot medelijden geleden. Typerend voor de filosoof die de moraal van het medelijden te vuur en te zwaard zal bestrijden is een haast osmotisch kunnen en moeten meeleven. Nietzsche kan bij lange na niet zo wreed, hard en meedogenloos zijn als hij het later van de overmens zal eisen. Hij is niet alleen gevoelig voor het weer, maar ook voor de mens.
181. Nietzsche vindt in de religie bewijsmateriaal in overvloed voor zijn these dat de wreedheid de scheppende oorsprong is van de civilisatie. In vele cultuurkringen stelde men zich de goden wreed voor. Zij moeten middels offers verzoend worden. Kennelijk zag men de goden als wezens die aan de aanblik van kwellingen en slachtpartijen genoegen beleven. Zelfs de christelijke god moet nog door het offer van zijn zoon bevredigd worden. Wie de goden een plezier wil doen, moet hen een feest vol wreedheden bereiden. De lust van de goden is de menselijke lust op grotere schaal, daarom geldt: De wreedheid is een onderdeel van de oudste feestvreugde van de mensheid (3, 30).