knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Marietta Tsjoedakova, Levensverhaal van Michail Boelgakov.

15 juni 2024


1988 – vert. Jan Vanhellemont 2023 Margarita Publishing 



De auteur van dit boek, Marietta Omarovna Tsjoedakova – geboren als Marietta Omarovna Chan-Magomedova – was een Russische literaire critica, historica, schrijfster en memoiriste.



Zij was doctor in de filologische wetenschappen van de Staatsuniversiteit van Moskou. Zij was mede-oprichtster en voorzitster van de M.A. Boelgakov Stichting. Zij was misschien wel de grootste kenner ooit van het werk van Michail Boelgakov.



Haar «Levensverhaal van Michail Boelgakov» verscheen in 1988, en is voor de meeste onderzoekers het basiswerk bij uitstek. Om dit werk samen te stellen maakte zij op grote schaal gebruik van de niet-gepubliceerde memoires van de zus van de schrijver Nadezjda Afanasjevna Zemskaja (geboren Boelgakova), van zijn eerste vrouw Tatjana Nikolajevna Kiselgof (geboren Lappa), van zijn weduwe Jelena Sergejevna Boelgakova (geboren Njoerenberg), en van zijn neef Aleksander Andrejev Tkatsjenko. Daarnaast verzamelde zij veel materiaal uit talrijke gesprekken met vrienden en kennissen van de schrijver vanaf zijn middelbare schooltijd tot de laatste dagen van zijn leven.



Vertaler Jan Vanhellemont is de webmaster van de «Master & Margarita» website en publiceerde eerder al «Alles wat u altijd al wilde weten over De meester en Margarita» in het Nederlands, Frans en Engels.



Ook voor niet gespecialiseerde lezers is deze biografie boeiend omdat het een inkijk verleent in het werkelijke leven van veel Russische burgers zoals Boelgakov en zijn entourage, met alle problemen, verlangens, angsten, twijfels, woede, honger en uitzichtloze pijn tijdens de opbouw van het socialisme in één land…



37. Uit de ironische opmerkingen van de luisteraars was duidelijk dat Toerbin geen spreker was, deze rol was ongebruikelijk voor hem. In dezelfde mate was die blijkbaar ook ongebruikelijk voor de jonge Boelgakov. Onze gesprekspartner benadrukte in ieder geval deze overweging en kwam er meer dan eens op terug: ‘Ik herhaal, hij was volkomen apolitiek… Hij nam deel aan schoolschandalen en zat vervolgens twee of drie uur in de klas na de les, hij deed het allemaal, zoals iedereen. Maar hij vermeed volledig elke vorm van openbaar leven…’ 



Hij bevond zich dus ‘aan de rechterkant’ van de gemiddelde liberale meerderheid van de schoolkinderen. Een jongen bij wie blijkbaar de huiselijke gezinscultuur merkbaar was – een ingetogen houding ten opzichte van niet-gelovigen, een conservatieve houding die normaal was voor een gezin van een leraar van de Theologische Academie. Een houding die getypeerd werd door een kalme aanvaarding van de bestaande orde, en een weerzin tegen pogingen om de fundamenten te laten schudden. Deze onwil bleek zo hardnekkig te zijn dat Boelgakov, zelfs na meer dan twintig jaar vol met omwentelingen, en terwijl hij zich in een wezenlijk andere realiteit bevond dan die waarin zijn jeugd zich afgespeeld had, een belangrijk kenmerk van zijn creatief werk zou onthullen in een brief aan de regering die doorslaggevend zou zijn voor zijn lot. Dat kenmerk van zijn werk was ‘een diepe scepsis ten aanzien van het revolutionaire proces dat plaatsvindt in mijn achtergebleven land, en dit contrasteert met de geliefde en Grote Evolutie’. 



Wanneer we spreken over de nationalistische oriëntatie van Boelgakov als tiener en jongeman, moeten we niet alleen bijvoorbeeld de selectiviteit van zijn huiselijke vriendschapsrelaties in gedachten houden, die uiteraard voor de familie van een leraar aan de Theologische Academie voornamelijk bestonden uit mensen van dezelfde religie. Men moet ook de specifieke situatie van Kyiv aan het begin van de 20ste eeuw kennen – een stad waarin en waarrond mensen van verschillende nationaliteiten woonden, waarbij ze niet alleen de beslotenheid van hun eigen kring handhaafden, maar ook wederzijdse claims onderhielden die teruggingen tot het verre en minder verre historische verleden.



145. Het bolsjewisme is nooit voorbestemd geweest om voet aan de grond te krijgen in Rusland, omdat dit zou neerkomen op de dood van onze cultuur en een terugkeer naar het primitieve tijdperk. 



Ons voordeel is dat die vreselijke ziekte – het bolsjewisme – als eerste ons land heeft aangedaan. Het einde zal spoedig en onverwacht komen. De toorn van het volk zal neerkomen op degenen die hen tot een internationale slachting hebben gedwongen. 



Het Vrijwilligersleger zal de overhand krijgen, niet door Moskou te veroveren of door een reeks veldslagen te winnen, maar alleen door de superioriteit van hun morele kwaliteiten. 



Denk aan de epidemieën die zich als een bliksemschicht over Rusland verspreidden. De eerste daarvan was de besmettelijke staatsgreep en de waanzin van de menigte, die in golven van rode vodden ongeremd verder scheurde naar de onrealiseerbare idealen van het socialisme. 



De tweede was de oncontroleerbare roep ‘naar huis’ van de soldaten en de vlucht uit hun posities. En de derde epidemie, die nu uitsterft, bestond uit de slogans ‘versla de bourgeoisie, de officieren en de intellectuelen’. 



Het is mogelijk dat een vierde net zo snel komt: ‘Wij willen vrede! Geef ons een stevige, legitieme macht.’ Dit laatste moment broeit al, als een abces dat nog geen plek heeft gekozen om door te breken. Overal om ons heen horen we: ‘Kon er maar snel vrede komen, hoe goed was het leven daarvoor.’ 



De auteur bewonderde de overgang van de geallieerden naar een vreedzame toestand en riep uit: ‘Ze smeden de macht van de wereld’, maar ze zijn alleen teruggekeerd naar hun oude cultuur, terwijl wij, om verder te gaan naar de cultuur waar we naar toe moeten gaan, eerst ziek zullen moeten worden, net zoals ons land ziek is. De nieuwe cultuur kan geen voortzetting zijn van de oude. Er is hetzelfde enorme verschil tussen beide als tussen de cultuur van Rome en de barbaarse cultuur die haar heeft vervangen, en die in onze tijd zo’n macht heeft bereikt. In dat opzicht zijn wij niet achtergebleven, maar hebben we andere landen al overtroffen. 



Omdat we aan een ernstige ziekte hebben geleden, zijn we verzekerd tegen herhaling in de toekomst. 



De auteur ziet geen einde aan het miserabele bestaan van ons land.



427. Het was ongetwijfeld de bedoeling van de auteur dat hij, als specialist in demonologie, zou worden gebruikt voor de ‘duivelse’ lijn van de roman. Van hem werd verwacht dat hij Woland zou ontmoeten (in tegenstelling tot Berlioz, met zijn oppervlakkige eruditie). Noch de meester, noch Margarita verschenen in deze fase van het plan in de roman – dit kan met vertrouwen worden gezegd, ondanks het feit dat de roman blijkbaar maar tot het 15de hoofdstuk klaar was en dat dus minstens de helft nog moest geschreven worden. De roman heette toen De hoef van de ingenieur. Het woord ‘ingenieur’ klonk in die tijd zowel betekenisvol als dubbelzinnig. Het werd geassocieerd met het woord ‘specialist’ – dat wil zeggen een ‘burgerlijke specialist’. In de eerste jaren na de Revolutie werd deze term gebruikt als aanduiding van spoorwegingenieurs, industriëlen en andere gekwalificeerde specialisten die gingen werken in de Volkscommissariaten en de Hoofddirecties – en die ermee instemden om samen te werken met de Sovjetregering zonder daarom haar ideeën, doelstellingen, methoden voor de realisatie ervan te delen. Ingenieurs waren ook buitenlandse specialisten die uit verschillende landen kwamen in het kader van contracten voor bouwplaatsen, industriële ondernemingen, enz. Dus ‘burgerlijk’ en’ buitenlander’ – deze woorden pasten helemaal in de toenmalige tijdgeest in het gesprek tussen Ivanoesjka en Berlioz, net zoals het woord ‘ingenieur’. En bovendien vond er in de zomer van 1928 – dat wil zeggen, blijkbaar rond de tijd dat Boelgakov begon met het schrijven van de eerste hoofdstukken van de roman, een ‘onderzoek’ plaats naar de zogenaamde ‘Sjachty-zaak’, waarbij een aantal ingenieurs beschuldigd werd van sabotage en spionage (allemaal afkomstig uit de stad Sjachty in de Noord-Kaukasus – J.V.). Zonder rekening te houden met deze omstandigheden is het onmogelijk om de sfeer van de scène bij de Patriarchvijver – ongetwijfeld gebaseerd op recente gebeurtenissen – volledig te begrijpen, net zomin als de verklaringen van Ivanoesjka in de psychiatrische kliniek: ‘Luister…’ wendde hij zich tot de dokter, ‘bel hen en zeg dat er aan de Patriarchvijver een ingenieur is opgedoken die mensen vermoordt’





Dichters & Denkers De dissidente leeslijst (1) Michail Boelgakov: De meester en Margarita



Heden ben ik vernietigd…



Weg wilde Michail Boelgakov, weg van Stalins repressie in de Sovjet-Unie van 1930. Maar hij kreeg geen toestemming. Een doodvonnis. Met zijn krankzinnige, unieke roman De meester en Margarita als resultaat.



Sana Valiulina



13 juli 2022 – verschenen in nr. 28-29 De Groene Amsterdammer 



Voor Michail Boelgakov stond niet schrijven gelijk aan levend begraven worden



‘Na mijn krantenknipsels te hebben geanalyseerd, ontdekte ik dat er in de loop van tien jaar van mijn literaire arbeid 300 recensies waren verschenen in de Sovjetpers. Waarvan 3 positief en 297 vijandige scheldstukken… De held van mijn toneelstuk De dagen der Toerbins werd “son of a bitch” genoemd, terwijl schrijver dezes werd bestempeld als iemand die door “hondse passie” wordt verteerd. Ik werd beschreven als “een literaire schoonmaker die etensresten opraapt nadat een dozijn gasten die heeft uitgekotst”, en verder: “Boelgakov is en zal voor altijd een nieuwburgerlijk gespuis blijven dat met zijn vergiftigde doch krachteloze speeksel op de arbeidersklasse en zijn communistische idealen spuugt…” en “De dagen der Toerbins verspreidt een stank”.’



Dit zijn maar een paar pareltjes die Michail Boelgakov (Kiev, 1891–Moskou, 1940) in zijn brief aan de sovjetregering aanvoert als een bewijs dat zijn werken in de Sovjet-Unie simpelweg niet kunnen bestaan. Het is geen klaagbrief of polemiek, maar een statement. Boelgakov heeft deze brief in 1930 geschreven na een reeks mislukte pogingen om zijn toneelstukken opgevoerd te krijgen. Zijn pamflettistische toneelstuk Paars eiland dat door alle kritiek als ‘stompzinnig, tandeloos, armzalig’ en ‘een paskwil op de revolutie’ werd neergesabeld, is het uitgangspunt van zijn brief, schrijft Boelgakov. Maar dan ineens, vervolgt hij, wordt die eenstemmigheid verstoord door één recensent: ‘Paars eiland is een geestig en interessant pamflet waarin de macabere schaduw van de Grootinquisiteur die elk scheppingsproces ondermijnt en het ontstaan van slaafse, onnozel-slijmerige dramaturgische sjablonen cultiveert, een gestalte krijgt.’



Of zijn werk geestig is, is niet aan hem om te oordelen, maar de rest is ontegenzeggelijk waar, beaamt Boelgakov. ‘De strijd tegen censuur, welke dan ook en onder welk regime dan ook, is mijn schrijversplicht. Ik ben een vurig aanbidder van de persvrijheid en veronderstel dat ieder schrijver die beweert zonder te kunnen, gelijk een vis is die publiekelijk aankondigt geen behoefte aan water te hebben.’



Aan het eind van de brief verzoekt Boelgakov de sovjetregering in aanmerking te nemen dat de onmogelijkheid om te schrijven voor hem gelijk staat aan het levend begraven worden en vraagt hij haar dringend hem toestemming te geven het land te verlaten. ‘Ik appeleer aan het humanisme en de edelmoedigheid van de Sovjetmacht en verzoek mij, een schrijver die in zijn heimat niet nuttig kan zijn, toestemming te geven het land te verlaten om in vrijheid te leven.’



Was het het woord ‘vrijheid’ waarover Stalin is gestruikeld en dat hem heeft doen besluiten om het verzoek van de schrijver af te wijzen? Jevgeni Zamjatin, de auteur van het dystopische meesterwerk Wij dat George Orwell, Aldous Huxley en Kurt Vonnegut zou beïnvloeden, kreeg wel toestemming op zijn verzoek. Had dat woord maar niet gebruikt, schijnt Zamjatin tegen Boelgakov te hebben gezegd. Want hoezo ‘om in vrijheid te leven’, leven we dan niet in een vrij land?



Een paar weken na dato belt Stalin de schrijver plotseling op met de vraag of hij daadwerkelijk naar het buitenland wil. ‘Heeft U dan zo genoeg van ons gekregen?’ De overrompelde Boelgakov moet iets gemompeld hebben dat een schrijver niet zonder zijn vaderland kan scheppen. Waarop Stalin dit grootmoedig beaamt en belooft hem te helpen om een baantje als assistent-regisseur te krijgen, en… misschien moeten ze elkaar ook eens ontmoeten. Dat wil Boelgakov al te graag, een gesprek aangaan, om de grote Stalin uit te leggen wat hem drijft, om zijn visie op de literatuur uiteen te zetten. Maar de deus ex machina die hem geen verlossing heeft gegeven zou hij nooit ontmoeten.



Wel krijgt hij, zoals beloofd, hij, het baantje van assistent-regisseur, om niet te verhongeren.



We schrijven dan 1930, het hoogtij van de Russische Associatie van Proletarische Schrijvers, opgericht vlak na de Russische Revolutie. Volgens de militante RAPP’ers is het enige juiste literaire principe het klassenprincipe, en uiteraard ook dat iedereen die niet voor ons is tegen ons is en genadeloos bestreden dient te worden. Voor een reactionaire schrijver als Michail Boelgakov die zulke stinkende werken schrijft, is er geen plaats in de nieuwe literatuur. In 1934 wordt de fanatieke RAPP zelfs Stalin te gortig, vooral omdat er een ideologische strijd uitbreekt binnen de organisatie, een onwenselijke ontwikkeling in een land dat naar uniformiteit wordt geleid, en laat hij de RAPP ontbinden. Hij wil rust in de tent. Een van de leiders en tevens een van de felste critici van Boelgakov wordt terechtgesteld op beschuldiging van trotskisme. De anderen passen zich aan en worden de literaire bobo’s in een nieuwe schrijversorganisatie, de Schrijversunie. De koning is dood, leve de koning: het socialistisch realisme, de enige juiste literaire stroming waarbinnen de staatsliteratuur geproduceerd moet worden.



Tegen die tijd heeft Boelgakov, die in 1934 weer een afwijzing heeft gekregen op zijn verzoek om de Sovjet-Unie te mogen verlaten en die zwaar aan een ongeneeslijke erfelijke nierziekte lijdt, een indrukwekkend oeuvre op zijn naam. Uiteindelijk wordt hij de schrijver van zes romans, waarvan er tijdens zijn leven slechts één, De Witte garde, zal verschijnen, bij een Parijse emigrantenuitgeverij die niet voor het publiek in de Sovjet-Unie toegankelijk was. Zijn toneelwerk vergaat het iets beter. De dagen der Toerbins (1926)  gebaseerd op De Witte garde – was een successtuk dat Stalin naar verluidt vijftien keer heeft gezien. Volgens de biografe van Boelgakov, Marietta Tsjoedakova, was dat niet alleen omdat Stalin neus had voor talent, maar ook omdat hij zich dan waarschijnlijk geweldig zat te verkneukelen bij het kijken naar al die o zo nobele, erudiete, fijngevoelige, zelfreflexieve, intellectuele vertegenwoordigers van de hoge Russische burgerij, die ‘wij’ in twee tellen de nek hebben omgedraaid.



Ook Zoja’s appartement (1926), een toneelstuk over de ondernemende Zoja die onder de dekmantel van een naaiatelier een bordeel in haar appartement opent, wordt met succes opgevoerd. Maar zijn overige toneelstukken worden al voor de première van het repertoire gehaald. Op aanraden van zijn kennissen heeft hij toch nog een ‘communistisch’ toneelstuk geschreven over de jonge jaren van Stalin, maar ook dat mocht na veel touwtrekkerij op het laatste moment toch niet uitgevoerd worden. De laatste jaren van zijn leven is Boelgakov genoodzaakt andermans operalibretto’s voor uitvoering te bewerken. Het citaat uit de bovenstaande brief ‘heden ben ik vernietigd’ was, is en zal voor altijd het leidmotief blijven van zijn leven.



Intussen is Boelgakov al twee jaar bezig met de eerste versie van zijn magnum opus, De meester en Margarita, waarin Satan met zijn baldadige kompanen ‘een werkbezoek’ brengt aan Moskou en waar hij een ware Apocalyps aansticht. Nog altijd wordt er gespeculeerd of de Satan – onder de naam Woland – gebaseerd zou zijn op Stalin, die vervolgde schrijvers zoals Boris Pasternak, Osip Mandelstam en ook Boelgakov haast mystieke gevoelens zou hebben ingeboezemd door de ongekende schaal van zijn actieradius. De centrale figuur in de roman blijft echter de meester. Deze getergde schrijver die geen schrijver genoemd wil worden – want geen hoeriger woord dan ‘schrijver’ in deze roman – heeft een boek geschreven over Pontius Pilatus en is in een gesticht beland. Immers, alleen een krankzinnige kan zoiets schrijven in de eerste proletarische staat ter wereld.



Het verhaal van Pilatus en Jesjoea wordt verweven met een weergaloze satire op de progressieve schrijvers die een moord zullen plegen voor een datsja in het schrijversdorp en die door Woland worden afgestraft voor hun domheid, hebzucht en incompetentie. Zo verliest de voorzitter van de schrijversbond letterlijk zijn hoofd als hij onder de tram komt. De meester en Margarita – ‘deze vrouw in wier ogen altijd een raadselachtig vlammetje speelde, deze heks die vrijwel onmerkbaar loenste en die zich op die lentedag destijds getooid had met mimosa’, die gebaseerd zou zijn op de derde vrouw van Boelgakov en die bladzijdenlang poedelnaakt op een bezemsteel boven Moskou vliegt om vervolgens een faustiaans pact te sluiten met de duivel – verschijnen pas in de tweede versie van de roman nadat Boelgakov Elena Nurenberg-Sjilovskaja had ontmoet. Deze vrouw heeft voor hem haar luxeleven met een hooggeplaatste én aardige echtgenoot verlaten, net zoals Margarita dat doet voor de meester. Aan het eind van de roman vinden Pontius Pilatus, de meester en Margarita met de hulp van Woland eindelijk verlossing. Die laatste hoofdstukken heeft de stervende en blind geworden Boelgakov aan zijn vrouw gedicteerd zonder enige hoop dat zijn roman, waar hij van 1928 tot 1940 met tussenpozen aan heeft gewerkt, ooit het licht zou zien in Rusland.



Pas tijdens de dooi in 1966 en 1967 verscheen De meester en Margarita door toedoen van Boelgakovs weduwe in de Sovjet-Unie in een tijdschrift in vooralsnog sterk gecensureerde vorm. Het was een soort bomuitbarsting. Binnen de kortste keren evenaarde het boek de status van Poesjkins meesterwerk in rijm Jevgeni Onegin. Toen pas begon Boelgakovs ster te rijzen, want in tegenstelling tot Zamjatin, Babel of Pilnjak – de laatste twee kregen overigens een kogel in hun achterhoofd – was Boelgakov in de literaire wereld van de jaren twintig en dertig niet iemand wiens naam op ieders lip lag. In het kielzog van dit succes werden ook zijn andere romans gepubliceerd: De Witte garde, De eieren der rampspoed, Hondenhart, Het leven van de heer Molière en Theaterroman. Twintig jaar later tijdens de perestrojka konden de Russen eindelijk de volledige uitgave van Boelgakovs magnum opus lezen.



De meester en Margarita is een volstrekt unieke, krankzinnige en schitterende roman. Er zitten hoop en verlossing in en ook een ongedefinieerde geheime kennis die als een gloed elk woord van binnenuit doet oplichten. En dat geschreven door een doodzieke schrijver te midden van de gruwel der verwoesting van het stalinistische Rusland. Ik blijf me steeds afvragen – volkomen zinloos natuurlijk – als Stalin de meester destijds toch had laten gaan, zou hij dan ook zo’n roman hebben geschreven?


Reacties graag naar mailadres.