knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Atul Gawande,Sterfelijk zijn

27 februari 2023


Geneeskunde en wat er uiteindelijk toe doet



Uitgeverij Nieuwezijds 2015



https://www.humanistischverbond.be/kritisch-lezen/493/sterfelijk-zijn-geneeskunde-en-wat-er-uiteindelijk-toe-doet/



60. ‘Hoogbejaarden zijn niet zozeer bang  voor  de dood, maar  voor wat er gebeurt in  de  aanloop ernaartoe: het verlies van hun  gehoor, hun geheugen, hun beste  vrienden,  hun  manier van leven. Zoals Felix het formuleerde:  ‘De  ouderdom is een onophoudelijke reeks verliezen.’  Philip Roth  is nog bitterder in zijn roman Everyman (Alleman): ‘De ouderdom  is geen  strijd. De ouderdom  is een  slachting.’



Met een beetje geluk en de nodige inspanning –  gezond  eten,  genoeg bewegen,  onze bloeddruk  onder  controle houden, medische  hulp inroepen als dat nodig is –  kunnen we vaak een lang  en zelfstandig leven leiden. Maar uiteindelijk stapelen de  verliezen zich zo hoog  op dat we  de dingen die we dagelijks moeten doen fysiek of mentaal niet meer zelfstandig aankunnen. Omdat het tegenwoordig minder vaak voorkomt  dat mensen zomaar opeens doodgaan, zullen de meesten van ons een belangrijk deel  van  hun leven  te krakkemikkig  zijn om  nog zelfstandig te kunnen functioneren.



Hier  denken we liever niet over na. Het  gevolg is  dat de meesten van  ons  er niet op voorbereid zijn. We besteden nauwelijks aandacht  aan hoe  we  ons  leven zullen inrichten wanneer  we  hulp  nodig hebben, tot  het  te laat  is  om er nog  iets  aan te doen.’



94. ’Als Maslows hiërarchie klopt, druist de versmalling  van het leven  in tegen  de belangrijkste bronnen van vervulling en zou je verwachten dat mensen ongelukkiger worden met het klimmen der jaren. Maar uit  Carstensens onderzoek bleek precies het tegenovergestelde.  De resultaten  waren glashelder. Mensen werden helemaal niet ongelukkiger,  maar rapporteerden juist meer positieve emoties naarmate ze ouder werden. Ze hadden  minder last van angsten,  depressies  en  woede. Ze hadden het  zeker niet altijd gemakkelijk, en  werden  vaker diep geraakt door dingen  – momenten waarop  ze  tegelijkertijd positieve  en negatieve emoties voelden. Maar in het algemeen  werd  hun leven emotioneel  bevredigender en  stabieler naarmate de  tijd  verstreek,  ook al legde de ouderdom hen beperkingen op.



De resultaten  riepen  nog  een  andere vraag op.  Als we bij het ouder worden alledaagse genoegens  en relaties belangrijker gaan vinden dan  dingen bereiken,  bezitten en krijgen, en  als dit ons  meer  voldoening geeft, waarom doen we  er dan zo  lang over om die omslag  te  maken?  Waarom wachten  we ermee  tot  we oud zijn?  De  algemene  opvatting luidde  altijd dat  het moeilijk  is om zo ver te  komen.  Leven is een  soort  vaardigheid  die je onder de knie moet krijgen. De kalmte en wijsheid  van  de  ouderdom komen met  de  jaren.



Carstensen zag meer in  een andere verklaring. Stel nu  dat de verandering  in behoeften en  verlangens niets met  leeftijd op zich  te  maken heeft? Stel  dat het  alleen een  kwestie van  perspectief is – van  jouw persoonlijke besef  van  hoe  eindig  je tijd op  deze wereld is. Dit idee werd  in wetenschappelijke  kring nogal vreemd  gevonden. Maar Carstensen had een goede reden om te denken dat  iemands persoonlijke perspectief  van groot belang kan  zijn – een bijna-doodervaring die haar kijk  op het leven  drastisch veranderd had.’



(…)



‘Vijftien jaar later, toen ze zelf wetenschapper  was, formuleerde ze  op basis van haar ervaringen een  hypothese: hoe  we onze tijd  willen doorbrengen  is mogelijk afhankelijk  van  de hoeveelheid tijd die we tot onze beschikking  denken te  hebben. Wanneer je  jong en gezond bent, denk je dat je het eeuwige leven hebt. Je  maakt je geen  zorgen over het verlies van bepaalde vermogens.  Mensen zeggen tegen  je dat ‘de wereld  aan je  voeten  ligt’, ‘de  mogelijkheden onbegrensd zijn’, en ga  zo maar door. En je bent bereid om  geduld te hebben –  om bijvoorbeeld vele jaren te steken in het opdoen van  de  vaardigheden en het vergaren van de middelen voor een betere toekomst. Je probeert bredere stromen van kennis en informatie aan te  boren.  Je verbreedt  je  netwerk van vrienden en  relaties in plaats van tijd door te brengen  met je moeder. Als de  horizon nog decennia ver  weg ligt, wat betekent dat  het  leven  oneindig lijkt,  verlang je het meest naar  alles wat boven in  de  piramide  van Maslow zit:  presteren, creativiteit  en andere  elementen van ‘zelfverwerkelijking’. Maar  als  je horizon naderbij komt – wanneer de toekomst voor  je gevoel eindig en  onzeker  is – verleg je je  aandacht naar het hier en nu; naar alledaagse  genoegens  en je naasten.



Carstensen  gaf haar hypothese de ondoorgrondelijke  naam ‘socio-emotionele selectiviteitstheorie’. Simpeler gezegd: het gaat om  het  perspectief.  Ze deed een hele reeks experimenten om haar idee uit  te  testen.7 In  één daarvan  onderzochten zij en  haar team een groep volwassen mannen van  23 tot 66  jaar oud. Sommigen waren gezond, anderen hadden aids in de terminale  fase. De proefpersonen kregen een stapel  kaarten met beschrijvingen van  mensen die ze  in enigerlei mate  kenden, variërend  van  mensen die hen  na stonden,  zoals  familieleden,  tot vreemden, zoals de schrijver van een boek dat  ze gelezen hadden. Ze  moesten de  kaarten sorteren  op basis van hoe graag ze  een  half  uur met  deze personen zouden willen doorbrengen. In het  algemeen bleek  dat hoe  jonger de proefpersonen waren, hoe  minder  tijd ze  wilden  doorbrengen met mensen met wie ze een emotionele  band hadden en hoe meer tijd ze wilden doorbrengen met  mensen die een potentiële bron van informatie waren  of met  wie ze vriendschap zouden  kunnen sluiten. Bij de zieke proefpersonen verdween het leeftijdseffect  echter. Jonge mensen met aids hadden dezelfde voorkeuren als oude mensen.’



97. ‘Wanneer ‘het accent ligt op de breekbaarheid  van het leven’, zoals  de onderzoekers het formuleerden,  veranderen de doelen  en motieven die mensen  in het dagelijks leven  hebben compleet. Het  gaat om  het  perspectief, niet om  leeftijd.’



120. ’In  1908  schreef  Josiah Royce, een  filosoof  aan  Harvard,  een boek  getiteld The Philosophy of  Loyalty. Royce  hield zich niet bezig  met de ongemakken van het  ouder worden. Hij hield  zich  bezig met een vraagstuk dat essentieel  is voor iedereen die nadenkt over  zijn of haar  sterfelijkheid. Royce probeerde te  begrijpen waarom simpelweg  bestaan – waarom enkel een  dak boven je hoofd en te eten hebben, veilig en in leven zijn – ons leeg en betekenisloos toeschijnt. Wat hebben  we  nog meer  nodig  om het  gevoel te  hebben dat het leven de moeite  waard is?



Volgens hem  is het antwoord dat we allemaal een doel willen hebben dat  buiten onszelf ligt. Dit zag  hij als een intrinsieke  menselijke  behoefte. Het doel kon  groot zijn  (familie,  vaderland, principes) of klein (een  bouwproject, de zorg voor een  huisdier).  Waar  het om ging was  dat we, door  waarde te hechten aan  het  doel en er  offers  voor  te willen brengen, ons leven betekenis  geven.



Royce noemde deze toewijding aan een doel  buiten jezelf loyaliteit. Hij beschouwde  het als het  tegenovergestelde van individualisme. De individualist  stelt  zijn eigenbelang voorop en  ziet zijn eigen pijn, plezier en bestaan  als zijn grootste zorg. Voor een individualist is loyaliteit aan doelen  die niet te maken hebben  met eigenbelang iets vreemds. Als die loyaliteit aanzet tot zelfopoffering  kan het zelfs  verontrustend zijn – een  verkeerd begrepen en  irrationele neiging die mensen  kwetsbaar maakt  voor  uitbuiting door tirannen. Niets is belangrijker dan  eigenbelang,  en omdat  je  er niet meer bent wanneer je doodgaat, heeft zelfopoffering geen zin.’



121. ‘De enige manier waarop de dood niet betekenisloos  is, is wanneer  je jezelf ziet  als  deel van  een groter geheel:  een familie,  een  gemeenschap,  een samenleving.  Als je dat  niet  doet, is sterfelijkheid  een verschrikking.  Maar als je dat wel  doet,  is het  dat niet. Loyaliteit, zei  Royce, ‘biedt de oplossing voor de paradox van ons dagelijkse bestaan door ons te  laten zien dat er buiten onszelf  een doel is dat we moeten dienen,  en dat we  in onszelf de wil hebben om dit met alle plezier te  doen, en  dat die wil niet tegengewerkt wordt, maar verrijkt  wordt en  tot  uitdrukking komt door dit  doel  te dienen.’ Tegenwoordig gebruiken psychologen de  term transcendentie voor een  variant van dit  idee. Zij onderscheiden boven  het niveau van  zelfverwerkelijking in de behoeftepiramide  van Maslow nog een transcendent verlangen van mensen om andere  wezens te helpen  om hun mogelijkheden ten volle te  benutten.



Wanneer  ons  einde nadert, vallen  we allemaal terug op simpele genoegens – gezelschap, dagelijkse  gewoonten,  lekker eten, de warmte  van de zon op ons gezicht. We hechten er minder waarde  aan om dingen te bereiken en te vergaren,  en vinden het waardevoller om er gewoon te  zijn. Hoewel we  misschien ‘minder ambitieus  zijn,  gaan we ons wel bezighouden met  wat we  achterlaten. En we  voelen  een grote behoefte om doelen  buiten onszelf te zoeken die het leven zinvol en  waardevol maken.’



122. ‘Het probleem met de geneeskunde en de  zorgcentra die de geneeskunde heeft voortgebracht is  niet dat er een verkeerde visie op  wat het leven de moeite waard maakt aan ten grondslag ligt.  Het probleem is dat het bijna volledig  ontbreekt aan een  visie. Het blikveld van de geneeskunde  is  beperkt. Medici richten zich op het herstellen van de gezondheid, niet op het  zorgen voor de ziel. Tegelijkertijd  – en dat  is de pijnlijke paradox – hebben we besloten dat het de medici zijn die in grote  lijnen  moeten  bepalen hoe  we  ons laatste  restje leven doorbrengen. Al ruim een halve eeuw behandelen we de ongemakken van ziekte, ouderdom en sterfelijkheid als medische  aangelegenheden.  Het was een experiment in social engineering, waarbij we ons lot in handen hebben gelegd  van  mensen die meer gewaardeerd worden vanwege  hun  technische kunnen dan vanwege hun inzicht  in menselijke behoeften.



Dat experiment is mislukt. Als we niet  meer van het leven  zouden  verlangen dan veiligheid  en bescherming, zouden we er misschien anders over denken. Maar omdat we een waardevol  leven en een doel willen hebben, en dit ons tegelijkertijd stelselmatig onmogelijk wordt  gemaakt, is er geen andere conclusie mogelijk over wat de moderne samenleving  heeft  gedaan.’



238. Het vakgebied van  de  palliatieve zorg is  in de afgelopen decennia ontstaan om deze manier van denken te introduceren bij  de zorg  voor stervende patiënten.  En het specialisme ontwikkelt  zich verder,  waardoor ook andere ernstig  zieke patiënten op  deze wijze behandeld kunnen worden, of ze nu stervende zijn  of niet. Deze  ontwikkeling moet aangemoedigd  worden. Maar daarmee  zijn we er nog niet.  We  kunnen  pas tevreden zijn wanneer alle clinici  deze  manier  van  denken toepassen op  iedere persoon  die ze aanraken. Daar is geen apart specialisme voor nodig.



Als mens-zijn betekent dat er grenzen zijn, moet de rol  van beroepsbeoefenaren en  instellingen in de zorg –  van chirurgen tot verpleeghuizen – zijn  om mensen te helpen om te gaan met  deze grenzen.  Soms kunnen  we genezing aanbieden,  soms alleen  een zalfje, soms zelfs dat  niet  eens. Maar wat we ook te bieden  hebben, onze interventies en de bijbehorende  risico’s en  offers  zijn alleen gerechtvaardigd  als ze de grotere doelen  in  iemands leven dienen. Wanneer we  dat vergeten, kan het leed dat we veroorzaken  barbaars  zijn. Wanneer  we dat onthouden, kan het goede dat  we doen adembenemend zijn.



Ik had nooit verwacht  dat ik als arts – en eigenlijk als mens – mijn belangrijkste ervaringen zou  opdoen door anderen  te helpen om zowel met de onmogelijkheden als de  mogelijkheden van de geneeskunde om te gaan. Maar zo is het wel gegaan.



(…)



‘Als  kind had  mijn  vader me  doorzettingsvermogen  bijgebracht: ik  mocht nooit beperkingen accepteren die me in de  weg zaten.  Als volwassene die hem in zijn laatste levensjaren meemaakte, zag ik ook hoe je moet leren leven  met grenzen die je  niet simpelweg kunt  ontkennen. Het  is vaak  moeilijk te bepalen wanneer  je je niet langer tegen grenzen moet  verzetten  maar  er  het beste  van  moet zien te maken. Maar  het is evident dat er momenten zijn waarop de kosten van  verzet hoger zijn  dan de baten.  Om  mijn vader te  helpen bij  de worsteling  om dat  moment  te herkennen, was  tegelijkertijd een van de pijnlijkste ervaringen van mijn leven en een van de grootste  voorrechten.



De manier waarop  mijn  vader omging met de grenzen waar  hij tegen  aanliep, bestond er deels uit dat hij zich  er geen illusies  over  maakte. Hoewel hij  soms somber werd van zijn toestand, deed hij nooit  alsof die beter  was dan hij  was.  Hij had  altijd geweten dat het  leven kort is  en we maar een kleine plaats in de wereld innemen.  Maar hij zag zichzelf ook als een schakel in een historische  keten.’


Reacties graag naar mailadres.