Sandor Marai, Kentering van een huwelijk – 1949-1978 – 2005
uitg. Wereldbibliotheek
8. ‘Mijn ouders hadden me geleerd dat een mens zelf voor zijn levensonderhoud moet zorgen, dat hij dus moet werken; zijn ouders hadden hem bijgebracht dat werken niet het allerbelangrijkste is, maar dat een mens in de eerste plaats moet leven – fatsoenlijk, welgemanierd en gedisciplineerd. Dat zijn enorme verschillen in opvatting, maar dat wist ik toen nog niet.’
115. ‘Begrijp me niet verkeerd, ik ben zelf ook een bourgeois en ik ben dat met hart en ziel. Ik ken de fouten en zonden van deze klasse, maar ik aanvaard haar zoals ze is. En ik aanvaard ook het lot dat daarbij hoort, het lot van de bourgeoisie. Ik heb een hekel aan salonrevolutionairen. Een mens behoort zijn eigen soort trouw te blijven, degenen met wie hij door afstamming, opvoeding, belangen en herinneringen is verbonden. Ik heb alles aan de bourgeoisie te danken: mijn opvoeding, mijn leefwijze, mijn behoeften, en ook de hoogtepunten van mijn leven, de momenten waarop ik besefte in een gemeenschappelijke cultuur te zijn ingewijd. De laatste tijd heeft men het er vaak over dat onze klasse gedoemd is te verdwijnen, dat ze haar historische roeping heeft vervuld en niet langer geschikt is voor de leidende rol die ze eeuwenlang heeft vervuld. Ik moet je zeggen dat ik daar niets van begrijp. Ik ben er vast van overtuigd dat men de bourgeoisie wat al te ijverig onder de grond wil stoppen. Misschien rest deze klasse toch nog enige kracht, misschien heeft ze nog een rol te spelen op het wereldtoneel, misschien zal de bourgeoisie in de toekomst opnieuw de brug zijn waarop revolutie en ordentelijkheid elkaar ontmoeten.’
126. ‘Wij waren degenen die ervoor moesten zorgen dat het verfijnde mechanisme van onze hardvochtige maatschappij ongestoord bleef functioneren. Daar waren we voortdurend mee bezig, zelfs binnen de vier muren van onze woning, want ook daar beoordeelden we de buitenwereld met onze maatstaven, reguleerden we onze verlangens en bedwongen we onze instincten. Tot de bourgeoisie behoren brengt met zich mee dat je je voortdurend moet inspannen. Ik bedoel met zich inspannen het verrichten van conserverende en scheppende arbeid, niet het streven van kleinburgerlijke carrièrejagers, die alleen op een aangenaam en geriefelijk leven uit zijn. Wij waren daar absoluut niet op uit. Onze houding en onze gewoontes waren op bewuste zelfverloochening gegrond. We hadden bijna het gevoel dat we monniken van een religieuze orde of leden van een geheim genootschap waren, mensen die geheimen bewaarden en regels handhaafden in een tijd waarin alles wat ze van waarde achtten, dreigde te worden weggevaagd. ‘
134. Toch heb ik bij diegenen die uit idealisme of beroepshalve tot dergelijke grote gemeenschappen behoren, geen geluksgevoelens en innige levensvreugde aangetroffen. Ik ben in die kringen uitsluitend beledigde, droevige, ontevreden, woedende, taai strijdende, berustende, onzinnige of juist intelligente en sluw tewerk gaande mensen tegengekomen; mensen die er op vertrouwden dat hun lot geleidelijk aan zou verbeteren dankzij onvoorspelbare veranderingen van de omstandigheden. Dat is natuurlijk een aangename gedachte, maar ze lost de fundamentele eenzaamheid van de mens niet op. Het is niet waar dat alleen de bourgeoisie eenzaam is. Een slootgraver op de poesta voelt zich vaak even alleen als een tandarts in Antwerpen.
145. Langzaam gaat haar leven voorbij en tenslotte zal zij stilletjes en op een voorname, fijnzinnige manier overlijden. Ze zal sterven omdat haar leven geen nieuwe inhoud krijgt, omdat de mens niet zonder het gevoel kan leven dat iemand hem nodig heeft, alleen hem en niemand anders.
151. Op een dag word je stil. Je verlangt niet meer naar vreugde en je voelt je ook niet langer bedrogen en beroofd. Op een dag zie je heel duidelijk in dat je alles gekregen hebt wat je hebt verdiend, dat zowel de straffen als de beloningen rechtvaardig waren. Datgene waar je te laf of onvoldoende heldhaftig voor was, heb je niet gekregen. Zo eenvoudig is het leven. Het is geen blijdschap wat je op dat moment voelt, alleen berusting en kalmte. Het is alleen jammer dat je daarvoor eerst zo’n verschrikkelijk hoge prijs moet betalen.
188. ‘Zolang je om egoïstische redenen de eenzaamheid zoekt, uit gemakzucht, wrok of ijdele begeerte, of wanneer je nog verlangens koestert nadat je je hebt teruggetrokken, blijf je verplichtingen houden tegenover de wereld en tegenover iedereen die voor jou de wereld vertegenwoordigt. Maar eens komt de dag dat je ziel geheel doordrenkt wordt met het verlangen naar eenzaamheid en vanaf die dag wil je je zo snel mogelijk ontdoen van alles wat onnodig, onwaarachtig of bijkomstig is. Wie zich op een lange, gevaarlijke reis voorbereidt, kiest heel zorgvuldig wat hij meeneemt. Hij onderzoekt elk voorwerp meermalen, beoordeelt het vanuit verscheidene gezichtspunten en voegt het pas aan zijn bescheiden bagage toe als hij zeker weet dat hij het nodig heeft. Chinese monniken zijn wat dit betreft een goed voorbeeld. Ze verlaten tegen hun zestigste hun familie en nemen slechts een klein bundeltje mee voor onderweg. Glimlachend en zwijgend vertrekken ze bij het ochtendgloren. Niet naar onbekende streken, maar in de richting van de bergen, de eenzaamheid tegemoet. De tocht naar de eenzaamheid is de laatste reis die je gedurende je leven zult maken en je hebt daartoe het recht. Je bundel moet licht zijn en met één hand te dragen, hij mag geen nutteloze of overbodige zaken bevatten. Het verlangen om die reis aan te vangen wordt in een bepaalde levensfase zeer sterk. Opeens hoor je de eenzaamheid ruisen – een bekend geluid. Het is alsof je aan zee bent geboren en daarna in een rumoerige stad bent gaan wonen, waar je na jaren, in een droom, weer de zee hoort. Je wilt ieder het zijne geven en dan voorgoed vertrekken om in eenzaamheid en zonder doel verder te leven. Om je ziel te reinigen en op de dood te wachten.’
300. ‘In de stad heerste in die dagen een sfeer van woede en wraakzucht, die niet ongestraft geprikkeld kon worden en waar je rekening mee moest houden. De mensen waren werkelijk tot alles in staat en begonnen bij het minste of geringste met van woede fonkelende ogen te razen en te tieren. Iedereen trachtte in die tijd wat voedsel of iets ander waardevols te bemachtigen, een lepel vet, een handvol meel of een gram goud. En intussen hield iedereen zijn medemensen met jaloerse blikken in de gaten, omdat elk mens verdacht was in die tijd. Waarom? Omdat we allemaal op een of andere manier schuldig waren aan wat er was gebeurd. Omdat we iets hadden overleefd wat anderen het leven had gekost.’
318. Plotseling begreep ik hoe het gebeuren kan dat mensen, enkelingen of hele volken, op een dag beginnen te schreeuwen dat het zo niet langer kan en dat er iets veranderd moet worden. Even later stormen ze de straat op en slaan alles kort en klein, maar dat is alleen maar theater. De echte revolutie heeft dan al plaatsgevonden, en wel in stilte, in de geest en in de harten van de mensen.
398. Er zijn mannen die denken dat ouderdom de tijd is om wraak te nemen. Vrouwen zijn op latere leeftijd helemaal in paniek, ze slikken hormonen, plamuren hun gezicht en bedrijven de liefde met mannelijke prostituees, terwijl veel mannen dan juist glimlachen. Zo’n glimlachend ouder wordende man is voor een vrouw gevaarlijker dan een jonge Don Juan. In het steeds opnieuw beginnende en altijd opwindende duel tussen de geslachten is de oudere man de sterkste, omdat hij niet meer door zijn begeerte wordt gedreven. Hij wordt niet meer door het lichaam beheerst, maar is meester over zijn lichaam geworden. Vrouwen merken dat, zoals dieren de aanwezigheid van de jaren bespeuren. Wij vrouwen heersen alleen over jullie, mannen, zolang de jullie kunnen laten lijden. Zolang we in staat zijn jullie met vage beloften te paaien en vervolgens tot een onthoudingskuur te dwingen. Als jullie dan van woede brullen, brieven schrijven dat dreigementen uiten, voelen wij ons fantastisch omdat we ons machtig weten. Maar zodra een man ouder wordt, is hij de sterkste. Toegegeven, lang kan hij dit genoegen niet smaken. Na een betrekkelijk korte periode breekt er een andere tijd aan, die van de echte ouderdom, waarin mannen kinderen worden en ons weer nodig hebben.