knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Meung sur Loire 2002-2003

12 februari 2006

Twee zomers lezen en schrijven, eten en rijden, leven en lijden in een prachtig Loire stadje…

 

Meung sur Loire, 25 juli 2002

De aangenaamste locatie voor een rustige vakantie ooit getroffen, door een optimaal mengsel van toeval en lef: na het missen van een leuk adres aan de Amalfitaanse kust, meer door de afstand en de dreigende hitte van de Italiaanse zomers op meteorologisch en sociaal vlak, op zoek gegaan naar iets dichterbij en dus was ons oog op de streek van de Loire gevallen.
Vorig jaar er voor de zoveelste keer – ietwat aandachtig doorgereden op weg naar het zuiden: Chartres, Vierzon, Bourges, de Sologne, de Berry en het Grand Meaulnes schooltje van Alain Fourniers ouders bezocht en de smaak te pakken gekregen. Meer nog, bij het terugkeren noordwaarts wanneer we na een memorabele overstroming in de buurt van Sancerre de prachtige laterale Loire kanalen langsreden en een bijzonder fijne maaltijd genoten in de tuin van een onbenullig motelletje geflankeerd door tuttige bejaarde Franse dames en hun gigolo, echt zin gekregen in een fietstocht van bron tot monding langsheen de Loire. De oude jeugddroom stak de kop weer op, het grote geheim tussen Zeno en zijn vader kwam opnieuw aan de oppervlakte.
Hij reed zo graag mee met zijn knullig fietsje, inclusief helm, handschoenen, rennersoutfit en dies meer, langsheen zijn vader in identiek tenue aan een gezapig tempo naar zijn opa te Loenhout. Vijf keer stoppen, om te drinken, te plassen, recht te staan, zijn ruggetje te voelen, een vlieg in zijn mond op een traject van 25 km waarbij hij om de kilometer vroeg hoever het nog was.
Vermoeiend naar woord en daad, maar opbeurende verhalen over fietstochten van vele honderden kilometers in vaders jeugd van Antwerpen naar Nice, naar de Ardeche en het absolute meesterstuk van Athene naar Antwerpen ter gelegenheid van zijn dertigste verjaardag, hielden Zeno’s oogjes en oortjes wijd open.
De last der jaren en die van vele culinaire en oenologische ervaringen, uitspattingen, opdrachten, corvee en beproevingen maakten het fietsen echter moeilijker en zwaarder, zoniet voor de zoon, dan wel voor de vader.
De Loire zou het worden, min of meer vlakke trajecten, niet te warm, ideaal fietsgebied voor een compleet doorgesleten fietser, blijvend in spe.
Op een of andere website een wild verhaal gevonden over de Engelsen die nu met harde ponden terug kochten wat ze bij de Honderdjarige oorlog verloren waren, bij de gerestaureerde watermolens op de Mauves in de buurt van Meung sur Loire terecht gekomen, naar het gemeentehuis gebeld en daar aan de telefoniste naam en adres gevraagd van de Engelsman die zo’n molen verhuurde tijdens de vakantie.  Na enige “concertatie” met haar collega bleek er wel één Engelsman te zijn in Meung. Hij woonde echter niet in een molen, maar in Le Relais Louis XI en die verhuurde vermoedelijk wel eens wat.
Het bleek te gaan om A W, gepensioneerd bankier uit Londen die een oud wacht en tolgebouw aan de Loire had omgebouwd tot een Relais waar hij ons na enig over en weer gemail wel wou logeren in het torenappartement met de welluidende naam Joan of Arc. De foto’s op zijn website waren overtuigend, het verhaal idem, de ligging in Meung nog beter.

Impressionisme

Enfin wij erop af, langs Auvers sur Oise als eerbetoon aan Van Gogh en een andere fietstocht van Zeno’s vader in 1985 van Auvers naar Anvers ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het wegsturen van Vincent Van Gogh van de Antwerpse academie als kladschilder zonder toekomstperspectief.
Ik mocht toen als ‘journalist’ van De Morgen het hele traject meerijden op kosten van de krant in ruil voor een paar fijne reportages. Het was een boeiend gezelschap van schilders, schrijvers, dichters en andere kunstenmakers waarvan er intussen al een stel dood door drank en wijven. Nick Van Bruggen vertoonde toen al tekenen van terminaal gedrag. Ze zopen allemaal hallucinant, overdag, ’s avonds en zelfs ’s nachts. Ik vermoedde toen dat ruim de helft speed nam om het forse tempo te kunnen volhouden. De toen al  bekende schilder Fred Berrevoets stormde mij na een paar dagen in het Henegouwse op een ferme helling voorbij, flarden schuim in zijn doorrookte baard, met trillende kippenbenen en zijn amechtige piepende adem!
En dan weten dat ik toen nog redelijk jong was en sterk in fietsen en andere lichamelijke sporten.
De heren waren werkelijk tot veel bereid om het tempo aan te houden, om forse inhaalbewegingen te maken – desnoods vanuit de camionette van de befaamde reclameschilder ‘Rubens’ die als bezemwagen meereed, voor de bevoorrading met sterke drank en bier instond en via sluipwegen verkortingen op verzoek leverde om de afgepeigerde kunstenmakers bij of zelfs tot voor de kopgroep te brengen. Zo bleek de groep die ik op een bepaald moment kon inhalen op een verschrikkelijke kasseiweg die ons vanuit Noord-Frankrijk naar Le Maison du Peuple van Cuesmes en het Van Goghmuseum aldaar, na een paar uur plots weer in de gietende regen voor mij uit te rijden. Het leek soms of ik hallucineerde, niet alleen ’s avonds van de drank.
Herman Selleslaghs, die ik toen leerde kennen als een zeer aangenaam, wijs en beminnelijk man, heeft enkele mooie foto’s gemaakt van mijn fietskunst in volle actie en van mijn journalistenkunst in al even volle actie mijn tekst aan het inspreken voor de krant op een arduinen dorpel aan een oud Frans huis waar de bende een middagstop hield. Ik koester zijn prachtige zwartwitfoto’s die hij met een in mijn ogen onnozel cameraatje gemaakt had (het was de tijd van de formidabele Canon en andere apparaten met forse zoomlenzen en allerlei knopenwerk) nog steeds in mijn kabinet, als blik op het verleden dat voor ons ligt. Hij maakte toen ook de tot op heden onthouden opmerking over de behandeling van suikerziekte bij sportprestaties: ”Je moet daar een beetje mee opletten, maar zo’n vaart loopt dat allemaal niet. Je moet echt niet alles geloven wat die proffen endocrinologie daarover vertellen!” Het heeft bijna vijftien jaar geduurd eer ik voldoende praktijkervaring en vooral afstand verworven had als huisarts, eer ik de diepere betekenis van zijn opmerking van toen kon begrijpen. Ik moest toen nog examen doen bij De Leeuw en Van Gaal waar het berekenen van doses kort- en langwerkende insulines voor suikerzieke tennissers die met het vliegtuig de wereld rondtrokken – liefst tegen de draairichting van de aarde in -  een belangrijk onderdeel was.

Auvers was omzeggens nauwelijks veranderd. Het Van Gogh kamertje boven de beroemde herberg was nog steeds in tact en ten prooi aan eindeloze stromen Japanners, die net als wij nadien verder trokken richting Givency.
Vermoedelijk is die immense populariteit van de Franse impressionisten bij Japanners in verband te brengen met de al even immense populariteit van de Japanse prentkunst bij diezelfde impressionisten destijds. Meer nog dan wij moeten zij hun schilderkunst herkennen in sommige impressionistische schilderijen.  Bij Monet hingen omzeggens alle kamers en de traphal vol met Japanse prenten, landschappen, voyeuristische interpretaties van Amerikanen, Engelsen, Hollanders met veel aandacht voor het kruis van de broeken die de heren kolonisatoren droegen. Enfin, de heren dachten van zichzelf dat ze gingen koloniseren en beseften wellicht niet dat de Japanners hen als een soort bosjesmannen uit de rimboe van verweggistan bekeken die per ongeluk door een foute windrichting op hun keizerlijk beschaafd eilandenrijk aanspoelden. Wrakhout na verre stormen, meneer.
Verder bij Monet hier en daar wat soft porno uit Japan en dan de bekende landschappen en de zeeën.
De tuinen en het huis waren indrukwekkend, ook voor de kinderen, zelfs al was de centrale rozenpergola tot enkele randstruiken teruggesnoeid om een nieuwe leven te beginnen.
De vijver met de lelies was adembenemend, zeker wanneer ze in de ochtendzon wellustig hun blaadjes ontvouwden voor de fototoestellen en camera’s uit New York, Londen, Barcelona, Milaan, Hong Kong, Tokio, Taipeh en Turnhout.

Le Relais Louis XI

Over Dreux  langsheen Chartres naar Patay over de smalle departementale wegen tussen kilometers graanvelden van de Beauce en dan Meung sur Loire  waar aan het einde van de met platanen rijen gelommerde Mail – de veemarktplaats van alle dorpen uit deze streek – tegenover vijftien langgerekte ordeloze steenhopen die wellustig het rimpelloze water van de Loire splijten, Le Relais Louis XI, die achter zijn immense muren een juweeltje van een binnentuin verbergt waar een roze rozen sextet  bijeengehouden wordt door buxushagen en middenin een fonteintje in een rond vijvertje voor watergemurmel zorgt.
Drie forse lindes leveren schaduw, de oost- en noordzijde afgeboord met een immense muur met zware steunberen waarboven nog eens ruime terrassen in de zon en onder vijf lindes, langsheen een ronde toren waarin de trap naar Joan of Arc en de duiventil. Recht tegenover de toegangspoort een oude poortboog waar destijds het uitgaande verkeer onderdoorreed en nu onder witte klimrozen een zandstenen beeld van de Heilige Theresia van Lisieux zeven rozen op haar kruis draagt. Anthony, of Tony zoals het hier intussen is geworden, houdt het als herinnering aan zijn jeugd in een katholiek internaat waar ze in een eindeloze gang langs een geschilderd beeld van dezelfde heilige heen moesten eer ze de refter konden betreden. Het wekt bij hem nog steeds een knagend gevoel van honger en dorst. ’t Is hem ook enigszins aan te zien.
Aan de noordzijde van het terras is een trap naar een kantoortje dat volgens Tony destijds door de accountant van het gebouw werd gebruikt: van daaruit kan je alle bewegingen op de binnenkoer – die intussen rozentuin is geworden – volgen, ook wat er in en uit de toegangspoorten naar de immense onderaardse kelders ging was hier makkelijk te registreren.
Net zoals de hele rand van Meung langsheen de Loire is ook de Relais voorzien van gigantische kelders die zeer diep doordringen in de mergelrotsen, nu afgesloten, maar destijds onderdeel van een enorm netwerk dat de hele stad onderkelderde.

François Villon in de vergeetput en daarbuiten

In geval van oorlog en belegering werden alle brave inwoners, vrouwen en kinderen, gesommeerd naar de kerk te gaan, waar ze asielrecht genoten en van waaruit kelders en gangen naar zowat de hele binnenstad vertrokken. Vanuit het kasteel achter de kerk waren evenzeer tunnels en kelders die dit netwerk aandeden. Het gewone volk bad zich in trance en leed honger en dorst in de kerk en kerkelijke kelders, terwijl le beau monde in het kasteel rustig verder genoot van spijs en drank. Ze hoefden immers maar een deur of wat te openen en ze zaten veilig bij de hongerige asielzoekers in de kerk. Het leven kan toch makkelijk zijn, voor wie goed voorzien is van de geneugten ervan.
Het kasteel van Meung dateert uit de twaalfde (oostelijke entrée met grauwe en grijze steenpartijen – het vroegmiddeleeuws donjon is nu de massieve klokkentoren van de kathedraal van Saint Liphard ) en de zestiende eeuw met een nog recentere westelijke façade in zachtroze: het kasteel met de twee gezichten, nog steeds bewoond, en hoe!
Het was jaren eigendom van een schatrijke Engelse lord Spencer en nog wat van dat, die intussen diep in de negentig het stulpje verkocht aan een redelijk jong Engels koppel dat het nauwelijks kan onderhouden en het dus opengesteld heeft voor het publiek, behalve de privé vertrekken. Een bezoek laat heel mooi de miserie zien van wonen in zo’n kasteel met te weinig geld: vocht, schimmel, lambrisering die scheurt en barst, verf die afbladert, plafonds die loskomen en die met stopverf en draad opgehouden worden. De schilderijen die er hangen zijn onvoorstelbaar slechte kopies: enfin het landelijke Franse cultuurleven op zijn best. De gids was even slecht: met een afschuwelijk irriterende stem uitte ze vier keer per dag, zomers lang hetzelfde hulpeloze onbegrip over het feit dat François Villon die toch de grootste Franse dichter uit de middeleeuwen was, zes maanden in de vergeetputten van het kasteel zat opgesloten wegens stelen en dat hij zelfs na zijn amnestie weer herhaaldelijk gepakt werd voor diefstal en kuiperijen: hij leek welhaast een delinquente jeugdige maghrebijn uit de banlieu de Paris, die politieagenten uitdaagde en leefde van roof en bedrog.
Het voorwerp van haar cultureel en litterair ongemak, François des Loges de Montcorbier, werd geboren in hetzelfde jaar dat Jeanne d’ Arc haar aardse leven eindigde op de brandstapel te Rouan in 1431. Hij had ondanks de vroege dood van zijn vader een mooie toekomst voor zich na een graad in de letteren op kosten van zijn oom, naar wie hij zich Villon noemde.
François had al een fijn studentikoos verleden achter zich als studentenleider die vreugde vond in het uitdagen van de Parijse flikken en het verslepen van grensstenen om met de adellijke orde en de burgerlijke eigendomsrechten de draak te steken. Het liep ondanks hun kerkrechterlijke bescherming al eens uit de hand zelfs met een dode tot gevolg, waarna de colleges aan de universiteit gestaakt werden en zelfs de kerkelijke gezagsdragers een staking afkondigden in alle kerken van Parijs omdat de wereldlijke macht haar studenten in de gevangenis had gegooid. Enfin, mei 68 op z’n middeleeuws.
Aan het gezapige leventje van François nadien, als klerk, komt een einde door een wel erg slaande ruzie met de jonge priester Philippe Sermoise die hem met zijn degen een jaap in het aangezicht verkoopt wanneer François hun beider geliefde Isabelle zit klaar te maken op een bankje langs de straat. Onze dichter in wording gooit zijn geestelijke concurrent in wereldse geneugten een steen naar het hoofd waardoor deze de dag nadien in de handen van de deskundige doktoren de geest geeft.
François vlucht uit het Parijse bangebied, vraagt en krijgt ontslag van strafvervolging – mede omdat de jonge priester in het aanschijn van ons Heer hem nog vergiffenis schonk voor de dodelijke  woede uitbarsting om Isabelles verlangens – maar hij is finaal zijn job en diezelfde Isabelle kwijt.
Hij zoekt zijn oude studentikoze kompanen op en komt zo terecht in een van de Parijse  circuits van gesjeesde studenten, die in die tijd nog niet de revolutie maar toch al proletarisch winkelen propageren en praktiseren. Kerstmis 1456 pleegt de club een ferme inbraak in het College van Navarra waar ze 500 gouden kronen in beslag nemen en naar elkaars behoefte verdelen. Een half jaar later wordt de inbraak opgelost en verklikt een medewinkelaar Villon die dan buiten Parijs vertoeft en beseft dat een terugkeer voor hem moeilijk ligt. Hij heeft zich intussen bekwaamd in minne- en andere woordkunsten, zwerft doorheen Frankrijk en schoolt zich in de vele talen van het leven, de liefde en het lijden.
Hij meet zijn dichtkunst met onder meer Charles van Orléans, de prins-dichter die in zijn 25 jaar lange Engelse gevangenschap na de slag bij Azincourt zijn talenten als poëet ontdekte.
Zijn vader was als troonpretendent van de Armagnacs vermoord door de Bourgondische hertog Jan zonder Vrees die ook de Engelsen ter hulp riep in de slag bij Azincourt waar Charles uit een berg lijken werd gepuurd en voor 25 jaar naar Engeland meegenomen in afwachting van een fenomenaal losgeld waartoe de intussen Bourgondische machthebbers verre van bereid waren. In zijn door het leven verworven grote wijsheid – Charles was al minstens drie keer weduwnaar van allerlei piepjonge meisjes die hij toch wist te bezwangeren zodat ze doorgaans in het kraambed stierven  – vroeg hij zijn gasten een ballade te schrijven op de paradoxale vergelijkingen als poëtisch thema.
Omdat de waterput van het kasteel van Blois die hij als jonge knaap had gekend als een bron van telkens weer verfrissend water, na zijn lange uithuizigheid droog stond, door het dalen van de watertafel langsheen de Loire, maar hij tegelijk diezelfde koele wateren onderaan de kasteelmuur kon zien voorbijstromen, gaf Charles d’ Orléans als beginvers op: Ik sterf van dorst nabij de koele bronnen…”
Waarop Villon zijn ballade aanvulde met
“ heet als een vuur kleum ik en klappertand,
als heerser leef ik weerloos overwonnen,
in eigen land ben ‘k in vijandig land,
steenkoud ril ik nabij de schouw die brandt,
naakt als een worm ga ik als vorst gekleed,
in tranen lachend wacht ik wat vergleed,
mijn troost vind ik in droeve wanhoopsklacht,
vermaak schep ik in kommer en in leed,
warm welkom en door iedereen veracht.
….”
(Vertaling Ernst van Altena, De Volledige Villon, p. 293)

Enfin Villon kende de knepen van het dichters- en ook het dievenvak. Hij bewoog zich in alle kringen, van straatvechters en landlopers tot hoeren en herbergiers, van rovers tot prinsen, van pastoors tot bisschoppen tot hij in de handen viel van Thibault d’Aussigny, bisschop van Orléans die hem voor de diefstal van de kelken uit de kerk van Bacon in 1461 tot levenslang veroordeelde in de kerkers van Meung sur Loire.
Wegens ‘prins van de Roomse kerk’ was het Thibaut niet vergund bloed te doen vloeien en bijgevolg was de zwaarste straf levenslang in de vergeetputten van zijn kasteel, die daar pas in 1973 weer blootgelegd werden na het effenen van een bult in het renaissance tuinenlandschap. Villon werd aan een touw in een twaalf meter diepe put gegooid. Dagelijks werd één brood en een kruik water neergelaten. Indien meerdere liefhebbers werd het knokken voor de buit. Verliezen was verdwijnen in de vier meter diepe schacht in het midden. Stront en zeik was zijn deel tot de dood hem uit dit aardse lijden kwam verlossen. Naar verluidt zou slechts één veroordeelde ooit deze vergeetput hebben kunnen verlaten.

Een andere beroemde zoon van Meung sur Loire was Jehan de Meung die in de dertiende eeuw nog eens 22.000 verzen aan de Roman de la Rose waarmee Guillaume de Lorris de Franse volkstaal met zijn allegorisch werk over de hoofsche liefde een ferme poëtische aanzet gaf. Voor Jehan, die dit wereldberoemde dichtwerk een geheel andere draai gegeven heeft waarbij van het hoofse ideaal – ook dat van de vrouw – geen spaander heel blijft, staat er aan het begin van de Mail een onnozel standbeeld, omringd met een mooi bloemperkje.

Eenzelfde mooi bloemperkje omringt het borstbeeld van de anarchistische cabaretier Gaston Couté (1880-1911) die als een Coluche avant la lettre beroemd geworden is in het Montmartre van honderd jaar geleden. Hij was geboren in de watermolen van het gehucht Clan en stierf na een erg intens leven te Parijs. Het is evenzeer een absoluut flutstandbeeld en dan nog met een beschadigde neus.
Maar het moet gezegd, artistiek is Meung erg goed van de riem gesneden: er is hier een rue du Commissaire Maigret in een nieuwbouwwijk op de baan naar Blois, omdat Georges Simenon zijn wereldberoemde detectieve op pensioen liet gaan in Meung sur Loire.
Er is ook een fijne straat naar de grote Franse schilder Ingres genoemd, waar deze van 1853 tot 1866 woonde en in die periode een van hoogste ‘crues’ van de Loire aan het vege lijf mocht ondervinden in 1856.
Ze hebben wel wat lef in Meung. Naast een borstbeeld voor de lokale Coluche, is er benevens het lokale college St Jean en een Ecole Jehan de Meung ook een staatsschool ‘Gaston Couté genaamd.

Dementeren op het Franse platteland

Voor François Villon zelf werd een straat vrijgehouden tussen het rusthuis en de vergeetput van het kasteel.
Symbolischer kan haast niet, zij het dat de dichtkunst van veel bejaarden en dementen niet echt onsterfelijk blijken zal.
Er is hier op het Franse platteland een commercieel succesvolle nieuwe industrietak in ontwikkeling: vergeetgebouwen voor demente bejaarden.
Tussen Meung en Cléry St. André, naast het gehucht Dry hebben ze zelfs een soort kasteelstationsgebouw zonder spoorweg in de buurt dat daar in het midden van nergens door een soort Russische prins – wegens uientoren -  lijkt weggezet, wijdlopig geflankeerd door vleugels in Russisch modernisme uit de jaren zestig waarin bejaarden gehouden worden tot ze dood zijn. Op de immense parkeerplaats voor de bezoekende auto’s groeit welig gras en onkruid. Het heet daar Maison de Retraite Chateau de Villecante.
Ge zoudt voor minder een bus pesticide leegmaken zoals ook hier als een handig zelfmoordmiddel door de boeren werd gehanteerd.
Tegenwoordig hoeft dat echter niet meer zo dringend, gezien de overlevende agriculteurs hier nu wellustig leven van de Europese subsidiestroom voor hun immense graanoogsten.
In Huisseau sur Mauves, aan het begin van de Mauves boven Meung, merkten we op een  fietstocht een van de afschuwelijke verkavelingen van nieuwe kotjes uit betonsnelbouw met wat crepi en verf – zo typisch voor het Franse platteland waar ze blijkbaar nog steeds liever in dat soort geprefabriceerde miserie kruipen dan de prachtige oude huizen in hun dorpskernen te vernieuwen , zeker nu de BTW daarvoor van 21 naar 6% werd teruggebracht onbegrijpelijk voor een allochtone toerist – een immense reclamepaneel voor een rusthuis voor demente bejaarden, type Alzheimer(!!) dat daar zou komen. Nog slechts een tiental plaatsen vrij!
De dementenindustrie is op gang aan het komen, ook in Frankrijk.
Deze mensen hebben niet veel meer te piepen, hun kinderen of naastbestaanden staat het water aan de mentale lippen wegens de patiënt niet meer te houden. Doorgaans niet zo oud en fysiek nog redelijk, dus op dat vlak vallen de kosten nogal mee en ze gaan vooral ook nog lang mee indien geen externe assistentie tot vervroegd overlijden. De Franse staat zal ook hier fors in de subsidiebuidel graaien, de overheadkosten vallen zeker redelijk mee tegenover ook hier de zwaarste vorm van subsidiëring, van mensen die dan dikwijls nog een deftig pensioen bijeengespaard hebben. Kortom een ideaal investeringsklimaat voor zakenlieden met een visie, zeker wanneer de ict aandelen op de internationale beurzen hortend en stotend in elkaar storten en de beleggers koortsachtig op zoek gaan naar vaste waarden(!).

Hoe een gedicht je leven kan redden!

Enfin, de middeleeuwse terminale Villon wordt dus bij de passage van Louis XI in Meung vrijgelaten omdat deze op de hoogte gebracht was van diens verblijf in het lokale tehuis voor te vergeten bejaarden, type lastverkopers, omdat François voorheen al eens een fijn vers gewijd had aan Louis en zijn familie.
Villon was er na dit verblijf in de vergeetput of “oubliette” niet te best aan toe.
Aangezien Louis verblijf kan gehouden hebben in de Relais die later naar hem genoemd werd en die reeds fameus was omdat Jeanne d’ Arc er verbleven had nadat ze op 29 juni 1429 hier de Loire overstak in haar krijgstocht om Orléans te bevrijden van de Engelsen, is het zeer wel mogelijk dat François in ditzelfde gebouw aan zijn parodiërend Testament geschreven heeft:

“Ik heb in dertig levensjaren
de grootste schanden al gesmaakt.
Maar dwaas noch wijs door die gevaren,
Zit ik hier nu berooid en naakt.
Want ik was in de ban geraakt
Van Thibaut d’ Assigny, de bisschop
Die zalvend naar uw zielen haakt.
Heer, vind ik hem, dat ik niet mis schop!
…” idem, p. 35

Volgens sommigen heeft zelfs zijn ongewenst verblijf in Meung Villon geïnspireerd bij zijn fameuze grafschrift “La Ballade des Pendues” dat wij destijds nog met veel smaak van buiten mochten leren in de lessen Frans op de humaniora.
Villon hoopt met de gratie van Louis XI ook in orde te zijn met de Parijse regelgeving, doch zijn misdaad bleek nog niet verjaard. Enkel een belofte tot afbetaling van zijn aandeel in de buit kan hem nog redden.
Een maand later zit hij alweer in een Parijse gevangenis wegens op de eerste rij bij een vechtpartij waarvoor hij na een fijne tortuur bekende aanstichter te zijn. De strop zou zijn deel worden. Een verweerschrift van de dichter redde hem eens te meer het vege lijf en behoedde hem voor het lot van de gehangenen. Tien jaar verbanning werd zo letterlijk genomen, dat nadien nooit nog iets van Villon werd vernomen.

Zijn kunst is schitterend omdat precies hij een fantastisch doorzicht had doorheen de scheur in het behang, de spleet in het doek, het gat in het decor, het sleutelgat in de gesloten deur van de maatschappij waarin hij leefde.
Het is alsof hij een doordenkertje levert voor de fameuze renaissanceschilderij van Pierro dela  Francesco, de Madonna in Parto, waarbij de Engelen het gordijn nog even openhouden opdat de toeschouwers zich een beeld kunnen fantaseren van wat er gaat gebeuren met de welvend dikke buik van de zwangere moeder gods, die al met een hand haar blauwe mantel spreidt zodat de wereld kan zien dat er onder het witte onderkleed iets broeit, iets groeit, dat ze naar believen kunnen invullen. Want zoals in iedere goeie film is de suggestie belangrijker dan het ware beeld, wordt de fantasie van de toeschouwer beter voldaan met een zelf invulbaar verhaal dan met de harde realiteit van de baring van het langverwachte kind in stront,  bloed en tranen.
Villon geloofde niets van wat de werkelijkheid leek te zijn, laat staan van wat de paters en nonnen de arme gelovigen wijsmaakten en omdat hij dat inzicht had, kon hij zo’n vernieuwende gedichten schrijven. Hij leek in die zin zelfs een beetje op de betere Céline in zijn Reis naar het Einde van de Nacht die ik hier samen met zijn omstandige biografie bij de geest van Villon en Jeanne d’ Arc nog eens heb doorworsteld, nu met beter resultaat. Overigens komt het me meer en meer voor dat ook Michel Houellebecq zich met zijn “Elementaire deeltjes” en nu weer met “Platform” in deze grote rij van de Franse literatoren aan het scharen is.

Villon verwoordt zijn visie op meesterlijke wijze in de ‘Ballade van de Kleinigheden’ die ongelooflijk mooi werd vertaald door Ernst van Altena:

“Ik ken de brokken in de melk,
ik ken de mensen aan hun frak,
ik ken de bloemen aan hun kelk,
ik ken de appel aan z’n tak,
ik ken Jan Vlijt en Jan Gemak,
ik ken de zon en ’t regenlied,
ik ken de snelle en de slak,
ik ken alleen mezelve niet.

Ik ken de monnik aan zijn pij,
ik ken het wambuis aan de sjaal,
ik ken de heer aan z’n lakei,
ik ken de nonnen aan hun voile,
ik ken de gokker aan z’n taal,
ik ken de wijn aan z’n gebeid,
ik ken de zotten aan hun maal,
ik ken alleen mezelve niet.

Ik ken het muildier en de paarden,
ik ken hun last, hun pak, hun kracht,
ik ken de fiches en hun waarde,
ik ken – en neem me dus in acht –
de zonde van ’t Boheems geslacht,
ik ken Yvonne en Margriet,
ik ken de sterke Roomse macht,
ik ken alleen mezelve niet.

Envooi
Prince, ik ken het altegader:
ik ken wie bleek, wie donker ziet,
ik ken de dood, ons aller vader,
ik ken alleen mezelve niet.”

Het doet me wel wat in dit huis waar François destijds probeerde te bekomen van zijn gedwongen verblijf in de ‘oubliette’ voor dementen, type vileinige  Villon.


De wijnen van de Loire: tussen Bourgogne en al het water van de zee.

Le Relais Louis XI zelf is groot en vanaf de linkeroever van de Loire zelfs ‘groots’ wegens wat meer afstand zodat je goed kan zien dat het de hele skyline van Meung oostwaarts van de Mail aan de Loireboord beheerst.
Oorspronkelijk was de gelijkvloerse verdieping  in een soort gewelfstructuur gebouwd bovenop bestaande kelders. Het straatniveau moet dan een paar meter lager geweest zijn, want in de kelder naast het huidige poortgebouw – waar TW zijn wijnen bewaart op planken die met stenen van de aangestampte vochtige kleibodem worden gehouden – is nog duidelijk een grote boogstructuur te zien met aan de straatzijde de toenmalige toegangspoort, wellicht 2000 jaar oud!
Witte versteende skeletten van grote spinnen hangen tegen de stenen gekleefd. In de hoek is een modderig zuigend stuk waarin je schoenen dreigen vast te kleven.
Voor wijn lijkt me dit nu toch niet echt de beste keuze van kelder, behoudens een uitermate stabiele temperatuurregeling.
Maar dat lijkt me voor de Loirewijnen nu toch niet echt essentieel. Het zijn doorgaans redelijk lichte, wat fruitige wijntjes, zeker de rode vallen prompt door de mand als je ze vergelijkt met een deftige Bordeaux. Het is ietwat lichte Bourgogne, dus niet echt mijn smaak. Opmerkelijk is de Court Cheverny, van een zeer zeldzaam lokaal druivenras (Romorantin). De Bourgeuil kan er met wat goeie wil mee door. De Touraine van gamay druiven is matig.
De lokale supermarkten hebben en redelijk gesorteerd aanbod. Auchan Val de Loire in Orléans steekt de kroon: ook serieuze wijnen, weliswaar achter slot en zeker zo duur als bij ons. De lokale producten zijn treffelijk geprijsd. Ook veel Zuid-Franse wijnen die ze elders niet kwijt kunnen: Buzet en Cahors, Gascognewijnen en eindeloze sloten rosé wat ze hier de gepaste drank vinden. Zelfs van de schitterende Bandol Vannières hier een witte versie geproefd die erg goed was en een rosé variant die enkel als dorstlesser bruikbaar was..
De buurman aan de overkant van de straat is een Franse piloot die een moderne villa in de buurt ooit zal inruilen voor het mooie en grote 18° eeuwse huis aan de Loire waarbij hij de inrichting en restauratie zelf helemaal in handen heeft genomen. Hij verzamelt antiek meubilair dat hij ook restaureert en voorlopig in zijn villa stockeert, waar het volgens Anthony eerder een uitdragerszaak lijkt.
Het uitgraven van de tuin voor een garage levert ongeziene archeologische vondsten uit de Romeinse periode (waterput en stortput) op.
Langs de Loire werden hier zelfs vondsten gedaan van Fenicische handel, waarbij toen reeds hun boten de Loire kwamen opgezeild met de overwegend westelijke winden, stroomafwaarts ging het met het water mee terug naar de grote zee.
Ter hoogte van de strook Meung-Orléans maakt de Loire die vanuit het Centraal Massief naar het noordwesten stroomt – en oorspronkelijk vele miljoenen jaren geleden als een zijrivier van de Seine aansloot op het bekken aldaar – een bocht naar de zee die toen tot bij Blois het Europese vasteland binnendrong. Wie van de bron komt heeft bijgevolg de stroming mee om wijn naar Orleans te voeren, waar hij gekeurd werd en op karren verder naar het noorden werd vervoerd, of afgekeurd werd en in de immense keldernetwerken tot azijn verzuurd werd.
Met de fiets langs een moeilijk ATB pad naar Orleans aan de rechteroever konden we naast de schitterende kastelen eindeloze enorme gangen zien, veelal dichtgemetseld, velen met opengebroken poorten die ongelooflijk diep doordringen in de leembergen en onderling verbonden leken. Alsof ze de stenen eruit gebruikt hadden voor de gebouwen boven de grond. Historisch soms zeer oude opslagplaatsen voor de goederen die werden aangevoerd.
De platbodemboten die stroomafwaarts kwamen, waren veelal gemaakt van planken en bomen die na aankomst uiteengenomen werden en verder als hout voor de bouw werden gebruikt.
Een vernuftig handels- en overslagsysteem dat een immense rijkdom opleverde in de loop van de duizenden jaren dat handelsbedrijvigheid in deze regio plaatsheeft.
De Loire is sinds mensenheugenis een grensgebied tussen noord en zuid, een ontmoetingsplaats tussen oost en west. Een aangenaam klimaat, voldoende water en voedsel in overvloed, niet moeilijk dat hier de Franse cultuur een hoogtepunt kende, niet moeilijk dat om deze regio veel en lang gevochten is.

Muziek verzacht de zeden,
Kamermuziek het leven.

Wat nu “Le Relais Louis XI” heet,  staat hier al eeuwen aan diezelfde Loire, op wacht aan de enige brug tussen Orleans en Blois.
De leefverdieping op het eerste was enkel toegankelijk via de traptoren vanuit de binnenplaats. De twee binnentrappen zijn van veel recentere datum.
Wie destijds dit versterkt gebouw hoopte in te nemen, kwam van een kale reis thuis.
Uitroken was niet doenbaar wegens de stenen tongewelven waarop de hele leefverdieping rust. Oorspronkelijk waren er slechts enkele ramen als schietgaten naar de Loire gericht. Door de smalle licht- en luchtstroken aan de binnenplaats kon een man nauwelijks doorheen.
In T’s fantasie was het enkel haalbaar om het dak in brand te krijgen om de verdedigers tot opgave te dwingen. Maar dat zou zelfs nooit gebeurd zijn, want er werden nergens brandsporen gevonden.
Hijzelf heeft de duiventoren opnieuw met leien laten dekken. De immense zolders hebben een schitterend gebinte dat merkwaardigerwijs heel hoge dwarsbalken draagt op ruim drie meter boven de vloer, waar de modale Fransman in dit tijd nauwelijks 1,50 meter hoogte haalde.
Hij heeft er overal bedden gestockeerd voor talrijk bezoek (50 bedden in het hele huis) maar de leef- en comfortomstandigheden zijn op de vele zolders niet echt haalbaar. De mansardekamer voor de meiden leek onze kinderen ook voorhistorisch, al hebben mijn eigen ouders in mijn fantasie hun wittebroodsjaren in een identiek kamertje doorgebracht op de zolder van mijn grootouders, en dat is toch allemaal niet zolang geleden.
De tijd gaat snel, de zeden en gewoonten evenzeer.
De tuinen op de binnenkoer en de terrassen op de muren zijn zeer mooi, besloten, waarlijk een beloken hofke, jardin clos of hortus conclusus.
Wanneer de gastmusici met of zonder T – die zijn hele leven verlangd heeft naar een carrière als violist, tot zijn 20ste gespeeld en gestudeerd heeft en dan tot aan zijn pensioen als verantwoordelijke voor de investeringen van de bank waar hij werkte met bolhoed, paraplu en handschoenen geld, ongetwijfeld veel geld, verdiend heeft en pas na zijn pensionering zijn levensdroom kon realiseren in Le Relais Louis XI. Minstens twee keer per week organiseert hij er optredens van kamerorkesten, ensembles, ter plekke daartoe  gesommeerde musici – hun optredens op viool, cello, klarinet en piano horen inoefenen, is het een hemels gevoel wanneer je in de tuin ligt te lezen en de flarden Mozart, Purcell, Pergolesi, Schubert door de openstaande deuren van de kelder-concerthal met de fantastische akoestiek over het klaterende fonteintje komen aanwaaien. Enkel de egelantier ontbreekt, maar dat wordt dan weer goed gemaakt door de vele witte en roze rozen, de perzikboom die zoete vruchten draagt naast de trap naar het boekhouderskantoortje. Tony’s systeem was een droom die ongetwijfeld in sommige periodes nachtmerrie – allures heeft gehad. Hij investeerde zelf ook in heel wat zaakjes en zaken. Eén van zijn klanten gaf hem schitterende porseleinen mokken cadeau bij zijn pensioen met in goud beschilderd Chateau W en zijn wapenschild van viool en strijkstok.
De bezoekerstoiletten naast de keldertoegang en het wachters – appartement zijn behangen met duur uitgevoerde awards voor alle mogelijk oorlogs-, sex- en SF films die door een andere firma waarin hij aandelen bezat op video werden uitgebracht. De PDG was volgens T ten langen leste knettergek. Hij troont op een foto in het toilet met T – de heren in smoking – en het vrouwvolk, ook E in betere en veel jongere doen dan het gerimpelde grijs van nu, op de uitreiking van de Awards. Grote glorie.
Eronder hangt een kopie van de schilderij van de ondergang van het Medusa vlot door de fameuze Franse preromanticus Theodore Gericault uit 1819: de firma heette Medusa en is evenzeer overkop gegaan, inclusief miljoenen van zijn investeringen.
Enfin, alles eindigt in het gemak, letterlijk.
Ernaast staat een oranjerode 2CV geparkeerd met het stuur rechts en een Franse nummerplaat, de eerste auto van zijn zoon die hem wil bewaren als aandenken. Het invoeren en inschrijven van een Franse wagen met een rechts stuur vanuit Engeland heeft maanden papierwerk gekost. En toch lijkt hij een zeer goede networker en niet minder een handige ladysman – in zijn salon hangt een aquarel ingekaderd van Ann, de vrouw van de sous-maire en agriculteur Michel d’ Aboville, die dus ook aan inkaderen kon beginnen om erger te voorkomen – de archiefstukken van zijn Relais Lousi XI zitten in het grote archief van Orleans waar de archivaris beweert dat ze allemaal verbrand zijn in de oorlog. Hij nodigt dus de archivaris en zijn vrouw uit om enkele weken hun schitterend appartement in Londen te gebruiken als ze bij hun dochter op bezoek gaan die daar ergens voor iets interessants studeert. Hij heeft een doctoraatstudente op het oog die een thesis wil schrijven en op die manier hoopt hij die in het Orleanese archief binnen  te loodsen om de stukken bijeen te scharrelen.
Vroeger woonden ze in een typisch Engels landhuis in Windsor met prachtige tuin waar E verliefd op was. Nu kan ze haar zinnen zetten op de jardin clos te Meung, maar weegt de last van de jaren en die van de tuinman. Een stelletje vlotte heren die volgens T vorig jaar 12.500 Euro hadden aangerekend om de tuin te onderhouden. Hij heeft nu het budget gereduceerd, doet wat zelf en laat de bezoekende musici en hun entourage wat schoffelen en verdorde rozenknoppen plukken onder het neuriën van een mooi lied. Zijn gasten worden gratis gelogeerd in ruil voor muzieklessen aan hem en een paar optredens. Hij had zijn makelaar immers opdracht gegeven om een fors huis te zoeken in Frankrijk dat iets speciaals had en waar Engelse en andere bezoekers dus graag naartoe zouden komen. Dat het zo’n fors huis zou worden, hadden ze initieel niet verwacht. Het was eigendom van een politicus die net uit de gevangenis kwam wegens frauduleuze betrokkenheden en diende bijgevolg de Relais te verkopen. Hij heeft er vijf jaar werk in gehad, waarna de BTW voor herstellingen en restauratie fors daalde van 21 naar 5,5% en de Franse aannemers de echte Franse slag kregen, wegens meer dan werk zat. Hij wacht nu op de verzadiging en dan komen ze volgens hem met hangende pootjes terug.
Vorig jaar heeft een Nieuw-Zeelandse studente een maand of wat de tuinen op het terras aangelegd, doch gebrek aan besproeiing en onderhoud maakten er een warrig boeltje van dat alleen in goede paden geleid wordt door de immense hoeveelheid plat grint dat ze op de vele paadjes heeft gestort. Milena vindt dat T daar een zwembad moet aanleggen. Hij moest er eens mee lachen.
Het gemeentelijk zwembad is vlakbij aan de andere kant van de nieuwe brug, nauwelijks driehonderd meter wandelen onder de vele reusachtige platanen van de Mail, langsheen de gemeentelijke camping.
Het is een mooi zwembad uit de zestiger jaren, met klein en kinderbad en verwarmd water. Veel redders en personeel en de absolute plicht om wegens ‘hygiënische redenen’ een zwemslip te dragen en geen shorts of bermuda’s toegelaten. Bij beslissing van het gemeentebestuur dat hier sinds mensenheugenis ‘rechts’ is en daar ook fier op is.
In de jaren zestig werd menig Marokkaanse jonge man hierheen gelokt om te werken in de Forgerie waar de autochtone knapen het niet zo voor hadden, wegens zwaar en vuil en niet zo best betaald werk. Voornoemde gastarbeiders plantten zich voort en dat geeft nu veertig jaar later een hele generatie achterkleinkinderen die hier in het klein het theater van de Parijse banlieu’s naspelen, daarin fors aangemoedigd door de imam die ze hebben laten overkomen en die met Saoudisch geld een moskee heeft ingericht, godbetert!

Het leuke landelijke leven, deel twee: de maghrebijnen.

De maire adjoint, M d’ Ae, heeft het me in geuren en kleuren kond gedaan, ietwat aarzelend eerst en met zijn grote blauwgrijze ogen onderzoekend, treurig kijkend, wegens op de hoogte van mijn politieke overtuiging, maar als ik hem niet tegensprak en meeging in zijn lijdensweg, kwam hij voorzichtig op dreef. Die jongeren willen zelfs een aparte voetbalploeg oprichten en dat terwijl er al een is in Meung, een stadje met ocharme 6500 zielen.
En die sport, die sport, als ze eens wisten wat ze daar in Meung allemaal niet voor gedaan hebben: een stadion, twee basketpleinen, volleybalpleinen, tennispleinen, en dan dat zwembad. Ongelooflijke investeringen, die niet of nauwelijks gebruikt worden.
Dat daarvoor een verenigingsleven, ploegverband enz. nodig is, leek hem niet zo duidelijk.
Dat zijn Marokkaanse ellendelingen misschien niet echt welkom leken bij de lokale voetbalploeg, kon er bij hem niet in. Hij is voor assimilatie en gene zever verder.
Hij is dan ook grootgrondbezitter, argriculteur, spreekt voortreffelijk Engels en redelijk Duits, heeft half Europa afgedweild voor landbouwtechnieken, adviseert zijn partij en zeker nu ook graag de regering, is razend op Blair die de Fransen een proces heeft aangedaan omdat ze zijn Brits runds- en schapenvlees willen buiten houden en leeft gul van de Europese subsidies voor zijn graan. Hij werkt nu dag en nacht om alle loonwerkers opdrachten te geven voor de oogst op de immense graanvelden. In heel de regio liggen alle hoeken en bochten van de straten, zelfs in de kleine steden en dorpen vol met graankorrels. De mussen zijn hier vet en vadsig, de duiven al evenzeer. Niet moeilijk dat deze regio een Europees vogelgebied is van formaat, de Loire levert vis en ander lekkers, de landelijke wegen en de velden onvoorstelbare hoeveelheden graan, dat zelfs ’s nachts met enorme landbouwmachines geoogst wordt, telkens tussen 20 en 30 juli. Ploegen doen ze hier niet, ze rijten de aarde gewoon open en zaaien maïs voor de tweede oogst in oktober.
De aanwezigheid van allochtone jongeren die zich uitgesloten voelen, het zo ook graag spelen, thuis de autoritaire vader imiteren, het jaagt de autochtonen de stuipen op het lijf. Hun grootste schrik is de islam én de Oost-Europeanen, die blijkbaar in steeds grotere getale ook hier hun diensten, gewenst of niet komen aanbieden. Poetsvrouw is daarentegen wel een populair beroep voor allochtonenmeisjes, maar dan eerder Portugees, Spaans of Oost-Europees.
Nog niet zolang geleden vertelde P D W - in terminale doen – mij een schitterende verklaring waarom Jesus Christus eigenlijk een Italiaan was: Hij bleef tot zijn dertig jaar bij zijn moeder wonen, Hij dacht dat zij maagd was en zij dacht dat Hij god was.
Eigenlijk kan je dit ook voor Maghrebijnse en zeker Marokkaanse verhoudingen omzetten. Ik heb er uren met C M, mijn buurman in het parlement over gesproken. En uiteraard is dit niet van tel voor alle Italiaanse mannen, laat staan voor alle Maghrebijnse jongens, maar er zit een patroon in een cultuur en dat heb je net zoals bij de Chinezen waar de oude vaders hun zonen opeten om te vermijden dat ze hen naar het leven staan – en dus zijn die culturen er van oude mannenheersers – en net zoals in het westen waar de zonen de vader vermoorden om met hun moeder te kunnen slapen .  Marokkaanse jongens spelen hun vader na die thuis god is, wil dat een vrouw maagd is, en op straat elders aan zijn voorhuwelijkse trekken wil komen. Een soort Oidipusvariante: in de ogen van zijn moeder is de Marokkaanse jongen een god die haar de poort openen zal naar een nieuw leven, vol respect en waardering en bijgevolg mag er al eens wat in zo’n toekomst geïnvesteerd worden. Wat de toekomst buitenshuis uitvreet is haar zaak noch verantwoordelijkheid. Daar is de vader baas, maar die moet zijn nikkel afdraaien om aan de magere kost te komen en laat zijn zoontje maar betijen. Zoonlief moet voor zo’n toekomst behoed worden en wordt dus steeds het bedje, het paadje gespreid als voor gods hoogsteigen zoon. Niet moeilijk dat zoiets fout afloopt, wanneer dat paadje buitenshuis nogal wat doornen verbergt en geplaveid blijkt met puntige stenen waaraan zoonlief zijn voetjes openstoot.
Het zwemslippenreglement dat in zowat heel Frankrijk van toepassing lijkt, om ‘hygiënische redenen’ kan ook anders gelezen worden. En dat lijkt mij alleszins veel dichter bij de realiteit.
Maghrebijnse jongens vervelen zich tijdens de schoolvakanties stierlijk en gaan bijgevolg graag wat rondhangen aan het zwembad, in het zwembad waar ze de lokale schonen wat kunnen becommentariëren, en later misschien zelfs wat bepotelen of binnendoen achter het muurtje. Ik zie de kermis van Gierle veertig jaar geleden nog zo voor mij. De meisjes zien zoveel aandacht van schone knapen initieel wel zitten – die van het Vosselaarse Heieinde, toen een gehucht van twijfelachtig allooi aan de rand van het Grotenhoutbos, nu een eminente villawijk -  moesten dat op iedere kermis maar één keer proberen of het draaide steeds weer uit op heroïsche knokpartijen, waarbij soms zelfs een mes getrokken werd. De autochtone Magduniaanse jongens hebben een andere invullingen van intersexe – relaties en willen dat dit ophoudt, enfin het gebeurt intussen naar verluidt in de Antwerpse zwembaden bijna dagelijks. De allochtone jongeren willen of kunnen niet inzien waar ze de codes doorbreken en worden steevast opgejaagd. Tenminste wanneer ze niet in grote groepen optreden. Dan komt de politie erop af.
Hoe die zich gedragen bepaalt de evolutie en de graad van ernst van het conflict dat eruit volgt. Een stel jonge agenten met vrouwelijke gendarme blijkt in een Parijse voorstad een paar dagen geleden in zo’n conflict versukkeld en finaal in elkaar geslagen door een bende jongeren.  De wijk wordt nu uitgekamd door gendarmes in gevechtskledij, terwijl een lid van de rijkswachtvakbond op tv verklaarde dat ze natuurlijk nooit pas van school gekomen gendarmes in zo’n wijken mogen sturen, want er is toch een zeer groot verschil tussen wat ze op school leren op het vlak van orde handhaving en de praktijk van alledag, zeker in zo’n homogene vreemdelingenwijken.
De oplossing van het stalken aan zwembaden is dus voor Frankrijk de zwemslipverplichting geworden: al te veel allochtone jongeren zijn niet bereid om zich in een nauwsluitende en hoogopgesneden slip publiek in en om het water te begeven- het verbod op ontblote bovenbenen staat volgens hen immers in de Koran gegrift -  bijgevolg hangen ze elders hun kloten te schuren.

Paars, ook in de moerassen: Les Mauves.

En toch heeft Meung heel veel dat andere dorpen en stadjes uit de buurt niet hebben.
De Mauves zijn onvergetelijke lange smalle oases van koele waters in een orgie van groen midden een onder de zon trillend plateau van de Beauce. In de vijfde eeuw begon de heilige Liphard met het moduleren van deze moerassige watervloed tot talloze kanaaltjes en beken waarop wegens het grote verval tal van watermolens gebouwd werden, voor het malen van het graan, oliemolens, papier en perkament. De enige niet dierlijke energiebron die toen bekend was benevens windmolens na de kruistochten, zijn anderhalf millennium lang de bron van de rijkdom van Meung gebleven. Veel molens zijn intussen gerestaureerd tot schitterende woningen langsheen de Mauves armen, waar echte natuurparken – zelfs het nationaal reservaat voor de hulst (!) door een tuinman van de schitterende Jardin de la Source in Orleans werd uitgebouwd – andere molens zijn uitgegroeid tot grote industriële entiteiten die nog steeds graan malen en nu op hun hoogtepunt draaien. Nergens wordt echter nog waterkracht gebruikt.
Ieder departement heeft hier trouwens zijn eigen forse kerncentrales langsheen de Loire waarvan je de koeltorens van heel ver reeds ziet roken. De omliggende gemeenten hebben er fors geld van getrokken en blijven geld beuren ter compensatie, waarmee ze hun dorpskom soms prachtig hebben opgekalefaterd. De burgers hoeven maar naar de eeuwige waterdampwolken te kijken om de weldoende signalen van deze moderne roodhuiden te lezen. En dan willen de groenen deze kerncentrales afbouwen en stoppen, en toch de Kyotonormen halen. Lijkt me niet zo evident te worden. Kolen en bruinkoolcentrales lijken zelfs nog veel erger, Bush veegt vierkant zijn broek aan de Kyotonorm en de Belgische scheikundige nijverheid evenzeer. Ze dreigen hun investeringen terug te schroeven als de inspanningen die ze in het verleden hebben gedaan, niet mogen in rekening brengen voor het Kyotogeleuter. Johan Malcorps, Vlaams volksvertegenwoordiger voor Agalev en gemeenschapssenator, krijgt nu de boter te vreten van bijvoorbeeld BASF die een fijn offensief begonnen zijn tegen de groenen en nog eens gaan bijdragen aan het debacle dat hun deel zal zijn bij de volgende verkiezingen. Mijn hoop op een vernieuwingseffect voor de technologische ontwikkeling om zo weinig mogelijk CO2 uitstoot en zo’n laag mogelijk energiegebruik te realiseren zal maar traagjes aan bod komen. Ik blijf erbij dat Al Quaeda op 11 september vorig jaar voor de USA een veel grotere bijdrage om de Kyoto norm te halen heeft gerealiseerd dan eender welke andere inspanning tot op heden: er wordt immers heel veel minder gevlogen en die verbrandingsgassen in de atmosfeer doen heel wat meer kwaad dan vuurke stook in de tuin. Het zal trouwens bijdragen tot de versnelde ontwikkeling van de fundamentele keuze van Europa om de intereuropese reizen per HST te stimuleren en promoten in plaats van de vliegtuigontwikkeling zoals de USA deze hebben verkozen. HST is veel goedkoper, efficiënter ook op energievlak en dan ook nog eens veel veiliger en milieuvriendelijker dan vliegtuigreizen, zeker op korte en middellange afstanden.
Per HST ben je hier in drie uur: anderhalf uur van Brussel Zuid naar Parijs, en nog eens zoveel tot Meung. De TGV Atlantique passeert langs Vendôme naar Tours en verder naar Bordeaux. De hele streek wordt vanuit Parijs beschouwt als den nabije buiten. Steeds meer mensen opteren voor werken in Parijs en wonen in het veel goedkopere Orléans, Meung, enz. waar ze met de trein snel en efficiënt in het centrum van Parijs aankomen en vertrekken. De Franse overheid heeft tientallen jaren lang de kaart van de auto getrokken, en neigde volgens de klarinettist die in Anthony’s kamerorkest optrad, pas de laatste jaren in de grootsteden naar openbaar vervoer.
Vroeger duurde het allemaal wat langer, maar de Franse koningen en hun aanhang hadden er duidelijk ook wat in gezien, zeker als je het aantal kastelen en lustsloten in de regio in acht neemt.
Ook die makkelijke bereikbaarheid per trein was een van Anthony’s voorwaarden om dit hier te kopen en om te bouwen.

Engelsen en Fransen: één strijd, onderling!

The top of the House is hier voor mij het uitzicht over de Loire.
Dit huis is evenzeer een Januskop met twee gezichten, de intimiteit van het beloken hofke waarin etherische klanken ontlokt worden aan allerlei zeer oude strijkinstrumenten tegenover de zuidergevel die uitziet op de Loire en de resten van haar in 1500 vernielde brug. Op 15 juni 1429 was Jeanne d’ Arc blijkens een gevelplaat in 1929 door de royalisten van Meung aangebracht over deze brug getrokken om vanuit Cléry St André haar zegetocht te beginnen, geflankeerd door de lokale baron Dunois, de bastaard van Orléans. De Engelsen gaven zich hier zonder slag of stoot over en ontruimden Meung en nadien Beaugency, alsof ze op haar zaten te wachten.
Het officiële verhaal is genoegzaam bekend van de schoolbanken, de film en ander flauwe kul. Het ware verhaal wordt meestal en zeker in Frankrijk en sourdine beluisterd en publiekelijk van de hand gedaan: La France Vivra.
De hele Honderdjarige oorlog was er geen tussen Frankrijk en Engeland, laat staan een oorlog voor de vereniging van heel Frankrijk onder één luisterrijke koning. Het gaat hem eigenlijk al die tijd om een burgeroorlog tussen verschillende leenheren die aan elkaar onderling trouw verschuldigd waren en elkaar de macht betwisten.
Dat de graaf van Blois trouwde met de dochter van Willem de Veroveraar, die intussen Engeland in zijn zakken had zitten, en dat het kind van hun liefde, Stefanus, in 1135 koning van Engeland wordt, kan je die kliek moeilijk verwijten.
Dat ze dan in 1154 van de Engelse troon verdrongen worden door een ander stel fraaie Franse baronnen, de Plantagenets, kan je deze kliek dan evenmin verwijten. Erger nog, wanneer pure jaloersheid aan de basis lag van deze strategische blunder van de Franse koning Louis VII die het niet kon hebben dat zijn wondermooie Eleonora van Aquitanië tijdens zijn langdurige kruistochten elders aan haar trekken probeerde te komen waarna hij tijdens het tweede concilie van Beaugency de zittende paus sommeerde hun huwelijk om reden van bloedverwantschap (!) te ontbinden en de pronte Eleonora Hendrik Plantagent aan de haak sloeg en voor hem heel Zuidwestelijk Frankrijk als huwelijkscadeautje meebracht. Ge moet maar niet zo ontzaglijk stom zijn en dus niet komen zeuren dat een van je leenmannen tegelijk een koninkrijk in zijn collectie heeft dat minstens zo groot is als het jouwe, geprangd tussen Bourgondië en Aquitanië.
Maar, de Capetingers weten van geen ophouden en blijven knabbelen aan de macht van hun grootste leenman, niet zonder daar ook in de familie een en ander aan het rollen te brengen.
Jan zonder Land raakt zijn Franse leengoederen kwijt door de handigheidjes van Filips II August, de Aquitaanse kliek slaat terug en de Honderdjarige Oorlog gaat van start als een pijnlijk onderonsje tussen Franse baronnen op de kap van de Franse boeren. ’t Zit de Capetingers niet echt mee deze keer, temeer daar de toekomstige Karel VII behoorlijk depressief is, identiteits-  en huishoudelijke problemen heeft – die pas echt beteren wanneer Agnes Sorel, de hoofdharen frontaal afgeschoren als maagd Maria met ontblote borst en het naakte kind op haar knie te zien als laatmiddeleeuwse porno in het Antwerpse museum voor schone kunsten – zich over hem en zijn centen ontfermt. Voordien was een echte hysterica langs geweest die goddelijke stemmen hoorde, beweerde dat ze maagd was, een harnas liet maken in Tours, en klaarkwam als ze met gespreide benen paardreed. Het mens hallucineerde continu, kon de depri Karel bezweren en van zijn koppijn genezen en moest kost wat kost in toom gehouden worden en vooral uit zijn buurt gezien het hysterisch wijf , la Putaincelle uit Domrémy, echt last begon te verkopen. Ze hield zich niet aan de regels van het oorlogsspel, ze wist niet eens hoe hoge heren het onder elkaar allemaal gewoon waren te regelen, en erger nog ze hield gewoon geen rekening met de gemaakte afspraken. Zij was dus onberekenbaar in de ogen van de Franse baronnen aan beide kanten van de frotnlijn. De afspraak tussen de Plantagenets en de kliek van de Capetingers was van die aard dat ze het op een fijn akkoord zouden gooien. Karel konden ze dan wel kwijt in een of andere oubliette voor dementen, type Alzheimer. Dunois moest maar met haar meelopen en vooral zorgen dat er niets uit de hand liep. Hij wordt deze zomer – en wellicht iedere zomer – om de lieve toeristencenten in Cléry St André bij nacht met een duur toeristisch massaspektakel midden in het veld met veel rook en geschreeuw en lichteffecten gevierd als een soort St. Jozef naast de Maagd van Orléans deze keer, terwijl het als een paal boven water staat dat hij de opdracht had het mens in toom te houden. Hij kon dus overal achter haar aan om erger te voorkomen. Samen zijn ze dan over de brug van Meung de Loire overgestoken en hebben gezellig de nacht doorgebracht in de Relais van waaruit ik nu over de resten van dezelfde brug uitkijk. Zijn avances konden haar misschien ’s nachts wat tot rust laten komen, maar overdag kreeg ze het weer en hoorde ze opnieuw allerlei stemmen die haar van alles en nog wat opdroegen.
Er was nog geen Haldol of Risperdal van Janssen Pharmaceutica.
Na een paar maanden aanslepende heen en weer trektocht tussen Tours en Orleans op en over de Loire en weer terug, zodat ongeveer ieder dorp, ieder oud kasteel, iedere brug in heel de streek wel ergens een marmeren plaat kan ophangen ter ere van de Maagd van Orleans die daar gegeten, beslapen, gebeden, gescheten had, komt ze in Orleans de belegerde koningsgezinden een hart onder de riem steken, en wil ze een gevecht in regel tegen de Engels-Aquitaanse omsingeling beginnen. De baronnen van Orleans moeten van die zever niet weten, net nu ze een fijn akkoord met de Plantagenets aan het onderhandelen waren.
Intussen werden die van Meung door de volgelingen van de Maagd gesommeerd om voedsel naar Orleans te brengen via allerlei sluipwegen waarvoor ze hun gigantische kudde ezels gebruikten. Vandaar de spotnaam voor de Magduniens: ezels. Van de huid van deze brave dieren werd overigens ook perkament gemaakt, de basis voor latere papierindustrie, die ook van de watermolens kon profiteren.
Om een dwaze aanval van Maagd voor te zijn begint haar chaperonne, Dunois, zelf een schijnaanval op de Engelse stellingen, zonder dat la Pucelle er van op de hoogte was gebracht.
Wanneer de hysterica deze vernedering verneemt, stormt ze onder het krijsen van allerlei enormiteiten met het zootje volgelingen ook tegen een Engelse stelling op, waarbij de lokale belegeraars een schrik pakken en het op een lopen zetten.
Een paar dagen later was het weer van dat.
De Engelse Plantagenets troepen wisten ook niet hoe ze met dat hysterisch mens uit de voeten moesten en trokken zich terug.
Karel VII had minder last van migraine en na de slag bij Patay was het lot definitief: de lokale baronnen kozen de kant van Karel die zich koning liet kronen maar wel eindelijk eens van dat hysterisch gezeur af wou en dus liet gebeuren dat la Putaincelle aan de Engelsen werd bezorgd om de rekening mee te vereffenen in Rouan.
Hij had het intussen meer begrepen op Agnes Sorel, neen, niet de naar haar genoemde soep, maar wel haar lijf en leden, die echter door zijn zoon, de latere Louis XI weg gekoejonneerd werd uit het hof van Chinon en dan maar haar koninklijke minnaar achternatrok om op een van zijn veldtochten de geest te geven waarna ze sindsdien in Loches schoon ligt te wezen in een wit marmeren grafbeeld.

Rechts en bourgeois, ’t is ook niet meer wat het geweest is, zelfs in het Frankrijk van vandaag.

Enfin, het kan zijn dat mijn interpretatie hier en daar wat mank loopt, maar niets is minder het geval met officiële leer van het aangepaste heiligenleven.
En dat is nu net het gore van heel deze story: “Le Pen Vite” staat er op menig verkeersbord geplakt nav deze of vorige verkiezingen. De Maagd van Orleans wordt hier politiek opgevoerd als de behoedster van Frankrijk tegen de vreemden, de besmetten, de allochtonen, de Nordafricains en dies meer. Pure leugen en bedrog, een blik doorheen de scheuren in het behang, door de spleet in haar harnas.
Dit is een land in moeilijkheden. Misschien dat de rechtse club weer wat duidelijkheid kan brengen, maar wat de PS met Jospin ervan gebrouwen heeft is een zootje.
Op de Quatorze Juillet werd een fijn concert opgevoerd met een zeer goeie Tsjechische cellist die hier ook logeerde en I – echtgescheiden schoonnicht van de fenomenale violiste Ginette Neveu die in 1949 – nog net geen dertig jaar oud – boven de Azoren verongelukt samen met haar broer Jean en de veel bekendere Franse bokser Marcel Cerdan – als begeleidende pianiste. I is van haar man gescheiden, heeft problemen met haar zoon die enkel rapmuziek wil maken, wat zij niet als muziek kan herkennen en met haar dochter die net haar bac gehaald heeft. Zij werd als dochter van een ex-koloniaal uit Afrika lerares piano aan een privé school, draagt het bekruiste hart van de Charette aanhangers uit de Boerenkrijg in de Vendée op de juiste plaats en geraakt onder geen beding binnen in een officiële staatsschool noch conservatorium. Pas sinds kort is ze vastbenoemd en kan ze in haar zomervakanties T lesgeven, zij als pianolerares, hij als violist.
De Tsjechische cellist was ros van haar en wel zeer goed op de cello. En, hij wist het.
Zijn liefje was vocaliste maar zong niets.
Het koppel dat bij hen was deed de tuin, een eenmalige BBQ, zorgde voor de toch wel bijzonder fijne kip met noten en vruchten op Joodse wijze en keek verder schaapachtig rond. De Tsjechische kliek bleek echter niet tot verbroedering met de Engelssprekende Fransen bereid, ook al was hun Engels best verstaanbaar.
Nadien werd het publiek op een receptie vergast waarbij Tony graag sloten Vouvray schenkt.
Eén van de aanwezigen was een belgofiele gynecologe uit Orléans, wiens man voor de cello had gezorgd. Ze was door Janssen Pharmaceutica in Beerse een paar jaar geleden nog eens fors gefêteerd met een omstandige wetenschappelijke reis waarbij de klassieke Janssen prietpraat over Dokter Pauls ontdekkingen en de antimycotica en antihelmintica werd opgevoerd voor een publiek van Franse vrouwelijke gynecologen, die na een fijn weekend van formidabele culinaire hoogstandjes in de hele provincie, inclusief wat cultureels sindsdien allemaal Gynodaktarin en Sporanox voorschrijven en zichzelf belgofiel noemen. Enfin, je moet er iets voor over hebben om concurrent in de vaginale antimycotische middelen, Pfizer, de das om te doen.
Politiek sloeg ze de nagel op de kop, erg fier op het feit dat ze in heel haar leven (ik schatte ze vooraan in de veertig) nog nooit op de verliezer van de verkiezingen had gestemd. La voix du peuple, quoi?
Jospin wou geen president zijn. In een tv- debat met Chirac had hij het zelfs gepresteerd om te zeggen: “Si je serais président….” Terwijl Chirac het altijd had over “Quand je serais président…”. Haar man vond de 35 urenweek die Jospin beloofd had in tijden van grote werkloosheid een grote deugd voor hemzelf, wegens twee weken congé meer, maar een grote economische ramp wegens te weinig arbeidsdagen en arbeidskrachten in de huidige conjunctuur. De dokters in de ziekenhuizen die als bediende werken, krijgen nu zelfs aanbiedingen om hun 35 urenweek in te ruilen voor veertig uren met een forse toeslag voor de vakantiederving. Heel wat zelfstandige beroepen kunnen er echter helemaal niet om lachen en de balans sloeg door naar het anti Jospinkamp. Van de PS ging trouwens geen enkele begeestering meer uit. De show zat op zijn gat, een nieuw theaterbeest moest een kans krijgen. Dat Chirac een ongelooflijke sjoemelaar is en was doet voor hen niet terzake, dat deden ze allemaal, Mitterand op kop.
Enfin, het was daar een flink rechts clubje aan de tafel.
Een niet onaardig deel kwam er zelfs voor uit dat ze het Belgische systeem met een vaste koning niet zo slecht vonden. En ik had nog zo gehoopt dat er na het vuurwerk een forse Marseillaise zou ingezet worden zoals vorig jaar in de buurt van St Jean du Gard.
Bleek nadien dat de hoogbejaarde zwijmelaar tegenover mij Baron B de C was. De man had wel iets aandoenlijks en was bovenal behoorlijk grappig, vooral nadat hij zich op zij 83 ste nog eens tot afgrijzen van zijn halfhysterische vrouw flink had laten vollopen. Zijn achterkleinkind zat naast mij en het wicht kreeg de opdracht van mémé om de flessen wijn bij hem uit de buurt te houden. Hij zoop minstens het dubbel van mijn inname. Hij was dan ook militair geweest, vandaar het rode lintje in het knoopschat van zijn verfomfaaide vest.
Onze edelman presenteerde zich als oud officier van de roemruchte cavalerie. Hij was zijn carrière op de meest ongelukkige dag van Frankrijk begonnen, wanneer de Duitsers in mei 1940 de oorlog verklaarden stond hij aan de poorten van St Cyr voor zijn opleiding tot cavalerist. Alle hogere promotiejaren vertrokken op stel en sprong naar het front om daar wat met paarden te doen, waardoor er bij hen geen paarden meer waren. Maar geen nood, c’était quand-même dur, vous savez! Enkele van zijn jaargenoten konden de spanning en de druk van de versnelde opleiding niet aan en sprongen door het raam. De rest mocht een keer de charge van de lichte cavalerie uitproberen – in 1940 wanneer de Duitse tanks om de Maginotlinie heenrolden. In de hippodroom van een stadje verderop met de geconfisqueerde paarden van alle circussen van Noord Frankrijk. Met blanke sabel stormde zijn eenheid in vol ornaat van de ene naar de andere kant van de racebaan, mocht dan afstijgen en te voet terug naar St Cyr, want de volgende groep wachtte op haar beurt.
De oorlog zelf liet hij aan zich voorbijgaan, maar nadien was het zijn moment de gloire als ordonansofficier van “le maréchal, pardon le général Join, gouverneur-général du Maroc!”
Churchill had de naoorlogse verkiezingen verloren in Engeland en trok met zijn beeldschone dochter – hij twinkelde er nog van – naar Marakesh waar hij rond kerstmis ontvangen werd door Join in het paleis van de pasja van Marakesh waar ze een hele ceder door de haard joegen en alleen madame Join en de dochter van Chruchill hun rug schroeiden wegens dichtbij het loeiende vuur en de rest verkleumde. En fin, madame ging slapen, hij moest opdraven met de fles Fine Napoléon die hij voor mon général altijd moest bijhebben en nadien de hele nacht de dochter van Churchill onderhouden wat hij met een immens genoegen moet gedaan hebben. La baronne was nog nijdig van het genot dat na 50 jaar nog steeds doorklonk in zijn verhaal.
Churchill had daar op tafel geslagen dat de godverdommese Fransen nooit de stommiteit van de Engelsen mochten volgen en hun koloniën opgeven zoals zij zich die ellende in India op de hals hadden gehaald, en dat allemaal in de aanwezigheid van de pasja van Marrakesh die Join met veel plezier aanhaalde tegen sultan Mohammed en die met minstens evenveel plezier de fles cognac soldaat maakte.
Van Marokko ging onze adelborst naar l’Algérie française, waar hij in de staf van ik weet niet meer welke général of maréchal een schoon leven had, nergens van wist en vol bleef houden dat al die wilde verhalen met een forse korrel zout te nemen waren. Enfin, van een bureau in Alger naar een gelijkaardig bureau in Parijs, waar hij ondanks zijn titel al snel op het ministerie van oorlog carrière maakte. Misschien wel dank zij het feit dat zij voorvader onder het Consulaat eerste prefect van 45 Le Loiret was geworden en nog een naamgenoot oudoom of zoiets gouverneur-général de l’Indochine geweest was.
Twee andere oudjes van hem liggen in een zielig bekruist graf op het nog zieligere kerkhof van Meung. Vermoedelijk aan de leeftijd te zien de zoon van die prefect, aan de carrière nog beter: advokaat aan de balie van Orléans, nadien conseiller, en tenslotte sénateur.

Kerkhoven zijn onze favoriete bestemming waar we ook komen, tenslotte ligt daar het verhaal van de stad of het dorp klaar om afgelezen te worden. De doden kunnen je dan toch niet meer tegenspreken. Hun versie van het voorbije leven wordt overgeleverd aan de inspanningen van de nabestaanden. In Meung is de traditie van rechts overduidelijk. Niets van “résistance” alles van “combattants”, niets van “boches ou nazis allemandes” alles van la guerre 40-45.

Overigens heeft magere Hein in de eerste wereldoorlog hier ook vreselijk huisgehouden. In dorpjes tussen Meung en Beaugency staan geregeld meer dan 70 namen in de zuilen “nos héros” en ‘mort pour la France’ gebeiteld. Voor een gat van amper duizend inwoners kan dat tellen: allemaal dood in de loopgraven van de Ijzer over de Somme tot Verdun. Hier en daar hebben ze nog wat te herdenken van 1870-1871, de Frans Duitse oorlog die hier in de buurt ook huisgehouden heeft, maar toen was het eigenlijk nog handwerk en ging het bijgevolg om een handvol doden. In de tweede wereldoorlog was het wel geen handwerk meer maar de aantallen waren beperkter: een derde schat ik van de Eerste Grote Slachting, nadien nog hier en daar een kwart ervan in Algérie, Indochine en nog een paar exotische oorden waar La France ooit om offers voor de belangen van haar grootkapitaal vroeg.
De baron beëindigde zijn veelbelovende militaire carrière voortijdig. Hij kreeg op dat ministerie telkens weer dreigtelefoontjes van de OAS die hem zou weten te vinden wegens zijn collaboratie met De Gaulle.
Hij koos voor een civiele carrière, handel met het Franse leger en zo van dat en nadien zelfs nog wat immobiliën. Hij had een passend appartement in Parijs en een nog passender optrekje in de regio hier, waar zijn familie vandaan kwam.

De Mauves, deel 2: het kasteel.

De optrekjes van de disgenoten waren nogal uit de kluiten gewassen: Ml d’A, sous maire, leek er potentieel het best aan toe. Als tweede oudste zoon greep hij achter het immense voorouderlijke kasteel La Touane dat aan zijn oudere broer toekwam, die er een  faillissement aan overgehouden heeft. Hij kreeg de molen en de stallen en wist er werk van te maken. Hij woont met zijn ongelooflijk grappig arrogante Ann die alleen maar op reis wil naar verre landen en nu en dan aquarellen schildert voor haar aanbidders die minder met de oogst bezig zijn, in de oude stallen, de keuken in het biggenhok, het salon bij de koeien, aan de Mauvearm die helemaal door hun domein omgeven is, en waar hij iedere dag eenmaal met de boot en een lange duwpaal de hele rivier, toch zeker een kilometer of drie stroomop duwt en zich dan rustig met de stroming laat afglijden naar zijn molen. Hij inspecteert het fantastische bos, waar zijn bedovergrootvader na zijn Amerikareis honderd sequoia’s geplant had. Deze winter hebben ze er een van moeten omleggen wegens dood.
Hij voerde onze dames in zijn barque de hele Mauve op en leverde onderweg commentaar. Zeno en ik met de kano erachteraan, ervoor en erlangs, wegens veel sneller. Het is werkelijk een ongelooflijk mooi gebied met een heel gevarieerde plantengroei en merkwaardige vissenpopulaties die door het glasheldere water wegschieten. Hier en daar de fameuze ‘trous’ waaruit kristalhelder water opwelt dat de Mauves voedt. Na een grote bocht aan de rechterkant een immense ceder van vele honderden jaren oud, met erachter een gigantische duiventoren.
Een van de vorige eigenaars van het kasteel had op verzoek van zijn kersverse gade een donjon op schaal nagebouwd van haar ouderlijke kasteel, zodat ze die herinnering aan haar liefelijke jeugd nog kon behouden. En om haar  nog meer te plezieren werd het een duiventil voor maar liefst 800 postduiven die gebruikt werden als de heer des huizes op reis was met paard en koets om aan de geliefde smachtende verzen te melden. Bijna zo snel als per mail, in die tijd toch, want de beesten gingen in vogelvlucht terug naar hun donjon.
Iedere dag als hij de tocht met de barque doet ziet hij al staande het ouderlijke kasteel La Touane omdat hij alleen rechtstaande boven het maaiveld kan uitkijken. Goed voor de fysieke conditie, en meer nog voor de geestelijke vermoed ik omdat hij zo het gaan en staan van de failliete broer kan volgen en wie weet tot slot de hele zaak kan opkopen, opdat recht geschiedde. Bij een fietstocht met Milena langs de andere zijde bleek dat het immense kasteel omgeven is door een nog immensere muur  waarin doorkijkstukken van tientallen meters, die dan met prikkeldraad en een diepe gracht tegen indringers beschermd werden. Alleen waren er nu forse sparren aangeplant zodat de boeren niet langer vanuit het veld naar het kasteel konden spieden. Weg wijde vergezichten, het was trouwens toch maar maïs dat er overal omheen verbouwd werd, vermoedelijk door Michel zelf.

De oude mooie molen naast zijn woning hebben ze omgebouwd tot een gite waarin  nogal wat Hollanders huizen en die achteraf bekeken de aanleiding was voor ons bezoek aan Le Relais Louis XI te Meung sur Loire.
In één of ander reisbureau folder, genre Cuendat, staat zijn molen onder Meung met de vermelding dat  de eigenaar vloeiend Engels spreekt, wat ik bij mijn zoektocht moet geïnterpreteerd hebben als: Engelsman zijnde, gezien de toeloop van Engelsen in de immobiliaire prestigeprojecten met kosten in deze regio.
Michel heeft drie jachthonden, hij houdt van de jacht.
Iedereen is hier aan de pêche of aan de chasse lijkt het wel.

En de lokale politieke zeden en gewoonten in Frankrijk.

Hij is maire adjoint, een soort schepen, en een fel voorstander van het rechtstreeks verkiezen van de burgemeester in twee tijden. Dat geeft tenminste duidelijkheid volgens hem, al blijkt dat de winnaar zelfs met iets meer dan vijftig procent van de stemmen wel driekwart van de zetels in de zak steekt, zodat de nipte reële meerderheid een zeer comfortabele werkmeerderheid met zich meebrengt. Het grote probleem volgens hem ligt hem op enerzijds regionaal niveau (steeds meer bestuurlijke tussenniveaus) en vooral de grote Franse traditie van Napoleon waarbij de gekozen politiek gemandateerden bijzonder strikt op de vingers kunnen getikt worden door de prefecten en sousprefecten – doorgaans ENArchistes aangeduid door de minister van Binnenlandse Zaken. Een carrière van dat soort start dus aan de Ecole Nationale d’Administration en leidt via sous-prefect vanuit de verre periferie gestaag naar een job meer centraal om te eindigen als prefect in een belangrijk departement of op een kabinet of in de nationale administratie te Parijs. Het prefecten leven is echter zeer hard, want ze worden benoemd door BiZa en gaan er dus bij een regeringswissel even vrolijk weer uit om ergens in de administratie soelaas te vinden tot een volgende verkiezingen hun partijgenoten weer aan de macht brengt. Ze worden strategisch geplaatst om een lokaal regeringsvijandig maar populair stadsbestuur deskundig de nek om te draaien indien haalbaar. Je hebt vijf jaar de tijd om er iets van de brouwen als burgemeester: het duurt tegenwoordig drie jaar eer je een dossier op alle niveaus rond hebt, gesteld dat de prefectuur niet te erg tegenwringt. Tegen de tijd dat eraan begonnen wordt, zijn het nieuwe verkiezingen en gaat je opvolger bij verlies met de pluimen lopen.
Dat er strategisch gespeeld wordt door de politieke partijen in deze lokale machtsstrijd is evident. Een burgemeester kan nooit op z’n eentje een populaire kwast worden in iet of wat stad. Indien hij zich niet houdt aan de partijplanning wordt zijn nek omgedraaid door de prefect of gooit men hem ten prooi van de leeuwen van de tegenpartij. In kleine stadjes kan het nog wel. Bijvoorbeeld in Meung is de burgemeester absoluut geen Chiracman, maar hij organiseerde wel een groot feest als de president langskwam met een massa volk. Al weet iedereen dat hij tegen de RPR is.
In Orleans was er 18 jaar lang een linkse burgemeester aan de macht die ongelooflijke werken kon doordrukken: het hele stadscentrum werd vernieuwd, er werd zelfs opnieuw een tramlijn  aangelegd met prachtige laagvloerse trams, tal van nieuwe parkings, een koopcentrum aan het station waardoor de Rue de la République als winkelwandelstraat het toch wel erg mooie centrum verbindt met de omgeving van het station. Kortom een schitterende stad. Maar het had wel 12 jaar opgebroken straten en woeste middenstand gekost.
Vanuit rechts droppen ze een Enarchist die voor hen de linkse maire moet bestoken.
Een ietwat onnozele figuur zonder enige inplanting zomaar vanuit Parijs gestuurd. Het leek wel een politieke grap.
Niemand gaf tot een half jaar voor de verkiezingen een cent voor de kansen van die man om het te halen. Maar de brave man slaagde er wel in de middenstand die de burgemeester van de veel te grote werken voor hun eigenbelangenverstand beu was achter zich te krijgen, en wanneer dan allochtone jongeren een nieuw tijdverdrijf hadden op punt gesteld door iedere nacht in bij voorkeur een arbeiderswijk voor de lol een auto in brand te steken, was na een jaar het hek van de dam. De arbeiderswijken stemden massaal voor de nieuwe rechtse kandidaat en de PS mocht opkrassen.
In Blois ging Jacques Lang eraan bij de laatste verkiezingen. Hij had fortuinen naar die stad gesleept en heel wat werkgelegenheid gecreëerd, maar hij stelde zich ongelooflijk arrogant op tegen de lokale bevolking. Lang af.
Intussen heeft hij zijn rekening (zelf niet meer van de jongsten en minstens vijf en wellicht zelfs tien jaar rechts aan de macht) gemaakt en begint hij Rafarin wat op te vrijen door her en der te verklaren dat die het niet zo slecht doet en eigenlijk best bezig is en op hem kan rekenen mocht het nodig zijn!
Tours en Angers en Nantes blijven naar verluidt links.
Chateaudun zou reeds 18 jaar door een communist geregeerd worden, die een ongelooflijk goeie burgemeester is en daar ook voor beloond wordt.
Dus het zwaard snijdt dubbel: populair proberen te worden bij de mensen, en de juiste orgels bespelen bij de hogere overheid.
Enfin, altijd hetzelfde liedje. Ik ben nog lang niet overtuigd van het nut van zo’n kiessysteem, temeer daar bij ons geen sprake is van een verstevigde meerderheid voor de winnaar, daar er bij ons stemplicht is en dus die tweede ronde een hoop ellende zal geven om nog volk op de been te krijgen. Het is een erg gevaarlijk spelletje dat nu gespeeld wordt en waarvoor onze eminente superminister Van Grembergen – als laatste der VU-ID21 Mohikanen – zich graag leent. Tegen een hertekening van de gemeentelijke grenzen en nieuwe fusies blijft hij echter gekant, en Nederland is nu natuurlijk ook niet meer aan te halen als groot voorbeeld van bestuurlijk beleid met en in de gemeenten. Patrick Janssens is erin geluisd en had het vermoedelijk niet door bij het regeerakkoord. Louis Tobback heeft nadien werkelijk alle truken uit zijn hoed getoverd om dit verhaal te stoppen. Ik heb al aan iedereen laten weten dat Laokoon van op de stadsmuren van Troje zijn stadsgenoten die verlekkerd het Griekse paard wensten binnen te halen, volgens Vergilius in de Aeneis toeriep: ‘Quidquid id est, Timeo Danoas et Dona Ferrentes’ met de toelichting dat de Danaërs of Grieken die te vrezen zijn in dit geval de VLD ers heten. Een vergiftigd geschenk voor een partij als de SP die tot voor kort leefde op haar basisledenwerking en dus wars was van echte BV verhalen op grote schaal.
Het is met Laokoon en zijn familie ook niet zo best afgelopen.
Voor mij persoonlijk valt het wellicht nog mee, maar ik ben in principe tegen dergelijke systemen, laat staan de geniale vondst om je als burgemeester of volksvertegenwoordiger te laten vervangen door je runningmate. Om toch maar zeker nooit buiten de prijzen te vallen!
Voor Vlaanderen wordt dit een hele klus: de facto afschaffing van de stemplicht, wegens niemand enthousiast om twee keer te gaan stemmen voor een gemeenteraad – burgemeesters die geplebisciteerd zijn maar wel geen meerderheid hoeven te hebben in de gemeenteraad en bijgevolg vleugellam als het wat tegenzit (de Antwerpse vaudeville wordt dus veralgemeend over heel Vlaanderen) – burgemeester zit de gemeenteraad niet meer voor, bijgevolg gezever over de agenda en de aloude truken van de gemeentelijke kermis, veel te veel afgekeken van de verhouding parlement versus regering, bijgevolg zullen de truken van die foor zich ook snel aandienen in de gemeenteraden en schepencolleges die met een motie van wantrouwen kunnen gewipt worden – je kan je al voorstellen hoe het er aan toe zal gaan wanneer de meerderheid nipt is en iemand op de wip zit met zin in een partijtje heen en weer voor veel beloftes van geld, goed of ambten. Als ze dus een nipte meerderheid niet omzetten in een ruime meerderheid van zetels liggen alle fijne mogelijkheden wijd open.
Ik heb nog een sprankeltje hoop in het feit dat de cd&v erin geslaagd is het hele provinciale kieskringenverhaal en dus federatiefusies te verdagen tot na het kamerreces wegens advies van de raad van state. Als ze dit nog wat kunnen rekken en wanneer Verhofstadt met steun van PS en MR gokt op vervroegde verkiezingen om van zijn Ecolo ellende en Magda Aelvoet af te geraken, dan komt er niets van in huis en zal ook de deal op Vlaams niveau uitblijven.  Di Ruppo heeft forse inspanningen gedaan om Ecolo op te vreten, Op Vlaams niveau blijft dan Jos Geysels verweesd achter en moet de VLD en spa.VU.ID21 (!?) zo groot worden dat ze samen een meerderheid hebben of de Jos zijn club binnenpakken.
Enfin, het wordt een zeer boeiend najaar.

Na de genoegzame babbel, de buurman bleek nadien in kastelen en gelijksoortige immobiliën te doen, zeer gegeerd door Engelsen in de streek, wegens makkelijk bereikbaar en voor hen niet echt duur, was het fameuze feu d’artifice aan de orde voor de nationale feestdag.
Werkelijk een machtig en prachtig schouwspel aan de overkant van de Loire. Eerst in de verte bij de buursteden wat belachelijke vuurpijlen, en dan vijf minuten te laat de fortuinen van Meung in de lucht op de tonen van pompeuze muziek, maar ZONDER de Marseillaise, nog zo’n bewijs van hun innerlijke royalistische gehechtheid.
En ik had ze nog zo graag gehoord, de pompe van de revolutie. De racistische leugen van toen en nu nog steeds. Net als de Vlaamse Leeuw, de Brabançonne en zoveel andere volksliederen: hilarische teksten, bol van racisme en borstklopperij. Op het genante af! Allen de Vlaamse Leeuw heeft iets aandoenlijks, net als het Poolse volkslied: En nog is Polen niet verloren. En ze zullen hem niet temmen… Hetzelfde uitgangspunt van geboren losers…

Nadien kwam de gepensioneerde baron mij vrolijk vertellen dat hij nog eens over mijn standpunt ivm Europa’s eenmaking nagedacht had en dat ik gelijk heb. Hij was door mij overtuigd. Zijn vrouw probeerde hem met alle macht van de pousse-café weg te houden, wat ook nog lukte want hij wankelde van links naar rechts en viel bijna tussen de rozen.

Dit soort van evenementen, doorgaans vanaf  18 uur een anderhalf uur muziek in de concerthall en dan apero met nadien gezamenlijke maaltijd waarbij iemand van de bewonende gasten voor een deel van de maaltijd zorgt en Tony voor de drank, speelden zich omzeggens twee tot drie keer per week af.
Voor Chris’ verjaardag had hij zelfs een mooi programma in elkaar geknutseld met twee dames die viool speelden, een alt viool en een cello, met een piano en een stukje van zijn hand erbij. Nadien zorgden wij voor het aperitief met foie gras en een heerlijke Sancerre.

Het natje en het droogje.


Er zijn een paar erg goeie restaurants in de streek, niet echt duur, goedkoper dan bij ons.
De tweesterrensrelais van Bernard Robin in Bracieux was de top, ook qua prijs. Nadien Le Rivage in Olivet met een fantastisch uitzicht onder de beukenbomen over de Loiret en de belendende kastelen met hun theehuizen aan het water boven de boothuizen, op een paar kilometer van het centrum van Orléans. L’auberge Gourmande in Baule volgt dan met de kok die bij Robin is vertrokken. De desserts waren er echter veel te zwaar. L’Escale Port Arthur was redelijk met ook een mooi terras aan de Loiret. Pas dan voor ons de lokale “17 sur Vins”, met een redelijke keuken, weinig fantasie en gruwelijke geel en turquoise kleuren op het terras.
Chenonceau was het allermooiste kasteel, door vrouwen gebouwd voor vrouwen die er geleefd hebben en gestorven zijn. De discussie tussen de verschillende vrouwen en maîtresses van de diverse koningen is nog erg interessant, vooral de werkelijk pornografische arrogantie waarmee ze zich lieten schilderen voor hun minnaar, niet allemaal hadden ze voldoende kloten als Agnes Sorel om zich gewoon naakt als moedermaagd te presenteren, maar toch, ze konden er wat van, de Diannes de Poitiers, de Gabrielles d’Etampes, de Medici dames.

Een streek om absoluut terug te komen en zo ook de Relais Louis XI waar het uitzicht op de  resten van de vernielde Loirebrug werkelijk onovertroffen is. Volgens Tony zijn er gasten die vanaf het ontbijt de hele dag naar het water blijven turen. Ik kon het in het begin niet geloven. Wel ik heb het ook bijna heelder dagen gedaan.
We hadden een paar dagen tot volle maan die heldere en bewolkte nachten kenden waardoor alle variaties van het helle of gefilterde maanlicht op het water te bewonderen waren.
We hebben ochtenden gehad dat de zon vanuit het oosten eerst rode strepen door de wolkenbanden trekt, dagen dat onder een staalblauwe hemel in de verte de watersproeiers op de velden een ballet van lange armen in gaas gehuld opvoeren, middagen dat het water rimpelloos aan de versnellingen en watervalletjes van de brug in schuimen uitbarstte. Het voorste stuk heeft zelfs veel van een gladgeschoren vulva waarin het water begint te stroelen en schuimend tussen de dijen van de pijlerstenen wegspoelt.
De overkant heeft ’s avonds het gewemel van miljoenen zilverwitte visjes zoals de wind de kleine golfjes streelt. Nu en dan een vlucht eenden, een stel sternen die vinnig het water induiken. En soms twee aalscholvers die lang wegduiken eer ze hun smalle kop weer boven het water uitschudden. Kajakkers en kanovaarders komen langs of vertrekken van hieruit naar Beuagency, waar ze na de vernieling van de Meungse brug een pakt met de duivel gesmeed hebben. Hij zou hen helpen een brug te bouwen over de woeste Loire in ruil voor de ziel van het eerste levende wezen dat de voleinde brug zou overlopen. De lepe lui van Beaugency, al eeuwen concurrenten van de Meungse ezels, joegen er een kat overheen en hebben sindsdien de bijnaam ‘les chats’.
Soms kleurt het water bloedrood en schuimt het alsof stroomopwaarts een leger aan stukken gehakt werd. Soms is het zwart en stil en grijs aan de randen, met groenig schuim aan de pijlerresten. 
Meung heeft na 1500 te lang gewacht om een nieuwe brug te bouwen.
Eens de brug van Beaugency klaar, was de hele handel naar daar vertrokken en restte hen nog enkel de watermolens al hebben die ook geen windeieren gelegd: in de negentiende eeuw zelfs nog uitgebreide leerlooierijen waarvan de prachtige paleizen getuigen van de industriëlen uit die tijd, ook leidde de techniek van asoverbrengingen van de waterraderen naar molenstenen tot een toptechniek voor versnellingsbakken en overbrengingen voor prototypes van ondermeer Mercedes.
Als ’s avonds de zon ondergaat achter de nieuwe brug met hangkabels in het westen, lijkt alles onwerkelijk, een beetje als bij de Eclips van de zon: achter ons is het dan donker, voor ons de stenen en het schuimende water helderverlicht.
Het is hier fascinerend mooi, een plaats om terug te komen.

Het obligate lectuurrapport

Tijdens mijn verblijf in Meung sur Loire heb ik in vergelijking met andere jaren helemaal niet zoveel gelezen. Mede door de toch wel behoorlijke fietstochten om de andere dag die vrij veel tijd kostten gezien mijn conditie, de nodige recuperatie nadien en het enthousiasme bij Zeno, heb ik me moeten beperken.
De aard van de lectuur speelde daarbij ongetwijfeld ook een rol.
En merkwaardigerwijs heb ik uit de behoorlijke collectie die we mee hadden een paar voltreffers doorploegd.
Milena heeft de pannen van het dak gelezen en is dus goed vertrokken. Liefst gaat ze voor dikke pillen met epische verhalen waarin flink wat relatieproblematiek, sociale en psychologische problemen. Zeno heeft zich evenzeer ingewijd in de geheimen van de dikke boeken met een ferm verhaal uit Engeland in de jaren zeventig en tachtig, voor hem zowat de prehistorie van zijn ouders, de bommencampagne van het IRA, de linksen, de rechtsen en het liefdesleven.
Chris heeft haar manuscripten doorgenomen en een flink pak extra’s.
Ik heb Ulysses van James Joyce in een onvoorstelbaar mooie vertaling van Paul Claes en Mon Nys gesavoureerd, doorgaans op het toilet, in kleine brokjes om een indigestie te vermijden.
Eigenlijk is dit een hilarisch boek, toch zeker in de vertaling van beide heren. Het is ook zeer merkwaardig geschreven, in een heel nieuwe stijl lijkt het me, toch zeker voor die tijd.
En dat blijkt nu precies het gemene punt te zijn van alle auteurs die ik tijdens deze vakantie heb doorgenomen.
François Villon schreef een taal die origineel en volks was, die alleen hij kon en vooral durfde gebruiken omdat hij van beide walletjes, de rijke stinkerds en de arme sloebers, van alle walletjes tegelijk gegeten had. Zijn gedichten zinderen van het motto ‘Ik beken, ik heb geleefd…” zoals ook de magistrale autobiografie van een andere walletjeseter en poëet, Pablo Neruda, heet.
Villon lezen in Meung heeft wel iets.
Is het mijn romantische ingesteldheid – in wezen nauwelijks meer dan het verlangen om je empathisch één en herkenbaar te voelen met de andere, van toen en nu en morgen – dat ik zo’n situatie kan appreciëren?
Villon is ongetwijfeld ook naar de kathedraal van Cléry St André geweest, aan de overkant van de Loire waar Louis XI zijn belofte gestand in één of andere uitzichtloze veldslag met een stel baronnen die de “Engelse” machthebbers verkozen – eigenlijk waren die Plantagenets ook wel een soort voorlopers van de Europese Unie, wat voorbarig zoals uit de verdere geschiedenis gebleken is: eerst moest alles nog in hele kleine brokjes worden opgesplitst, die dienden elkaar omstandig te bestoken, te veroveren, uit te moorden en te bevruchten, om dan in grotere gehelen nog een paar ferme slachtingen op te zetten, alvorens onder de blauw met geel gesternte vlag en de harde Euro van start te gaan voor een aarzelend beleid als groeiende grootmacht in spe: kijk mama, zonder handen!

Cléry’s kerk en Lord Louis Mountbatton

Cléry dat bulkt van de Dunois affiches voor de toeristenvallen met ridderspelen en veel kanongebulder en vuurwerk, heeft een verstilde kerk in vroeg-gotiek, waar het praalgraf van Louis XI onwezenlijk in de weg staat en waar zoals in meerdere Franse kerken onderweg wat oudere vrouwen vrijwilliger spelen en de bezoekers al naar gelang de behoefte een stenciltje in de hand duwen over God, zijn gebod of de kunsthistorische waarde van de kerk, de glasramen enz. Naar ieders meug maar altijd met dat toontje van de missionering naar de goddelozen die passeren.
In een huldeboek van kort na den oorlog voor de 25ste verjaardag als moeder-overste van onze fenomenale tante non uit Zoutleeuw – die na het te vondeling leggen van het kind dat zij gebaard had van de Turnhoutse stadsontvanger, sito presto vanuit Brussel door mijn grootvader naar het klooster van de Grauwzusters was afgevoerd – stond een fijne toespraak afgedrukt vanwege de Zeer Eerwaarde Heer Deken, die in een vlaag van zinsverbijstering kort na de bevrijding in 1945 met de eerste Bourgogneflessen uit zusters kelder plots preconciliair begon te oreren over de gelijkheid tussen alle godsdiensten, die van Boeddha, van Allah, van de orthodoxen, de joden, de protestanten, enz. waarna hij zich herpakte en het benevelde gezelschap vierenden terecht wees met de wetenschap dat geen enkele godsdienst zo goed is als de rooms-katholieke, want dat die en die alleen zich voorgenomen heeft om alle mensen over de hele aarde te laten genieten van haar wonderbaarlijk verlossende wijsheid. Dat was, beminde gelovigen, nu precies het onderscheid tussen de echte goei en “la basse classe”.
Enfin, Cléry, verder een kerk van niks, maar bij het buitengaan viel ons geoefend fietsersoog op twee immense pancartes naast de poort waarop de gelovigen kond gedaan werd welke fijne luiden in de loop der eeuwen een pelgrimstocht naar deze koninklijke kerk hadden ondernomen. Uiteraard een hele hoop Louis en ander koningen, Jeanne en Dunois, ongetwijfeld nog voor de verfraaiingswerken van Louis XI, ook nog de Heilige Louis en dat soort.
Maar tot slot bleek ook meer recent de Spaanse koning, de Franse troonpretendent en Lord Louis Mountbatton, Earl of Burma and last Viceroy of India een paar jaar voor zijn explosieve dood in 1979 door het IRA gepasseerd te zijn om in naam van de Engelse koningin de nodige kransen neer te leggen in de kerk van Jeanne en Dunois en Louis enz.
Villon savoureren was zeer leuk met zicht op de prachtige vernielde Loirebrug, waarover hij ongetwijfeld ook ooit gelopen heeft, denkend aan verzen die hem later het hachje gered hebben.

Louis Ferdinand Céline.

Een andere fel gesmaakte schrijver was deze keer Louis Ferdinand Céline.
Ik had op mijn 18de eens zijn “Voyage au bout de la Nuit” doorgenomen en er niets van begrepen.
Ik kon dat achteraf gezien ook absoluut niet begrijpen.
En die gewaarwording was deze vakantie wel een van de meest intense.
Net als Villon, net als Joyce, net als Houellebecq gaat Céline over een andere benadering van de wereld, van de werkelijkheid.
Zij zien hun omgeving, de mensen om hen heen, de tekenen aan de wand op een andere manier dan de heel vele anderen.
Ik kon dat uiteraard niet lezen laat staan begrijpen als ik 18 was en precies zo iemand die aan een uitzichtloze trektocht door de geschiedenis begonnen was, waarvoor hij als ‘ziener’ in zijn boek juist waarschuwde.
Hij herkende bij het begin van de eerste wereldoorlog de wereld als een decor waarvoor, waarin en waartussen toneel gespeeld werd, echt toneel, met echte doden maar met spelers die allemaal deden alsof het echt was. Wie niet meer mee wou doen, werd voor de krijgsraad veroordeeld en geëxecuteerd. Wie het echt beu was en voldoende doorzicht had, liet zich gewond afvoeren of werd ziek. De rest ging eraan en was vermoedelijk blij dat de dood als een verlossing kwam. Wanneer je mensen maar ver genoeg in hun wanhoop gedreven krijgt, zijn ze blij om eindelijk van het leven verlost te geraken.
Hoeveel terminale patiënten heb ik niet weten verlangen naar het einde. Het hele ziekteproces en vooral de hele therapie leek maar één ultiem doel te dienen: de zieke en zijn of haar omgeving te verzoenen met de dood. Soms liep dat heel mooi synchroon, soms werd het knutselen en loodgieterij, fysiek en psychisch. Zeker wanneer de kinderen of naaste familieleden zelf niet klaar waren met de dood van de zieke die reeds lang afscheid genomen had van het leven, en nu nog lag te snakken naar een afscheid van het lijden, dat maar niet mocht komen, omdat manlief of vrouwlief, of de oudste dochter het nog niet aankon. Wat niet aankon? De angst voor het alleen zijn, voor het wegvallen, de leegte, voor de zekerheid dat het nu aan hen zou zijn. Daarom en daartoe alleen diende de stervende dikwijls te blijven leven, zichzelf en naderhand iedereen tot last en ellende. Wanneer dan de omgeving voldoende begon te beseffen dat het voor hen welletjes was geweest, kon de stervende “gaan”, zoals ze dat hier zo mooi kunnen zeggen.
Of zoals een terminale longkankerpatiënte het me ooit zei:
- Het heeft lang geduurd, hé doktoor. Maar ja, ons Francine was er nog niet aan toe dat ik dood ga. Ik denk dat ze dat waken en op bezoek komen nu ook stilletjesaan beu geworden is. Dan mag ik nu wel onderhand naar onze lieven heer!
Pijnlijker is de omgekeerde situatie, wanneer de naast bestaanden de stervende beu zijn en ’t gaat niet vooruit:
- Doktoor, moet ons moeder nu zo blijven afzien. Dat doet ge nog niet met nen hond. En ik dacht dat gij voor euthanasie waart.
- Ja, maar, uw moeder niet.
- Maar die weet van niks meer, dan doet dat er toch niet meer toe.

Céline was ongetwijfeld een ziener, maar een verblinde ziener, die gefixeerd in de vlam bleef zitten staren, tot zijn netvlies eenkleurig verbrandde. Hij kon geen afstand meer nemen en bleef gebiologeerd voor zich uit zitten kijken, ongetwijfeld mede door zijn opvoeding als enig kind, ongetwijfeld rotverwend met een pathologische moederbinding zoals zijn biografie hardnekkig niet wil suggereren. Zijn relatie met de talloze vrouwen die zijn pad kruisten – net als Villon en Houellebecq en ik vermoed ook Joyce – was daar een duidelijk bewijs voor: verdringing en verongelijkte sublimatie.
Eigenlijk is dat bij Céline op een intriestig einde uitgedraaid: zijn antisemitisme werd door niemand begrepen, ook niet door hemzelf. In zijn mechanische cirkelrederingen besefte hij niet eens dat de wereld veranderd was en dat zijn ooit visionaire gewauwel intussen pathetisch en plat racistisch geworden was.
Hij verloor zijn dynamiek, niet alleen als arts maar zeker ook als schrijver, behalve om op tijd te gaan lopen de collaborateursregering achterna naar Duitsland en vandaar naar Denemarken. Ook dat wordt door zijn biograaf maar stilletjes in het midden gelaten.

 

En het schouwtoneel, elk speelt zijn part, elk krijgt zijn deel.

“Eigenlijk was Lola een lief kind, alleen stond de oorlog tussen ons in, die godvergeten enorme waanzin die de ene helft van de mensheid, of ze het leuk vonden of niet, ertoe dreef de andere helft naar de slachtbank te sturen. Zo’n ziekelijke gewoonte maakte vanzelfsprekend de omgang met de mensen er niet prettiger op. Ik deed zo lang mogelijk over mijn herstel en had helemaal geen zin mijn plaats op het vlammende kerkhof van de slachtvelden weer in te nemen; bij elke stap die ik in de stad deed, zag ik hoe belachelijk en onzinnig die slachting was. ’t Was een en al oplichterij wat je zag.” (Reis naar het einde van de nacht, p. 54)
“Verbeten werd er op los gelogen, onvoorstelbaar, alle grenzen van het belachelijke en het absurde werden overschreden, in de kranten, op de aanplakbiljetten, te voet, te paard, op wielen. Iedereen deed eraan mee. Het ging erom wie het hardst loog. Al gauw was er geen waarheid meer in de stad. En het beetje dat je er in 1914 had was nu zo, dat je je ervoor schaamde. Alles wat je aanraakte was surrogaat: suiker, vliegtuigen, sandalen, jam, foto’s, alles wat je las, slikte, inzoog, bewonderde, verkondigde, verwierp, verdedigde, dat alles was niets anders dan schijn, huichelarij en hersenschimmen barstens vol haat. Zelfs de verraders waren niet echt. Die koortsachtige bezetenheid om te liegen en alles te geloven is net zo besmettelijk als schurft.” (idem, p.59)
“Elke ochtend zagen we onze doktoren. Ze waren beminnelijk als ze ons vragen stelden, maar je wist nooit wat ze precies dachten. Altijd vriendelijk liepen ze met onze terdoodveroordeling in hun zak om ons heen. Veel van de patiënten die daar in observatie lagen en die gevoeliger waren dan de rest, raakten in die zoetige sfeer zo overstuur dat ze ’s nachts opstonden in plaats van te slapen; ze ijsbeerden in de slaapzaal en verzetten zich luid tegen hun eigen angst, verkampt tussen hoop en wanhoop alsof ze op een verraderlijke rotshelling stonden. Dagenlang tobden ze zo door en dan op een avond lieten ze zich helemaal gaan en gingen de geneesheer-directeur alles eerlijk opbiechten. Zo iemand zag je niet meer terug, nooit. Ook ik voelde me niet gerust. Maar wanneer je zwak bent, geeft het je kracht, als je de mensen voor wie je het meest bang bent van het laatste restje prestige ontdoet dat ze in jouw ogen nog hebben. Je moet ze leren zien, zoals ze zijn, nog erger dan ze zijn, in alle opzichten. Dat lucht je op, je voelt je vrij, ’t is een veel betere bescherming dan je ooit had kunnen denken. Het is alsof je een ander ik krijgt. Je bent met zijn tweeën. Van dat ogenblik af heeft hun doen en laten niet meer die smerige geheimzinnige aantrekkingskracht die je zwak maakt en tijd doet verliezen, en je vindt hun aanstellerij dan absoluut niet prettiger of nuttiger voor je innerlijke ontwikkeling dan die van het ergste schorem.” (idem, p. 67-68)
“Terwijl de kranten doordaasden met hun oproepen tot de hoogste vaderlandslievende offers, ging het leven door, precies afgebakend, volkomen uitgestippeld en zelfs heel wat meer uitgekiend dan ooit tevoren. ’t Zijn, als licht en donker, de voor- en keerzijde van dezelfde medaille.” (idem, p. 79)
“Heldenmoed in dichtvorm fascineert de mensen die de oorlog niet in moeten en zij die dank zij de oorlog bezig zijn enorm veel geld te verdienen worden er nog meer door aangetrokken. Dat is normaal.” (p. 87)
“In feite speelden we allemaal mee in een stuk, waarin hij de rol had gekozen van  minzame, diepmenselijke geleerde en weldoener, ’t ging er maar om dat je wist welke rol de jouwe was” (p. 98)
“Daar overal komedie gespeeld werd, moest je meedoen en hij had volkomen gelijk; inderdaad maakt niets zo’n idiote en irritante indruk als wanneer iemand uit het publiek die per ongeluk op het toneel verzeild is geraakt, houterig staat te doen. Als je er eenmaal staat, moet je de juiste toon weten te vinden, enthousiast worden, spelen, meedoen of anders verdwijnen, waar of niet? Vooral de vrouwen wilden goed spel zien, die sletten waren zonder pardon voor stuntelige amateurs. Ontegenzeglijk werkt de oorlog op hun eierstokken, ze eisten helden, en ook al was je dat absoluut niet, je moest toch net doen alsof, anders hing het ergste en schandelijkste lot je boven ’t hoofd.” (p. 99)
“Bij de (psychiatrische) patiënt vindt de genezing niet geleidelijk plaats, hij werpt zich op de genezing!” (p. 101)

Enfin, ik kan zo nog bladzijden doorgaan.
Het was natuurlijk fijn het eens te zijn met de schrijver dezes.
Ik vond het soms zelfs pijnlijk merkwaardig hoe de ideeën die hij ontwikkelde over dit fenomeen van “De wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn rol, elk krijgt zijn deel” zoals de ouwe Joost Van den Vondel het enkele eeuwen eerder reeds omschreef, aansluiten bij waar ik mee bezig ben en door veel ploeteren en zoeken aan toe geraakt ben.
De treffendste aha-erlebnis in dat opzicht had ik tijdens de wereldbeker voetbal waar ik me reeds dagenlang aan rot ergerde, niet omwille van de stille straten en het normale leven dat stilviel, niet aan de debielen op tv, maar wel aan de politici die hun ding zo nodig kwijt moesten op de voetbalprogramma’s: de geëtaleerde kennis moest borg staan voor het niveau van hun politiek denkwerk.
Patrick Janssens pleitte in P magazine zelfs voor vier weken extra vakantie voor schoolkinderen, op te nemen in de periode van de wereldbeker voetbalmatchen.
Dat was ook om te lachen, zeker.
Na een match waarin de rode duivels gewonnen of gelijk gespeeld hadden, hoorde ik plots een immense herrie op de straat: onder mijn raam reden luid toeterend drie cabrio’s vol Marokkaanse jongeren met Belgische vlaggen door Turnhout.
Ongetwijfeld dezelfde sfeer als in 1914 wanneer het vee juichend door de straten gedreven werd, bloementuiltje op de borst, op weg naar den oorlog tegen den Hun uit het Oosten!
Het Marokkaanse enthousiasme zal na de ontmanteling van de Mouritt machine via de Waalse dopingcontrole intussen ook al een paar graden bekoeld zijn.

Michel, de Islam en sex- tourisme


Tot slot Michel Houellebecq, nu met Platform. Ik ben gefascineerd door die schrijver. ‘Elementaire deeltjes’ heb ik in drukproef gelezen in Venetië, vlak na de verkiezingen.  Een verademing, niet allen hoe die man schrijft, maar ook wat hij schrijft en waarover.
En dan nu weer met Platform, een ietwat zwakkere variant, maar daarom niet minder goed opgebouwd, behoudens de dip op 2/3 waar je begint te denken dat zijn hersenen aan het verweken zijn. Zijn analyse van de islam, als monotheïstische godsdienst ten dode opgeschreven en in het niet verdwijnend bij een veel minder stringent verhaal met veel heiligen, die ook allemaal een soort pantheïsme betekenen in het Christendom, dat bijgevolg veel creatiever tekeer kan gaan, en meer respect heeft voor ieders schouwtoneel als drijfveer voor het leven en de ontwikkelingen ervan..
Zijn visie op seksmassage en toerisme is schitterend. Wat een creativiteit, wat een verhelderend cynisme.
Maar als ik aan die man denk, als ik aan mijn fysieke herinneringen denk en de ijzige verhalen, is hij een ziekelijke neuroot en dan is de analogie met Céline zelfs fysiek duidelijk. Hij lijkt wel te ruiken naar koud zweet, het soort van iemand die terminaal te bed ligt en waarvan je de pols voelt.
Hij heeft iets schubdierachtig, koudbloedig. Zijn pathetische pogingen om werkelijk alles te neuken of tot pijpen te drijven wat ook maar enigszins op een niet al te oude vrouw lijkt is legendarisch. Van journalisten die hem interviewen tot meisjes van de uitgeverij die hem zijn papieren moeten brengen. Chris moet hen als een kloek waarschuwen.
Michel is niet te houden, nergens. Hij is erin geslaagd om het theater met een lasermes te ontleden, hij heeft het scenario uitgebeend, doorgrond en speelt nu zijn rol, life and kicking.
Al lijkt het eerder een soort van lugubere mechanische verdringing van genotsbeleving. De ultieme eenzaamheid.
En ik ben ervan overtuigd dat hij het niet speelt. Dat hij echt zo’n sukkelaar is die in de poel van de theaterellende van het leven gekeken heeft. Schatrijk weliswaar, schitterend schrijver, ongelooflijk heldere kerel, de ene sigaret met de andere aansteken, twee tegelijk… Maar hij heeft iets van een als kind zwaar misbruikt  wezen. Hij heeft dat schrijnende gebrek aan genotsbeleving in een vertrouwde omgeving, waar hij zich kan laten gaan, waar hij zijn tranen de vrije loop kan laten, zonder dat ze bevriezen op zijn ijzig grauwe huid. Er was in Platform een glimp te merken aan zijn diepste verlangen wanneer de dip in zijn talent verscheen en de relatie met zijn reisagente wat al te lyrisch werd uitgesponnen.
Zijn verlangen was te groot, hij liet ons gluren doorheen de spleten van zijn cynisch en ijzig decor.

Enfin, het grote toneel van de drie “G’s”, daar gaat het om: Geld, Gat en God, the drive of life!
Zeno speelt het ontzettend graag – dat toneel van het leven -  heeft zeer snel situaties die helemaal nieuw zijn door, weet dikwijs juist in te schatten hoe de vork aan de steel zit, erger nog maakt er een spelletje van om aan de hand van bepaalde fenomeen, randverschijnselen een sfeer te herkennen en dan verbaal de situatie te spelen die daarin kan ontstaan.
Boeiend, maar op de leeftijd van 13 jaar gevaarlijk, vrees ik.
Milena heeft die dingen ook door, maar speelt er niet mee, ze beschouwt het allemaal eerder op afstand. Zij heeft ook wel veel lol in het spel er omheen, maar ze is bedachtzamer, minder impulsief, minder bezig met de show.

Het dilemma wanneer je “weet” is het zoeken van je eigen rol: doe je eraan mee, ga je mee op het podium, welke rol wil je spelen, welke rol kan je spelen. Of speel je niet mee.
Blijf je soufleur, of schrijf je de teksten voor een ander.
Wil je decorbouwer zijn, of zorgen voor de klank en het licht, nog meer suggestie.
Nog meer een manipulator. Niet alleen van het publiek maar ook van de spelers.
Wil je regisseren? Wil je demonstreren?
Wil je de dood op het podium, de stervende zwaan?
Het politiek theater is niet veel slechter.
Wij spelen de rollen die onze kiezers schrijven en de partijen regisseren.
Er zijn goeie, heel goeie en slechte spelers. Er zijn figuranten in alle vormen en gedachten. Er zijn beschouwenden en boemannen.
Honden en gebetenen.
Maar het is niet makkelijk zoeken naar het stukje waardoor het gestalt plots herkenbaar wordt.
Naar de steen die verlegd moet worden in de rivier, waardoor het water nooit meer op dezelfde wijze zal stromen.

Of zoals Bram Vermeulen dit fascinerend zingt in De Steen:


Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde
Het water gaat er anders dan voorheen
De stroom van een rivier hou je niet tegen
Het water vindt er altijd een weg omheen.

Misschien eens gevuld door sneeuw en regen
Neemt de rivier mijn kiezel met zich mee
Om hem dan glad en rond gesleten
Te laten rusten in de luwte van de zee .

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten
Ik leverde bewijs van mijn bestaan
Omdat door het verleggen van die ene steen
De stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan

Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten
Ik leverde bewijs van mijn bestaan
Omdat door het verleggen van die éne steen
De stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan.

Ik ben reeds lang genezen van het maakbaarheids ideaal van de zeventiger jaren.
Ik ben reeds lang bekomen van het mechanistische wereldbeeld waarmee we zo gelukkig aan de slag konden om werkelijk ieder probleem dat zich ooit ergens zou aandienen te lijf te gaan en op marxistisch leninistische wijze af te ronden.
Ik prijs me reeds jaren zalig dat ik uit die helse spiraal van het grote gelijk losgekomen ben, dat ik de grote irrigatiewerken die de Chinezen te pas en te onpas aan de hele wereld als de grootste wijsheid verkochten, heb herkend als een stapsteen voor totalitair denken en een dito regime, zoals de Nederlandse auteur Frank Westerman in zijn “Ingenieurs van de ziel” zo meticuleus de leugen van de Russische grote waterwerken onder Stalin heeft geanalyseerd en de tragiek van een man als Paustovski, van rood schrijver tot hofnar, blootlegde.

Blijft natuurlijk de kernvraag die moeilijk kan afgedaan worden met een boutade: niet de tempel maar het bouwen, niet de kubieke steen, maar het kappen zelf is het ultieme streefdoel, het ultieme verhaal.

Ik vraag me soms af of we er werkelijk niets méér van kunnen brouwen en dus ook minder leed veroorzaken. Het komt er naar mijn meug op aan om gezien de kennis die we tot op heden verzameld hebben over het reilen en zeilen van de mensenmaatschappij, zo miniem mogelijke interventies te doen die een maximaal rendement halen door de veel grotere gevolgen die ze met zich meebrengen. Het prepareren van heelder programma’s, het klaarstomen van zoveel mogelijk blauwdrukken is zinloze cinema, die doorgaans en zeker in de huidige periode van vergrijzing en vervlakking en toenadering van links en rechts, ook nauwelijks enig effect heeft, noch in de maatschappelijke consequenties, noch in de personele politiek.
Ofwel slagen we erin om de tegenstellingen duidelijker in de verf te zetten en tegenover elkaar af te wegen (genre “sociaal democratie of terreur!”) ofwel draait het verder uit op een BV-scenario met goeie en minder goeie toneelspelers, die helemaal geen stuk meer spelen maar die gewoon zichzelf zijn: de reality – soap van de Familie Pfaff – “zonder ons Kelly en de Sam” want die kregen niet genoeg betaald – is daar een voorbeeld van. Dat is in de politieke wereld al ver gevorderd, want hoeveel bekende politici zijn al niet in allerlei spelletjes, intieme gesprekken, confidenties her en der aan bod gekomen en daarbij bereid gebleken om heel hun hebben en houden, tot en met hun ziels- en sexleven te presenteren voor het grote publiek.
Hoe kan je in zo’n omstandigheden  anders verwachten dan dat deze dames en heren als rol op het politieke forum de reële rol van hun leven spelen: thuis zoals in het parlement.
En de cirkel is rond.
Edoch, hier rijst een klein probleem. Dit soort spelers op het schouwtoneel dreigt dan makkelijk te verglijden in de waanvoorstelling dat hun spel niet langer een geschreven rol, een geregisseerd stuk is maar de baarlijke realiteit.
Het leven zoals het is!

We zullen nog een fijne zoektocht moeten doorworstelen om de bakens te zetten, om de stenen te verleggen zodat de evolutie van onze maatschappij, en dat niet alleen in Europa, voldoende sociaal, uitnodigend en dynamisch blijft en kansen biedt aan de rest van de wereld om mee te doen en hun ding te doen.
Tegenstellingen zijn daarin broodnodig, anders geen dynamiek.
Grenzen daaraan idem, anders geen leven.
We gaan weer een fijn links verhaal van solidariteit kunnen brouwen, modern en warm, mooi en goed in de mond en aan het hart! Ik voel het. Als je Nederland ziet, als je Frankrijk ziet, als je Italië hoort en volgt. Dat wordt nog leuk de komende golfbeweging.
Eindelijk nog eens een ferme rechtse dikbilkont op tegen aan te schoppen.

In die zin hebben Houellebecq en ons aller Oriana Fallaci meer dan gelijk.
De Islam is een achterlijke godsdienst, net zoals alle ander godsdiensten in min of meerdere mate achterlijk zijn, wegens zuiver boerenbedrog.
Misschien is de Islam als strengst monotheïstische de meest moderne achterlijke godsdienst, die het best aansluit bij Big Brother en 1984. Merkwaardig is ook dat de islam een cultuur van het ‘woord’ is, meer dan om het even welke andere godsdienst, en dat precies die cultuur van het ‘Woord’ zo autoritair is geworden. Het woord is waarlijk vlees geworden, en erger, nog het woont onder ons, het is in ons!
Ze hebben daar duidelijk vergelijkbaar processen doorgemaakt als de christelijke religies, die aan het einde van de middeleeuwen geconfronteerd werden met wederdopers en andere fundamentalistische quakers en aanverwante sekten. In oorsprong en theorie de hemel op aarde voor de leden, in de praktijk een hel voor velen, want die maakbaarheid en richtbaarheid kan onmogelijk bestaan noch blijven ontwikkelen in een van opzet paradijselijke maatschappij, gemeenschap, sekte.

Het wordt ongetwijfeld weer een boeiend najaar, en nog boeiender voorjaar.
Als het hart en de bloedvaten het houden, alweer een tijd om naar uit te kijken.
Alleen de ogen zouden beter mee moeten kunnen. Sinds de godvergeten adenovirusinfectie vorige lente tot halverwege de zomer is het eigenlijk altijd dezelfde miserie.
Lezen gaat eigenlijk enkel nog met een oog dicht en de tekst op 10 centimeter, zonder bril. Een voordeel voor goeie concentratie, want niets leidt me nog af omdat ik toch geen beweging meer registreer in de hoeken van mijn lezend oog;
Met bril moet ik de tekst te ver afhouden.
De last van de jaren slaat toe.
Enkel meer fietsen en een forse reductie van de vetcellen kan soelaas bieden.
Turnhout, 8 augustus 2002

Meung sur Loire, 12 – 28 juli 2003

Het was een harde dobber om – wegens zes passagiers – de in de vele voorbije jaren slechts enkele keren gebruikte reiskoffer op het dak van de Espace te monteren. Wegens een ‘nieuw’ model van vier jaar oud met gestroomlijnde polyester randen – ook voor de draagrekspoilers – waren  de bevestigingshaken te smal en was slechts één ultieme oplossing haalbaar: gaten boren of na het eerste foute gat, beter nog inkepingen frezen in de polyesterspoilers: een weinig fraai gezicht, een handige oplossing voor zoveel designperikelen.
In Frankrijk staakten de arbeiders van de Matra fabrieken in Romorantin – Lanthenay (Loir et Cher) wegens na Renault al enige tijd weg bij hen met de Espace en de Avantime voortijdig zijn naam eer aangedaan en dus opgehouden te bestaan, nu ook eenzelfde dreiging vanwege Peugeot indien ze niet bereid waren hun broeksriem aan te halen.
De eer van de Franse Matra sportwagens is ook al niet meer je dat, temidden van wat zich als een lange hete zomer aankondigde, althans op het vlak van de uitgedroogde oogst, de bosbranden en de stakingen van leraren, en ondersteunend personeel bij de beroemde zomerfestivals: Avignon miljarden kwijt, Arles, Aix, Bretagne enz.
De eerste ervaring met de enorme dakkoffer – op een Opel Astra stationwagen – dateert nog van de reis naar le Château de Pépieux in de Gers toen we de kinderfietsjes meenamen en ter plekke bleek dat de hellingen zo ontiegelijk zwaar waren dat enkel een tripje heen en terug naar het aan de einder door cipressen omhelsde kerkhof, met veel zweet en tranen haalbaar bleek. Een ritje rond de boerderij dat steevast in de velden strandde, een poging tot vissen afgelast wegens Zeno geen geduld en naar achteraf bleek ook geen vissen in de gigantische waterpartijen van waaruit de uitzichtloze maïsvelden besproeid werden en fietsen met een hengel in de hand voor niemand een sinecure was.
Twee jaar nadien was de koffer bruikbaar in de slag om Montopoli Val d’ Arno, deze keer op een Espace wegens de Astra motor het jaar voordien aan diggelen over een uitstekende rotsblok op de gammele weg langsheen het ’huisje’ van Cavaliere Ruffo di Calabria boven de boeren van Lucca op weg naar Pinocchio.
Enfin in essentie ging het er steeds om dat ik alvast mijn eigen fiets en die van de kinderen meesleepte – Chris nooit zin als het zover was – en ik dus na al die jaren fietsen verslepen eindelijk voor de tweede keer zover ben dat ik met mijn zoon en nu ook Adriaan als medereiziger toch behoorlijke tochten kan doen, die de fysiek aanscherpen – niet alleen voor de zoon, meer nog voor de vader, zoals toen reeds herhaaldelijk was gebleken – en ook helpen bij het ‘bonding’ zoals Hilary, een bejaarde Engelse celliste, het zo mooi verwoordde: zij had het vorige jaar al opgemerkt dat zo’n fietstrips met de kinderen en zeker met je zoon effectief kon zijn.
Gezien ik sinds nieuwjaar mijn huisbezoeken in Turnhout bij voorkeur per fiets afleg – niet zonder de eerste weken bij iedere slotbinding van mijn fiets even uit te hijgen naast de voordeur – is dat tempo en dat hijgen behoorlijk verbeterd. Met Zeno en vooral Adriaan die dagelijks zeker 22 km fietst op kop halen we makkelijk lange stroken van 28 km/uur aan en hoef ik niet op elke hoek van een dorp te stoppen om te drinken en te bekomen.
Al reden ze me toch nog eens aan diggelen door over de winterdijk van Olivet naar Meung aan de linkeroever werkelijk het beste van hun jeugdige zelf te geven, waarbij ze eindeloos lang meer dan 33 per uur afmaalden met mij er hortend en stotend achteraan en nadien vier uur in slaap op bed met een bijna 24 uer aanslepende tachycardie.
De obligate eindkoersen worden steeds gewonnen door A met H – M’s vriendin – als handige tweede, ook zij maalt dagelijks ruim 20 km af op weg van en naar de school. Milena blijft wijselijk thuis als het om fietsen draait, hoewel ze gezien haar lichaamsbouw en motoriek een ideale zwemster en fietsster zou zijn – altijd dezelfde monotone beweging, altijd dezelfde spiergroepen, altijd dezelfde kracht aanhouden, een makkie voor haar, maar ze heeft de monotonie nog niet ontdekt als balsem voor het malen van het denken dat flitsend opspringt als kiezelsteentjes op het asfalt, als een verraste vogel die opvliegt uit de weikant, als een hond die met de neus in de wind slapend pas op het laatste moment het knarsen van de ketting hoort.
Eigenlijk wel een spijtige zaak voor M en Z dat ze nu zo dicht bij de school wonen dat ze er op 5 minuten met de fiets makkelijk zijn.
Mijn eigen aanbidding van de fiets is toch ook ontstaan door een jaar of vier dag in dag uit, toen nog zes dagen per week, tussen Turnhout en Gierle heen en weer te rijden, weer of geen weer, sneeuw of ijs, regen of wind, enkel van de zon hadden we geen last want als ze er al aan te pas kwam, reden we onder een machtig bladerdak langsheen het kassei of betonnen traject waar vele jaren vroeger paarden doorheen de lommerrijke tunnels banjerden.

Louis Aragon en Elsa Triolet

De tocht naar Meung sur Loire voerde dit jaar opnieuw westelijk langs Parijs heen naar Saint Arnoult en Yvelines, waar Louis Aragon en Elsa Triolet met hun Moulin de Villeneuve een zoveelste monument voor de Franse literatuurverslaafden hadden ingericht. Er bestaat intussen een gedetailleerd traject van alle mogelijke verblijven van min of meer beroemde beoefenaars van de ‘Letteren’ langsheen de vallei van de Seine.
In de Loirevallei zijn ze er overigens – zoals later zou blijken de ene al wat eerlijker dan de oplichterij bij Descartes die de kroon spande – ook ruim aan toe gekomen.
Een mooie bron van vele Euro’s wegens weinig eisende passanten die vol bewondering de al dan niet aangedikte, opgeklopte en bijeengelogen verhalen savoureren.
We hadden in Elsa’s molen een erg goeie gids, die – in een bizar ensemble van rood en mauve waar linkse intellectuele Franse dames op leeftijd een patent op lijken te hebben – het beste van zichzelf gaf om de liefde van Louis Aragon voor Elsa Triolet te schilderen, hem als een idealist te duiden die in zijn eeuwig lidmaatschap van de PCF een middel zag om zijn partij op de goede weg te houden – waar hadden we dat nog gehoord – en toch een grote bijdrage aan de Franse poëzie heeft geleverd. Ze had iets – platonisch uiteraard – met Louis, en meer nog met Elsa. Ik was bij St Arnoult terecht gekomen via de vijftigste verjaardag van de dood van Stalin, waarvan ik me reeds meer dan 20 jaar een gruweldicht van de hand van Aragon herinnerde, dat Ludo Martens ooit naar aanleiding van het speciale nummer van zijn ‘populaire’ PvdA weekblad Solidair bij de dood van Louis Aragon op 24 december 1982 had laten afdrukken bij een ode van zijn hand aan de enige ware, de enige echte, de enige blijvende, enfin de enige wat dan ook communistische dichter van Frankrijk.
Erger was de schiftende mayonaise van mijn geheugen, want ik dacht dat Louis Aragon de schrijver was van het onsterfelijke vers dat in zo’n situaties in mijn hoofd begint te malen:

Sous le pont Mirabeau coule la Seine
Et nos amours
Faut-il qu’il m’en souvienne
La joie venait toujours après la peine
         Vienne la nuit sonne l’heure
         Les jours s’en vont je demeure
Les mains dans les mains restons face à face
Tandis que sous
Le pont de nos bras passe
Des éternels regards l’onde si lasse
         Vienne la nuit sonne l’heure
         Les jours s’en vont je demeure
L’amour s’en va comme cette eau courante
L’amour s’en va
Comme la vie est lente
Et comme l’Espérance est violente
         Vienne la nuit sonne l’heure
         Les jours s’en vont je demeure
Passent les jours et passent les semaines
Ni temps passait
Ni les amours reviennent
Sous le pont Mirabeau coule la Seine
         Vienne la nuit sonne l’heure
         Les jours s’en vont je demeure

Nadien herinnerde ik me dat het niet Louis maar Guillaume was, die dit meesterwerk geconstrueerd had en dan nog wel in 1912 .
Apollinaire, Guillaume, neen niet die van het water, die van de ‘Alcools’

Ik weet niet meer of de beruchte tekening door Picasso van Stalin in de fameuze ‘Solidair’ afgedrukt was. De gidse was bereid om toe te lichten dat de er van de fameuze Stalin tekening van Picasso twee versies bestaan, één waarin de enorme kop op een klein lijf staat gedrukt –  en wegens de gigantische woedereacties zou hij een tweede versie gemaakt hebben waar alleen nog de kop van de jeugdige Stalin werd weerhouden, maar blijkbaar was dat ook al heel veel te ver voor neurotisch links in Frankrijk.


L’irrévérencieux portrait de Picasso


Il semble que l’artiste ait été tiraillé entre admiration pour le personnage et réticence face au culte de la personnalité.
Le 12 mars 1953 , les Lettres françaises, hebdomadaire culturel du PCF, présentent, à la "une", un portrait au fusain de Staline jeune, par Picasso. Le 18 mars, un coup de tonnerre interrompt le deuil du peuple communiste. Le portrait a suscité la colère des plus hautes instances du parti. 
L’Humanité publie un communiqué : le secrétariat du parti "désapprouve catégoriquement la publication du portrait du grand Staline dessiné par le camarade Picasso", fait état de lettres de militants furieux et accuse Louis Aragon, directeur de la revue, d’avoir "permis cette publication".Celui-ci fait son autocritique dans son journal. Prenant la défense de Picasso, il reconnaît "avoir donné le pas à l’individu créateur sur le sentiment de la masse".
On reproche au portrait de n’être pas assez ressemblant. Beaucoup auraient préféré la représentation de Staline en maréchal. Et Picasso n’aurait jamais dû représenter Staline jeune. "La moindre transposition de sa pensée et de son visage est intolérable", écrit Georges Laporte, secrétaire de la section Ménilmontant. "Où sont le rayonnement, le sourire, l’intelligence, l’humanité enfin, pourtant si visibles sur les portraits de notre cher Staline ?", se plaint un militant. Ces protestations ont pu être manipulées par l’aile dure du parti pour s’en prendre à Aragon jugé trop indépendant. C’est la thèse de l’historienne Lucie Fougeron. Reste que de nombreuses lettres d’indignation avaient été postées avant le communiqué réprobateur du PCF.
De belle facture, l’œuvre manque de cette étincelle qui caractérise les portraits que Picasso a réalisés d’autres communistes. L’artiste était probablement mal à l’aise, ayant longtemps refusé de faire un portrait de Staline. Mais, en bon communiste, il ne pouvait que s’exécuter à l’occasion de sa disparition.
Il semble qu’il ait été tiraillé entre admiration pour le personnage et réticence face au culte de la personnalité. En témoigne cette réplique à Pierre Daix : "Allez, Staline était un vrai mâle, un taureau… Donc, si tu lui donnes le phalus d’un taureau, tu obtiens ce petit Staline derrière ce gros objet. Ils vont crier : "Mais vous en avez fait un maniaque sexuel ! Un satyre !" Dis-moi, toi qui sais, le réalisme socialiste, c’est Staline avec une érection ou sans érection ?"
Charles Szlakmann, Le Monde 25/2/2003
Ik zou het origineel nummer eens moeten opzoeken, maar de dozen met Marxisme Leninisme staan nog steeds in lange rijen in de garagekelder te drogen of te verstoffen – een proces dat Chris om allerlei redenen weet te bevorderen – doch waarvan het eindeloze de laatste maanden door Zeno wordt gebroken in zijn zoektocht naar – wat hij ergens heeft geroken, gelezen en gehoord – onze wortels daar liggen te vergaan.
Hij vindt dan het “Kommunisties Manifest”, “Sosialisme van Utopie tot wetenschap”, “Staat en revolusie” en ander boeiend werk van lang geleden, steeds veelkleurig onderlijnd en voorzien van uitroeptekens in de marge, gestileerde vuisten en sterren in een krachtig maar nog duidelijk handschrift.
Het is goed spreken met hem over die teksten, en nu meer nog met Adriaan erbij, die ook daarin de roots van zijn ouders jeugdig engagement heeft herkend maar al heel veel pragmatischer denkt en een genuanceerdere visie heeft gedistilleerd. Hij heeft op vaders aanraden Engels gelezen en op ons aanraden Pascal Bruckner “Gij zult rijk worden”.
Het heeft iets raars wanneer je die Marxistische klassiekers door je eigen kinderen drieëndertig jaar later gelezen weet, en hen als veertienjarige antwoorden hoort formuleren op vragen waar wij destijds als achttien jarigen niet eens aan toe waren, wegens voor ons nog een heel nieuwe wereld en vooral een heel nieuw en geheimzinnig en gevaarlijk denksysteem dat door onze ouders, de goegemeente, de jeugdbeweging, het leger en de kerk als een duivelse gruwel werd ervaren.
Sommige van de boekjes in onze kelder lagen ooit nog in de bibliotheek van de door ons opgerichte Politieke Actie en Discussie Groep (PAD) die later de nog steeds bestaande jeugdclub ’t Hoekske, zou worden.
De Staatsveiligheid – heren met gleufhoed en regenjas -  de Rijkswachtbrigade van Lichtaart – in rijbroek met lederen laarzen, een Franse kepie en de koppelriem met patronentas waarin het fameuze ‘opschrijfboekske’ -  een heer in donker kostuum die zoals nadien bleek van het krijgsauditoraat was – den onderpastoor enigszins rood aangelopen en een werkman van de gemeente Gierle die een sleutel had geleverd om het selecte gezelschap toegang te verlenen tot de zolder van de jeugdclub alwaar wij staatsondermijnende vergaderingen hielden en op een boekenbeurs een affiche verkocht hadden van een Vietnamese vrouw met een Amerikaans geweer tegen de slaap gedrukt met daaronder: “Gooi dat geweer weg jongen, en ga naar huis!” Eén van die affiches was gekocht door Vic Van Gestel, toen nog een prille kunstenaar die iets had met de dochter van de boswachter en er overigens nog steeds mee getrouwd is, en in Soest in het ABL pal diende te staan tegen de Rus die ooit zoals de zon uit het Oosten zou komen. Vic had de affiche in kwestie in zijn ‘kast’ gehangen, de meest private en als dusdanig gerespecteerde plek van de hele kazerne, waar bij de meeste een rukkers – binnenbladzijde van Playboy of  de Lach hing, dan wel een frivole pose van het eigen lief. Wanneer hij wegens een ongeval diende afgevoerd naar het militair hospitaal in Brussel, diende de CSM in hoogsteigen persoon te waken over de privacy van deze soldaat – milicien van het ABL en gelastte hij bijaldien een of andere boeffer van korvee in zijn hoogst eigene aanwezigheid de kast van S.M. Victor Van Gestel reglementair te ledigen. Betrokken schreeuwlelijk en Russenvreter kreeg ter plekke een flauwte wanneer hij in plaats van een bijna levensgrote naakte en hoogboezemige smachtende deerne de PAD affiche uit de jeugdclub van Gierle de hele binnendeur van Vics kast zag bekleden.
Als zelfs de eigen troepen – oog in oog met de vijand – de beste zonen van het vaderland kortom in het oog van de nakende strijd, besmet werden door deze slinkse en sluipende, achterbakse propaganda van de Rus, diende onverwijld het Krijgsauditoraat verwittigd te worden van een dergelijke insubordinatie en de hele militaire molen ging aan het malen tot en met het hoge bezoek aan onze jeugdclub in wording. Het was 1970, geloof ik en we haalden onze mosterd nog in het Werksentrum te Lier waar de Lenin van Lier – Karel Van Gassen – nog geen Pallieterstreken had gekregen maar nog gestaag werkte aan de verbetering van de wereld, de scholen en de wiskunde, althans bij de Ursulinen, met baard en langere sluikgedragen haren in bruin veloeren pak.

Aragon dus, was de aanleiding tot mijn internetzoektocht naar zijn fameuze ode aan Stalin, die ik dan met een en ander heb rondgestuurd via internet aan onze politieke collega’s nav de viering of de herdenking van Stalins dood in maart ll.
Kom ik daar dan toch uit bij het Maison Elsa Triolet-Aragon, blijkt dat dan nog op onze mogelijke weg naar Meung te liggen en wordt het dus dank zij Stalin een bezoek aan een zeer aanbevelenswaardig ommetje langsheen de Rémarde.
Mooi park waarin hun gezamenlijke grafsteen met een pracht van een gedicht gebeiteld en een permanent wat onduidelijk gekwinkelier van de nachtegaal die zij zo graag hoorde, via boxen onder een plexi glazenkast waarin enkele beukenbladeren reeds jaren tot stof vergaan. Op de steen een prachtig gedicht van haar over hen onder hun namen, geboorte en sterfdatum, zij in 1970, hij in 1982, toch nog 12 jaar volgehouden, zo zonder haar.

« Quand côte à côte nous serons enfin des gisants,
l’alliance de nos livres nous unira pour le meilleur et pour le pire
dans cet avenir qui était notre rêve et notre souci majeur à toi et à moi.
La mort aidant, on aurait peut-être essayé et réussi
à nous séparer plus sûrement que la guerre de notre vivant:
les morts sont sans défense.
Alors nos livres croisés viendront,
noir sur blanc, la main dans la main,
s’opposer à ce qu’on nous arrache l’un à l’autre.
Elsa.»

 Zo staat het gebeiteld in het enorme witte grafstenen bed onder de twee zo beminde gigantische beuken waarvan er een sneuvelde bij een storm in 1996.

Er werd net alles in gereedheid gebracht voor een bruiloft, vermoedelijk enige intellectuelen in de beide families, gezien de op cerebraal vlak toch wel zeer merkwaardige locatie voor een dergelijk feest.
Het Triolet-Aragonliefdesverhaal is zeer de moeite waard, ook voor ons, vandaag nog.
Eigenlijk was hij een jongen die omwille van het ontkende en verborgen vaderschap van de oud prefect bij een jonge dame van stand, heel zijn jeugd zowel moeder als vader, zowel toekomst als verleden ontbeerde en zich altijd ontheemd voelde, de basis voor grote literatuur en een naar het pathologische neigende vorm van trouw, aan de partij en Elsa, de vrouw die hij met een eindeloze stroom gedichten met zijn liefdesweb bleef omhangen tot verstikkens toe.
De man moet een gruwelijke verlatingsangst aangekweekt gekregen hebben die hem tot in de essentie van zijn wezen heeft getekend. Al had hij tot diep in de jaren zestig nijpende geldzorgen, hij schonk van meet af aan de hele molen met bijbehorende gebouwen, park en wat al niet meer meteen aan zijn Elsa, ook al zou ze hem als een gebruikte vod aan de deur gooien. Het zou allemaal voor altijd van haar blijven, want zij was een statenloze Russisch – Letse jodin die haar grote liefde Maiakovsky aan haar zus Lili verliezen zou die haren Ossip Brik voor de grote poëet de bons gaf. Ze trouwde met een Franse officier om uit het reële socialisme weg te geraken. Triolet zag graag de wereld en de vrouwen en in 1920 was het huwelijk na een jaartje afgelopen. Elsa probeert nog wat her en der met de oude vrienden, zonder naar het ware socialisme terug te keren. Haar hele familie was overigens al in Parijs en Londen aangeland. In 1928 ontmoet ze voor het eerst Louis Aragon in La Coupole, ze trouwen tien jaar later.
En het literaire duo zou elkaar nooit meer verlaten. Zij las stiekem detective romannetjes die ze neurotisch klasseerde in een geheime berging, ze had nog een heel bib vol Russische klassiekers die achter tralies met slot geborgen zaten, en haar badkamer was in zwart en roze, met bidet en chaise longue. Het leek er wel een bordeel.
Louis gaf haar voor de zoveelste verjaardag van hun samenzijn een heel nieuwe slaapkamer – ’t ging tegen die tijd al wat beter met de centen – in haar favoriete blauwe pastels.
De keuken beneden was nauwelijks wat, maar volgens de gids vergelijkbaar met die van Monet in Givenchy, waar we de zaak vorig jaar, tegel per lelie, en Japanse pornoprent per landschapsprent per roos bestudeerd hadden en ons levendig herinnerden dat die keuken wel enige andere allure had.
Nu is het al eeuwen zo dat de beeldcultuur veel beter betaalt dan de woordcultuur. Menselijke cultuuruitingen hebben duidelijk een grotere commerciële waarde wanneer het om visuele beeldvorming gaat dan om het geschreven, laat staan het gesproken woord.
Wellicht is dat simpeler en is het woord dwingender.
Wie met het woord veel verdien(t)(de), lijkt doorgaans een niveau bereikt te hebben dan wel nooit boven het niveau uitgestegen te zijn van de multi – interpreteerbaarheid en dus de eerder universele herkenbaarheid, waar bijvoorbeeld een poëet en filologieprofessor als Willem Willinck wel een meester in was.
Zo wordt Leonard Nolens volgens mij een steeds “populairder” en bijaldien hoop ik voor hem een steeds beter verdienend dichter, omdat hij minder dwingend te lezen is.
Zijn gedicht ‘Verzoening’ dat ik in mijn actuele vraag over Antwerpen Wereldboekenstad aan minister Van Grembergen voorlas in de plenaire vergadering als voorbeeld van stadscultuur, was eigenlijk voor hem een liefdesgedicht.
En zijn stuk uit Bres II Voorbijganger gaat voor hem over iets heel anders dan de betekenis waarvoor ik het voor op de parlementaire kalender heb laten zetten.

Verzoening

Straks verlaat ik deze landelijke beschaving
Van het alleenzijn, de misselijk makende monotonie
Van de ligustergeur, de zingende verdwazing
Van het merelvolk in al zijn toongeslachten.
Straks kom ik terug, zoek ik de melodie
Van de verzoening weer, muziek die ligt te wachten

In je sleutel slapend onder een mat of kei,
In flemende neonreclames op de Keyserlei
En in de datum op het ticket in mijn zak.
Mijn naam en mijn adres heb ik in alle maten.
Nu is het jullie beurt. Ik zoek geen onderdak,
Alleen een mens met wie ik mondeling kan praten.

Leonard Nolens, Tweedracht, Querido 1992

Wij stoken ’s avonds vuur met oude kranten
En lezen as.
Wij haten de poëzie van journalisten,
Hun sensationele lyriek van onze verveling,
Hun brio van ons verdriet.

Wijzelf houden de oorlog in het vage.
Wat telt is de precisie van de nacht
En nevel, de meetkundige figuur
Van rook uit een stad, de diepte
Van een dampende decimeter bloed.

Wij zitten met gekruiste benen te zwijgen
En maken kleren van de stilte
En weten niet voor wie.
Wij horen ginder in de verte, achter
De verste verte horen wij honger lopen
Van blote, magere mensen.

Leonard Nolens, Voorbijganger, Bres II, uitg. Querido, 1999


Enfin, in Elsa’s keuken hing wel een magnifieke keramiek van Fernand Léger “C’est moi, l’cheval roux. Et au galop!”, een allusie op haar boek van 1953 waar ze de rode apocalyptische ruiter als titel nam om de dreigende atoomoorlog aan te klagen.
De gids was erg goed in de historische duiding, hoe mensen als Louis en Elsa en hun artistieke vriendenkring zich voelden wanneer na de gruwelen van de eerste en de moeite, schrik en erger waarmee ze de tweede wereldoorlog doorgekomen waren, alweer een derde, dit keer paddestoeldreiging uit de aarde zagen opspringen  bij elke kernproef . Dit beheerste volgens haar hun denken en verklaarde ook Louis blijvend engagement en excuses voor alle zonden en misdaden van de partij en haar Russische moeder .
Dit Rode Paard zouden we enkele dagen later in een ietwat megalomanere vorm ontmoeten in het kasteel van Angers bij ons bezoek aan het verbijsterende ‘Tenture de l’Apocalypse” uit 1375 van ruim 130 meter lang in rood en blauwe dambordvorm.
De werkkamer van Louis was naast de keuken, met aan de schouw een prachtige koning uit vredesduiven van Picasso en boven zijn boeken een collage van Léger met het machtige vers van Paul Eluard:

Sur mes cahiers d’écolier
Sur mon pupitre et les arbres
Sur le sable de neige
J’écris ton nom

Sur les pages lues
Sur toutes les pages blanches
Pierre sang papier ou cendre
J’écris ton nom

Sur les images dorées
Sur les armes des guerriers
Sur la couronne des rois
J’écris ton nom
Sur la jungle et le désert
Sur les nids sur les genêts
Sur l’écho de mon enfance
J’écris ton nom
Sur tous mes chiffons d’azur
Sur l’étang soleil moisi
Sur le lac lune vivante
J’écris ton nom
Sur les champs sur l’horizon
Sur les ailes des oiseaux
Et sur le moulin des ombres
J’écris ton nom
Sur chaque bouffées d’aurore
Sur la mer sur les bateaux
Sur la montagne démente
J’écris ton nom
Sur la mousse des nuages
Sur les sueurs de l’orages
Sur la pluie épaisse et fade
J’écris ton nom
Sur les formes scintillantes
Sur les cloches des couleurs
Sur la vérité physique
J’écris ton nom
Sur les sentiers éveillés
Sur les routes déployées
Sur les places qui débordent
J’écris ton nom
Sur la lampe qui s’allume
Sur la lampe qui s’éteint
Sur mes raisons réunies
J’écris ton nom
Sur le fruit coupé en deux
Du miroir et de ma chambre
Sur mon lit coquille vide
J’écris ton nom
Sur mon chien gourmand et tendre
Sur ses oreilles dressées
Sur sa patte maladroite
J’écris ton nom
Sur le tremplin de ma porte
Sur les objets familiers
Sur le flot du feu béni
J’écris ton nom
Sur toute chair accordée
Sur le front de mes amis
Sur chaque main qui se tend
J’écris ton nom
Sur la vitre des surprises
Sur les lèvres attendries
Bien au-dessus du silence
J’écris ton nom
Sur mes refuges détruits
Sur mes phares écroulés
Sur les murs de mon ennui
J’écris ton nom
Sur l’absence sans désir
Sur la solitude nue
Sur les marches de la mort
J’écris ton nom

Sur la santé revenue
Sur le risque disparu
Sur l’espoir sans souvenir
J’écris ton nom

Et par le pouvoir d’un mot
Je recommence ma vie
Je suis né pour te connaître
Pour te nommer

Liberté.

 

In het salon was het volgens mij voor de bezoekers een bezoeking om hun water op te houden. Dit was het hart van de oude watermolen en als volgens mij Louis zijn bezoekers beu was, draaide hij de sluis open en begon het water te stroelen en dienden de prostatiekers en de dames met een tochtige blaas ijlings naar de plee.
Een echte uitdragerswinkel van antiquiteiten met ongelooflijk mooie stukken van bevriende artiesten, waarvan er tijdens zijn laatste jaren al heel wat door overijverige bezoekers in onvrijwillige bewaring waren genomen.
De lederen mijnwerkershelm op de mezanine die hij voor zijn steun aan de stakende en vrede betrachtende kompels van Le Nord Pas de Calais had gekregen, beroerde mij zeer, wat eens te meer door mijn attente zoon werd waargenomen.
Hij kan ongeveer met zijn ogen toe en zijn zinnen op oneindig inschatten wat precies de beroering zal veroorzaken. Ongetwijfeld met zijn eigen hang naar romantiek en weemoed die zich nu reeds uit door met zijn vriendinnetje met de fiets die plaatsten te bezoeken, waar hij zijn jeugd (hij is nu veertien jaar!!) doorbracht en waaraan hij mooie herinneringen heeft, zoals het kabouterbos in Kasterlee en de Arc Van Noé in Lichtaart langs de Nete.
Veertien jaar en reeds vol van herinneringen.
Het belooft voor de toekomst.
De gidse memoreerde in de werkkamer van Elsa een poëem voor M en H, wiens Frans tegen die tijd wat vermoeid werd, en voegde er vol verlangen aan toe dat ze zich enkel mochten laten verleiden tot een man die eindeloze gedichten voor hen zou schrijven, want alleen van zo’n man zouden ze zo’n molen en slaapkamer en monument en boeken vol gedichten cadeau krijgen.
Ze had net verteld dat Elsa na een forse ruzie met Louis die weer voor de zoveelste keer had geklaagd dat zij nooit in hun eindeloos lange relatie had gezegd dat ze van hem hield, dit keer toch had geroepen dat ze hem graag zag en daarna was buiten gelopen om op een bank in het prachtige park waar bij ons bezoek de champagneglazen stonden te fonkelen voor het naderende huwelijksfeest, te sterven. Hij heeft ze nog naar de blauwe slaapkamer gesleept waar ze, zoals dat hoort, als een kaars uitdoofde in zijn armen en hem eens te meer alleen achter liet.
Le Moulin de Villeneuve heeft echt wel iets. En waar eens de tonnen graan en bloem in zakken gestapeld werden, op gigantische balken en metselwerk voor eeuwen, zitten nu 60.000 boeken en 120.000 brieven in het Triolet Aragon archief waar ze na toelating kunnen bestudeerd worden.
Een bijzonder knap idee van Louis voor zijn Elsa.
En niet eens ver van Parijs.


Les mains d’Elsa
Donne-moi tes mains pour l’inquiétude
Donne-moi tes mains dont j’ai tant rêvé
Dont j’ai tant rêvé dans ma solitude
Donne-moi te mains que je sois sauvé
Lorsque je les prends à mon pauvre piège
De paume et de peur de hâte et d’émoi
Lorsque je les prends comme une eau de neige
Qui fond de partout dans mes main à moi
Sauras-tu jamais ce qui me traverse
Ce qui me bouleverse et qui m’envahit
Sauras-tu jamais ce qui me transperce
Ce que j’ai trahi quand j’ai tresailli
Ce que dit ainsi le profond langage
Ce parler muet de sens animaux
Sans bouche et sans yeux miroir sans image
Ce frémir d’aimer qui n’a pas de mots
Sauras-tu jamais ce que les doigts pensent
D’une proie entre eux un instant tenue
Sauras-tu jamais ce que leur silence
Un éclair aura connu d’inconnu
Donne-moi tes mains que mon coeur s’y forme
S’y taise le monde au moins un moment
Donne-moi tes mains que mon âme y dorme
Que mon âme y dorme éternellement.

Extrait du "Fou d’Elsa",

Le Relais Louis XI


De Loire lag er weer loom bij aan de Relais Louis XI in Meung, waar Anthony en Eileen nog geen haar veranderd waren.
De pianolerares, Isabelle Neveu, had zichtbaar migraine en verder dus ook onveranderd maar nu geflankeerd door een jeugdige langharige rosse Elianne die ook iets met muziek had gehad en anorectisch geweest was.

Tony zei me wat later dat je moeilijk jong kunt blijven temidden van allemaal vrouwen van om en bij de zestig. Er was dus beterschap op komst.

Maar niet op zondag, want dan verschenen de dames van The Nonesuch Quartet, Ann Park & Hilary Orr (violins), Judy Hunter (aan de viola en de rode Volvo stationwagen) en Monica Vincent, de reusachtige Cellospeelster die het hele Commonwealth bereisd had als lerares muziek voor rijk volk her en der, van Oeganda in de jaren vijftig als de Belgen in Engelse ogen de Kongo terroriseerden, over India, langsheen Australië enz.

Het werd dus op Chris’ verjaardag een plezant recital van allemaal oude dames en een heer met viool, en de kinderen op allerlei fluitjes, triangels en tingeltangels wegens na Claus Dieter Ludwig, César Fanck, Pietro Mascagni en het obligate Greensleeves tot slot Haydns Toy Symhony in de schitterende concerthal die hij van de gigantische kelder gemaakt heeft.
Tony wist te vertellen dat Greensleeves minstens 16° eeuws was en naar verluidt van de hand van HendrikVIII als redelijk hitsige danstune bedoeld.

We hadden op 21 juli een passend menu geserveerd nadat Gordon – met zijn muzicale dame ook al een bewoner van het Barbican Center in Londen een Indian Curry had klaargemaakt met wel 10 gerechten omdat ik hem tijdens een tafeloverpeinzing had gevraagd hoe erg het was geweest om als kwart Indische jongen na 12 jaar aan de voet van de Himalaya geleefd te hebben naar een Engelse kostschool te moeten waar het altijd, koud en grijs en regenachtig was en het eten niet te vreten. Hij keek diep in mijn ogen, met de blik van waardering voor enige herkenning en begrip: “What could I do? I had to take my own food with me!”
Enfin, de man die de beste Belgische restaurants kende van Brugge over Kortrijk tot Mechelen, waar hij het een schande vond geen deftige hotels te treffen, zette een hele dag zijn beste beentje voor – hij nam sinds zijn jeugd ook zijn potjes met kruiden mee op vakantie, waar hij ook ging of keerde, het leven zonder de Indian spices was niet dragelijk meer – met een schitterende Indische curry tafel voor ruim 20 mensen.
Voor ons werd het een bijna even gevarieerd en heerlijk Belgische menu voor evenveel volk omzeggens helemaal door Milena en Hanne in elkaar geknutseld: zachte chavroux met peterselie op dungesneden zwarte rammenas, gazpacho van tomaten waarin een lepel komkommersoep met munt, witte grenadiervis met kappertjes onder een laag citroen (afgekeken van Jamie Oliver)  en rozemarijnaardappeltjes, warme geitenkaas met honig op een appelbed en de jongens hadden een heerlijke fruitsalade van verschillende afmetingen geconstrueerd met vanilleijs. En dat alles met een overheerlijke en zeer speciale lokale wijn: Court Cheverny, monocépage van romorantin druiven, die eigenlijk uit de Bourgogne afkomstig zijn, doch daar in de loop der eeuwen verdwenen. Nergens anders te krijgen voor een productie van ocharme 60 hectaren.
Het was heerlijk, al zeg ik het zelf.
Wat onze Engelse dames op hun beurt gastronomisch presteerden was lichtelijk verbijsterend en nu is het me ongeveer helemaal helder: ze eten graag en lekker, ze kunnen ook goed van minder goed onderscheiden, maar ze begrijpen niet echt wat eten is, ze zien het eerder als een soort van calorie-inname zoals ademen en drinken: je kan diep of oppervlakkig ademen, je kan warm en koud drinken, hier en daar heb je een ander soort lucht, vochtiger of droger, en zit er soms veel kalk in het water. Ongeveer van dat niveau lijkt de gemiddelde Engelse benadering van de kunst van het eten, wat overigens de halfindiër Gordon in ietwat ruwere bewoordingen omschreef. Hij leek aan de Engelse eetcultuur een jeugdtrauma overgehouden te hebben..
Ze halen delicate en heerlijke groenten en zelfs vlees, maar maken er dan een zootje van om het uit te schreeuwen. Het komt hen voor dat met het aanschaffen van kwaliteitsgrondstoffen de zaak geregeld is en per definitie een heerlijke maaltijd ontstaat, als je het maar kookt of bakt of liefst halfrauw serveert, dat is de nieuwe touch die ze geleerd hebben omdat blijkbaar niet iedereen gekookt vlees blijkt te appreciëren.
Van construeren van een schotel, opbouwen van een maaltijd hebben ze geen moer verstand.

Dit in tegenstelling tot de schitterende etablissementen die we bezochten aan de hand van de Michelingids die Tony nog had liggen van tweejaar geleden.
Waarlijk zeer de moeite en spotgoedkoop, in vergelijking met bij ons.
Een goed tot zeer goed restaurant kan bijzonder goedkoop zijn volgens de gids en effectief dan kostte een maaltijd van vier of vijf gangen 16 of 24 Euro zonder drank.
Nauwelijks meer dan een snack of een pizza met frieten, want dat soort smeerlapperij wordt  nu ook à volonté gesleten in la douce France, zij het aan jeugdige puistenkoppen en Hollanders of andere toeristen.
We hebben L’auberge du XIIe siècle gedaan – naar verluidt een van de oudste nog bestaande tavernes wat zich liet betalen tot één ster – in Saché bij Balzac waar het kasteel dat onze gigantische auteur tijdens het schrijven van menig groot boek mocht benutten, althans een klein kamertje met een nog kleiner bedje waarin hij volgens ons zittend moest slapen, omzeggens grensde aan een fijn etablissement waar men geen oog had voor Alexander Calder die hier nochtans zijn atelier had vanaf 1953 en waar naast dat atelier enkel een mobiele op de markt om aandacht smeekte. De Indre stroomde aan de voet van het kasteelplein en het park, ongelooflijk mooi om te komen schrijven, maar dan niet zoals Balzac in een kotje onder het dak. En dan weten dat den Honoré de halve wereld siert als bronzen reus van Rodin – naakt of in een zwierig lange jas – van Parijs over Antwerpen, Engeland, Eindhoven, enz.
De taverne met ster was niet slecht maar toch minder dan bij ons, zij het ook dat de prijs matiger was, net als de bediening trouwens. Het probleem om degelijk personeel te vinden voor de Franse horeca is schijnbaar nog erger dan bij ons.
De wijn is in de betere restaurants van de hele Loirestreek daarentegen zeker zo duur als bij ons, zij het dat ze nog duurdere prijzen hanteren voor niet Loirewijnen uit andere Franse streken, ’t zijn daar ook zwanzers aan het worden, naar mijn oenologisch gevoel.

Van de kastelen die we als nieuw hebben aangedaan in vergelijking met vorig jaar waren Angers en Cheverny de moeite en Talcy een revelatie. Molensloot van Kuifjes kapitein Haddock was vooral van buiten mooi met een exclusieve en uiterst kostelijke troep jachthonden, eigen kweek.
In Tours hebben we dat van de Compagnonnage gedaan met een selecte verzameling van meesterstukken van ongeveer elk denkbaar beroep van de voorbije eeuwen, waar de gesloten inteelt structuur van de gilden fors uit de verf kwam.
Richelieu was een schitterende 17° eeuwse stad, modernisme van toen, rond het kasteel van de kardinaal premier, dat zelf verdwenen was.
Chinon nauwelijks de moeite waard, en nog niet bekomen van de vreselijke stormen die halverwege ons verblijf de streek van aan de Vendée tot Orléans het leven kostte aan enkele Nederlanders op een camping aan de Atlantische kust en massa’s bomen, hele bossen en rijen platanen als lucifers omdraaiden.
Ten noorden was Fontainebleau historisch de moeite, ondermeer als plaats waar Napoleon troonsafstand deed, maar van buiten niet echt deftig onderhouden.
Versailles op de terugweg was gesloten op maandag maar we hebben de tuinen kunnen zien, le Petit et Grand Trianon en de Hameau de la Reine waar de hovelingen met de koning, koningin en de maîtresses boer, jager, herder, molenaar, vissertje en dat soort van hoog erotiserende spelletjes speelden


Talcy, Ronsard en het protestantisme

Talcy was een bijzonder interessant klein kasteel dat historisch een grote rol speelde in de protestantse geschiedenis van Frankrijk waar de fameuze Cassandre woonde aan wie Pierre de Ronsard de mooiste stukken van zijn oeuvre wijdde.

A Sa Maistresse, Cassandre

Mignonne, allons voir si la rose
Qui ce matin avoit desclose
Sa robe de pourpre au Soleil,
A point perdu ceste vesprée
Les plis de sa robe pourprée,
Et son teint au vostre pareil.

Las ! voyez comme en peu d’espace,
Mignonne, elle a dessus la place
Las ! las ses beautez laissé cheoir !
Ô vrayment marastre Nature,
Puis qu’une telle fleur ne dure
Que du matin jusques au soir !

Donc, si vous me croyez, mignonne,
Tandis que vostre âge fleuronne
En sa plus verte nouveauté,
Cueillez, cueillez vostre jeunesse :
Comme à ceste fleur la vieillesse
Fera ternir vostre beauté

( Odes VII)

Het kasteel heeft wat romaans, gotisch, renaissance, barok enfin een verzameling van de Franse architectuurgeschiedenis en een schitterende classicistische tuin. Het was in de 16° eeuw eigendom geworden van de Italiaanse bankiers Salviati, die geld leenden aan de Franse koning. De dochter van Bernardo bleek de beeldschone Cassandre die Ronsard het hoofd levenslang op hol heeft gebracht voor één luttele wangzoen! Uit de smachtende verlangens is menig mooie Ode ontsproten. De verzameling meubilair maakte het reeds tijdens de revolutie een museum in handen van de Zwitserse plenipotentiaire minister bij de Franse republiek, die eigenlijk als vertegenwoordiger van de protestantse machthebbers in de rest van Europa hun belangen kwam beschermen door handige onderhandelingen met de vertegenwoordigers van de Republiek. Het werd later een protestantse tempel en de gids, militant protestant en bijzonder goed, wist tal van verhalen te vertellen over de manier waarop in zo’n kasteel geleefd werd, over de evolutie in de meubelmode, de eetcultuur, de saloncultuur. Schitterende kerel die aan de kinderen uitlegde dat door de herroeping van het edict van Nantes in 1685 door Louis XIV de Hugenoten dienden te vluchten en Frankrijk een despotisch geleide boerennatie werd, wat in zijn ogen Frankrijk honderden jaren heeft afgeremd in har ontwikkeling als industriële en intellectuele grootmacht. Ze vluchten naar Zuid Afrika, Oost Europa, Duitsland, Zwitserland, Engeland en Nederland en namen hun geld en vakkennis, hun netwerken, hun voornamelijk stedelijke cultuur mee en lieten een land achter waar alleen nog de Zonnekoning heerste.
De aanvallige en welstellende dames die het winkeltje bewaakte van dit museum dat tot de betere staatsmusea behoorde (waar je onder de achttien niet betalen moet)  met “mONum” als logo gaven me een kaartje als bladwijzer voor het boekje van Ronsard dat ik er kocht: Catharina De Medici. Ze hadden geen andere vrouwen meer, klonk het als ze mijn beteuterd gezicht zagen.
De gidsen waren niet altijd zo goed als in Talcy.
In het dorpje Descartes, voorheen la Haye,  was het geboortehuis van hun beroemde zoon tot bedevaartsoord herschapen en wist de ticketverkoper te vertellen dat we met hetzelfde ticketje nog naar een prachtig huis van één of andere wereldberoemde uit de streek van de Académie Française konden. Dat de leden van de Académie niet onsterfelijk zijn, bleek daar wel. Descartes zou zich trouwens omgedraaid hebben in zijn graf als hij zijn museum zou gezien hebben: wat fotocopieën van een paar voorpagina’s een paar copies van tekeningen een video van de film over zijn leven. Beschamend. Perfect te begrijpen dat hij van La Haye in Frankrijk naar La Haye, Den Haag in Holland gevlucht was. Je zou voor minder, vanuit zo’n gat.

Op zoek naar de verborgen kinderangsten van Marcel Proust

In Illiers-Combray hebben we voor veel geld het huis van Tante Leonie bezocht – geen staatsmuseum dus volle pot voor de kinderen, zij het niet voor studenten. De gids – die tot slot smeekte hem niet te vergeten – was in staat om anderhalf uur lang door te zeuren over iedere kamer, iedere sprei, lamp, stoel, behangpapier, enfin, het leek de schrijver zelf wel.
Bijzonder leerrijk was de manier waarop hij onbewust – en naar achteraf bleek zeer tegen zijn eigen zin en overtuiging – de psychopathologie van de latere Proust uit de doeken deed.
Zelf de kinderen snapten de situatie, zij het dat mijn vertaling van zijn literair Frans niet altijd exact en eerder additief was.
Marcel was doodsbang dat mama hem in de steek zou laten, mocht bij de meid in de keuken zien hoe het dienstmeisje altijd de meest vervelende klussen diende te klaren gepaard aan de verwijten van de meid over haar sexueel wangedrag waaraan ze een ongewenste zwangerschap had overgehouden waarvan de vrucht dan maar naar het klooster was gestuurd of zoiets.
De man van de zus van zijn vader, Leonie, was duidelijk een kerel die de wereld kende: goeddraaiende middenstanderszaak van decoratie en behang in het dorp, Noord Afrika gezien en sindsdien een kamertje waar hij zich in een kaftan met waterpijp en tulband omringde met andere exotica van halfnaakte vrouwen uit de harem van  Marakesh, goedkope en slechte copies van Ingres, inclusief een raampje waarin kleurige stukken glas om het invallende avondlicht te temperen. Zijn echtgenote lag dan boven op bed ziek te wezen in een geur van ontsmettingsmiddelen en wijwater met het kopje thee waarin het fameuze madeleine koekje diende gedoopt, evenwel in de vorm van een jacobsschelp(!), en dat de kleine asthmatieker bij haar op bed mocht brengen waarna zij hem liefdevol knuffelde en bij zich in de warme sponde nam: de tederheid die ze niet kreeg van de bedoeien in burnoes die zich beneden suf lurkte aan de waterpijp met kif werd hier gecompenseerd in hoofde van het jonge angstige kind dat zijn geliefde moeder miste.
Wanneer we de gids vroegen, of er enige psychoanalytische literatuur bestaat over de gevolgen van Marcels jeugd op zijn latere persoonlijkheidsontwikkeling, vertrok zijn gezicht in een masker: hij was daar niet voor, dat heeft niets te maken met de grote schrijver en de kwaliteit van zijn literatuur.
Enfin, deze dandy heeft met zijn multipele voorkeuren – ook op seksueel vlak -  toch een fijn leven kunnen leiden en een heel oeuvre bijeengeschreven over associaties en menselijk lijden en relaties, de literaire pendant van Freud.

Angers, La Teitnure de l’ Apocalypse

In Angers daarentegen hebben we dit keer dé revelatie van 2003 mogen beleven: La Teinture de l’Apocaypse, een gerestaureerd tapijt van nu nog 130 meter lang en zes meter hoog in taferelen van overheersend rood en blauw in dambordvorm, dat in 1954 uit de kathedraal van Angers en de vergetelheid na vier eeuwen aldaar was weggehaald. Het beeldt de taferelen van de Apocalyps van Johannes uit en werd geschilderd door Hennequien de  Bruges, Janneke dus, hofschilder van de koning tot meer en eerdere glorie van de Anjou koningen tot een ongelooflijk tapijt uitgewerkt, waarvan de keerzijde zo mogelijk nog mooier is wegens de omzeggens het volledig intacte en zeer intense kleurenpallet.
Dit is een ongelooflijken adembenemend kunstwerk, naar vorm én inhoud. Het bezoek eraan in een prachtige speciaal gebouwde in het kasteel van Angers, is een belevenis.
De ‘Teinture de la Passion en Tapisseries mille-fleurs’ van Vlaamse tapijtenwevers hebben we niet kunnen zien wegens enkel bij georganiseerde rondleiding toegankelijk. Dan maar Leonard Nolens een troostprentje uit dit tapijt gestuurd voor een stomme fout in een overgenomen gedicht met een Vlaamse engel die de instrumenten van de passie toont. Hij had ervoor gebeld, net als we in Orléans buiten  waren uit de prachtige Rode Zaal, wegens de fout gezien. Ongelooflijke stommiteit want daardoor was het hele gedicht wel degelijk hermetisch ook al was het bedoeld om Nolens als NIET hermetisch schrijver te signaleren.
De moderne pendant van de Apocalyps hangt in het voormalige St Janshospitaal en is van Jean Lurçat, die in 1938 voor het eerst het Apocalypstapijt had gezien en besefte dat dit een van de grootste meesterwerken van de westerse kunst was. Hij liet er zich door inspireren voor zijn ‘Chant du Monde’ waarin hij met eenzelfde eenvormig pallet een hedendaagse versie van de angsten van de mens voor zichzelf en zijn wereld uitbeeldt, soms met eenzelfde zin voor mystiek die alles vereenvoudigt, net zoals in de Apocalyps van Johannes: de oorlog, de bom op Hiroshima, de verovering van de ruimte. Het viel niet meer in de smaak van de kinderen wegens nog eens 80 meter tapijten en Chris vond het veel te gedateerd, zoals iedere grote kunst als dusdanig herkend wordt door de latere generaties.
Ik vond het daarentegen zeer fascinerend, hoe die man in de periode rond, tijdens en na de tweede wereldoorlog de angst wist te vatten van de mensheid in Europa en er een mystieke draai aan kon geven als moderne tegenhanger van de middeleeuwse apocalyptische interpretaties van de overal om zich heen grijpende zwarte dood, van de Honderdjarige Oorlog en de machtsstrijd in Franrkijk.
Het museum voor de weefkunst was bijzonder interessant en de hele tapijtkunst van Angers dankt zijn revival aan diezelfde Jean Lurçat , intussen ook al sinds 1966 overleden.

The Barbican Trio

Het fietsen was dit jaar zoals reeds gezegd vlotter, vlotst en bij Zeno en Adriaan lijkt de zin gerezen in lange fietstochten doorheen Frankrijk, uiteraard zeer aangemoedigd door mijzelf, die nog steeds in katzwijm val wanneer ik dikwijls zelfs oudere koppels met fietsen bepakt en beladen zie voorbij peddelen. Zal het me ooit gegeven zijn? De laatste dateert van de tandemtocht in 1977 van Antwerpen naar de Baraque Michel, Chris de laatste heuvels voor de Maasvallei achterop wenend van ellende en dus maar meteen over de toen nog eindeloze kasseien vanaf Riemst naar Luik Guillemin en gezworen dit nooit meer te doen.
De muziek was deze zomer in Meung veel verhevener, net als het vuurwerk op 14 juli, wegens het driedaagse slotconcert van het trio Barbican met Gaby Lester, op een viool van Francesco Ruggieri, Robert Max, op een Stradivarius violoncello uit 1726 ‘Le comte de Saveuse’ en James Kirby aan de piano van Tony Whalley.

Drie avonden na elkaar alle Beethoven Pianotrio’s. Vrijdags was er niet teveel volk en hadden we veel tijd om nadien een babbel te doen met de musici. Gabriella Lester bleek een ongelooflijk grappige vrouw die van haar drie jaar gedwongen werd door haar Joodse vader afkomstig van het Poolse platteland en nog voor de wereldoorlog naar East End geëmigreerd alwaar zijn Lebmovitchnaam verengelst uit schrik voor de fascisten in de arme Londense wijk en zijn dochter tot topmuzikante gedwongen. Haar moeder was van een Siberisch Letse familie van kleermakers die ook nog voor de oorlog in Leeds beland waren en dus enige ontwikkeling hadden. Ze werd een top violiste, ze speelt beter dan ze praat ( plat East End Cockney met sigaret en kauwgom) en was diezelfde dag met de Saab van haar vriendin van Perpignan Eurocamp waar haar zoon van 15 die alleen Jimmy Hendriks op gitaar speelde, met de kinderen van haar vriendin de discotheek onveilig maakte met hun cd’s, naar Meung gereden: 700 km in 5 uur! Zondagavond zou ze diezelfde afstand na het concert weer afleggen.
Pittige dame, schitterende muzikante, die het allemaal zeer relativeerde, de kost kan je er niet mee verdienen tenzij je voor filmmuziek en reclamemuziek speelt of zoals zij bij Michael Nyman vast aan de bak komt, voor haar een oudere joodse man, net als haar vader, die ze ten langen leste ook wel de baas kon.
Robert Max, was eveneens van joodse komaf, zoon van een niet onbelangrijke Londense advokaat, die tot grote verontrusting van celliste Monica Vincent tijdens zijn optredens ongelooflijk transpireerde waardoor de vernis van de ‘Comte de Saveuse’ werd bepareld met zijn zuur zweet. Hij gaf veel les en leek zowat de organisator van het trio. Daar was Gaby duidelijk te wild voor.
James Kirby was een virtuoos pianist die I tot migraine dreef door de noten van het blad niet te volgen zoals het hoort wanneer ze als pianolerares de bladmuziek mocht omdraaien tijdens de concerten.
I – wegens intussen gescheiden – de aangetrouwde nicht van Ginette Neveu, de vioolvirtuoze die in 1949 omkwam bij en vliegtuigongeval boven de Azoren.
James was een bijzonder sympathieke kerel die meegedaan had aan de Elisabethwedstrijd doch niet geslaagd wegens gelogeerd bij een familie van vooraanstaande alcoholiekers in Braine le Comte zodat hij niet genoeg kon oefenen. Later naar Moskou tijdens de val van het regime aldaar, via zijn lerares aan Rachmaninov verslingerd en jaren in Tambov waar hij sindsdien jaarlijks een paar maanden gaat studeren. Hij leek ook de aangever te zijn voor de bijzonder boeiende cd die ze gemaakt hebben van het piano quintet en trio van Alfred Schnittke (1934-1998). James is politiek zeer goed op de hoogte van de geschiedenis aldaar, zelf adoptief zoon met kwart Indische wortels van een hoogbejaarde rijke Schotse dame die hem als enige van haar kinderen als oogappel beschouwt. Hij speelt alsof hij een sprookje zit te vertellen, razendsnel, dan weer tergend traag of over de toetsen huppelend. Hij zei me dat hij enkel met bladmuziek speelt als ze samen spelen in trio om mekaar wat in het oog te kunnen houden tijdens het optreden. Anders komt het hele stuk als een verhaal uit zijn hoofd, net zoals een politieker een speach van een uur of langer zonder papieren kan geven, kan hij een heel pianoconcert spelen, zonder papier. Dat maakt het omdraaien van bladmuziek voor een pianolerares dan ook zo moeilijk.
De dames van de Nonesuch Quartet waren compleet verkocht: zij begrepen dat dit voor hen alleen maar een bekroning kon zijn van het jarenlange werk dat zij in talloze leerlingen gestoken hadden en waarvan er geen een, behalve dan bij Monica die ooit nog les gegeven had aan Robert als kindje en An die zich Gaby nog herinnerde van op school, ooit zo’n niveau zou kunnen halen.
Hun naam als The Barbican Trio hebben hun voorgangers gekozen en verwees eerder naar het metrostation dan naar de woontoren waarin de galerijen en concertzalen  en waar T en het merendeel van zijn Engelse gasten wonen.
Z en A wisten na een gezamenlijk etentje met ander bewoners te vertellen dat hoe hoger je er woonde, hoe duurder (T zit op 39)  en dat voor een klein appartement 400.000 Pond en voor een appartement met vier slaapkamers 3 miljoen pond werd gevraagd.

Privatisering en buitenlandse politiek

In het begin van ons verblijf hoorde ik T tegen Gordon vertellen dat hij verantwoordelijk was geweest bij de bank die de privatisering van British Rail voor haar rekening had genomen en die in een periode van zes maanden 5 miljoen pond winst per maand gemaakt had met die transacties.
Of hoe het publieke bezit voor gigantische winsten kan zorgen in de privésector.

Even boeiend bleek het gesprek met John, een 60 er die als topman van British Telecom destijds de Telstar onderhandelingen over de satelietcommunicatie voor UK en Ierland voerde met de Amerikanen, daar een aanvallige dame uit Boston – en een grote voorliefde voor besluitvoering in de US -  aan overgehouden heeft. Zij wil echter nooit meer terug naar haar roots want daar denken ze dat zij de intellectuelen van de States zijn, terwijl ze minstens even erg zijn als haar midwest familieleden die recentelijk vertelden van een man die in Ohio was aangegeven bij de National Guard omdat “he was always  reading ‘fat books’ as a communist” – Beware of Fat Books!
Monica vertelde over de discussie in een Amerikaans college waar een vriendin van haar met de klas een stuk van Shakespeare hadden opgevoerd in een uitwisselingsprogramma met een Engelse school.
Tot slot vroeg de directeur van de school wie de tekst zo goed vertaald had, want hij had het stuk helemaal kunnen begrijpen.
T was in mei in Frankrijk aangekomen en had zich bij het openingsfeest voor alle Franse vrienden verontschuldigd voor de houding van de Engelse regering in de Irak oorlog. Bij onze aankomst was ook dat zijn eerste opmerking aan tafel. Eileen en hijzelf hebben het gevoel dat ze dit overal in Frankrijk moeten doen wanneer ze mensen tegenkomen die ze kennen of leren kennen. De Fransen appreciëren dit zeer en zijn razend op de Amerikanen en Blair.
T meent het ook en is razend op de buitenlandse politiek van Blair. 
Gordon, die met Jack Straw, buitenlandse zaken van Labour, gestudeerd had en hem kende als een ontzettend geslepen man, zwoer bij een debacle voor Blair en gezien geen oppositie die wat voorstelt, is volgens hem Jack Straw zich aan het klaarmaken om bij de minste kanteling van Blair – nu weer met de zelfmoord van David Kelly – naar voor te komen uit de coulissen, waar hij zelf in de huidige fase als buitenlandminister verscholen blijft.
In Frankrijk is de strijd om de macht daarentegen zo maar op tv te zien bij iedere bosbrand, omgewaaide boom of ontplofte bom: Nicolas Sarkozy als BiZa minister en verantwoordelijk voor de veiligheid struint het hele land af als vaste waarde die pépé Raffarin doet verbleken als een bejaarde opa die wat op de zaken past, terwijl de jonge god zich klaarstoomt.

NHS en dokters

Long John was dus nu op riant prepensioen en was van in het begin als vrijwilliger gaan meewerken aan het project van een Londense psychiatrieprof die hem moest hebben als oud personeelsmanager met grote onderhandelingservaring om binnen een project van de NHS te starten met individuele begeleiding van mensen met  psychische problemen, en dat zijn er daar heel veel. Hij doet dit nu drie jaar en moet nu een cursus volgen om de titel van psychotherapeut te verwerven. Hij is nogal in zijn nopjes met zijn succes in de psy sector van de NHS.
Zijn vader was een topmanager van NHS geweest, van bij het ontstaan en heeft hem altijd voorgehouden dat dit dé oplossing was voor de gezondheidszorg, waar zijn zoon dus pas op veel latere leeftijd en zelf buiten gewerkt bij een private firma oren naar kreeg.
En hoe hadden de founding fathers dan wel hét centrale probleem in de gezondheidszorg aangepakt: nlk. de verstrekkers van het heil, de dokters?
Zeer eenvoudig: “We had to fead them gold instead of  bread”
Maar sinds jaren is aan de goldrush daar ook paal en perk gesteld, om budgettaire redenen.
Dat is hier exact dezelfde problematiek: je kan de gezondheidszorg die onnoemelijk veel geld en leed kost zoals hij nu werkt en georganiseerd is enkel aanpakken door de zorgverstrekkers in een bepaald systeem te doen werken, volgens rationele criteria waarbij extra cinema op een andere wijze door de patiënt dient betaald te worden. Momenteel loopt dit compleet uit de hand omdat de artsen de verstrekking van hun prestaties omzeggens volledig zelf controleren, de ziekenfondsen er nauwelijks belang bij hebben om hier tegen in te gaan, laat staan de Waalse politici die in hospitalen en rust en verzorgingstehuizen een belangrijke bron van tewerkstelling zien en wensen te houden onder leiding van Demotte. Dus hoe dan ook, moeten ze de dokters de bek vol laten lopen met goud, maar gezien de oorspronkelijke poging van Leburton en Lefèvre zaliger om de macht van de artsen te beteugelen nog steeds  doorloopt onder de vorm van een plethora – on vous aura par le nombre, messieurs! – waar zij destijds niet konden voorzien dat hun hoop op marktwerking van hoe meer dokters,  hoe lager de tarieven, niet geldt voor diensten en goederen die een hoog hypnotische waarde hebben en meer nog dat een toenemend aantal artsen perfect in staat is om het aantal prestaties aan een patiënt op te drijven in het belang van de patiënt en de wereld, en ook een beetje dat van hun eigen portefeuille. Daartoe zijn alle middelen goed: je kan je kindje  die kans niet ontnemen, mevrouw, alles voor de terminale moeder – die toch ook voor jullie alles heeft gedaan wat ze kon – alles voor morgen en overmorgen in ruil voor die luttele centen vandaag!
Vandenbroucke is er aan ten onder gegaan en Demotte lijkt me eenzelfde vogeltje voor de kat, gezien de budgettaire druk niet te houden zal zijn, en niemand zal durven pleiten voor MINDER geld voor gezondheidszorg, wat uiteraard een evidente oplossing is.
De oorzaken van ziekte en onwelzijn waarvoor enorm geleund wordt op soelaas in de gezondheidszorg hebben doorgaans niets te maken met reële infecties,  congenitale of verworven afwijkingen maar eerder met problemen die het gevolg zijn van een overstresste bevraging en een zinzoekende ledigheid.
In plaats van de cholesterolremmersdiscussie is een campagne met concrete maatregelen tegen vettig vreten, roken en teveel zuipen en voor bewegen heel veel efficienter dan al die pillen waarvan er op termijn vermoedelijk een stel zijn die wanneer ze de bloedhersenbarrière doorgeraken meehelpen aan Alzheimerdementi, waarvoor dan alweer andere heel dure pillen voorzien worden. ’t Wordt nog een leuk politiek jaar.

La France profonde

De concerthall zat zaterdag vol met hoogbejaarde dames en heren, waaronder twee stokoude samenwonende pianoleraressen uit Meung, diep in de negentig, die van de trap moesten gedragen worden in een deuxpièce van Coco Chanel uit de jaren vijftig. Het stond hen beeldig, maar zat nogal zakkig gepast. Nog ouder was de dame die in het huis van Ingres gewoond had en dat nu te koop stond, inclusief de gigantische tuin en de immense kelders wegens vroeger wijnopslagplaats, waar van de verzuurde wijn azijn gemaakt werd. Er was een hoogbejaarde lesbienne van Gent, dochter van de diepkatholieke boekhandel Herman Claeys, met haar vriendin uit Parijs, die nog plat Gents kon spreken.
Enfin de restanten van de kleinburgerij en hier en daar een grootburger of weduwe dan wel gescheiden kolonels of generaalsvrouw uit Orléans wiens leven bepaald was door het ritme van de promoties in Saint Cyr van haar kinderen en alle neefjes en nichten die intussen ook ongeveer allemaal kolonel of majoor zijn, te land, ter zee en in de lucht.
De verbijstering bij deze dames was niet gering, wanneer de violiste na het concert in een strandoutfit op sleffers verscheen met een decolleté om u tegen te zeggen.

Wanneer de laatste uitvoering op zondag met L’Archiduc (Opus 97) werd afgesloten was de stemming hemels, de wijn vloeide rijkelijk voor de banketgenodigden die naar goeie traditie van het huis eigen eten en bestek en servies meegebracht hadden. Volgens Eileen was dat normaal in Frankrijk, en eten de mensen daar op zondagavond niet veel wegens altijd ’s middags diner bij de familie.
En dan trok Tony zijn mouwloos vestje aan, zette de strooien hoed op en speelde op zijn viool enkele zigeunerdeuntjes, waarna de resten van het gezelschap naar de kelder concertzaal verhuisde en James Kirby de pianobegeleiding deed voor een privé recital van Tony zelf waarvan ik vroeger dacht dat hij goed speelde.
Doch na de virtuozen van de voorbije drie avonden, was de kwaliteit van zijn kunsten eerder pijnlijk.
Het werd dan nog eens de Toy Symphony van Haydn, dit maal niet met Z maar James Kirby aan de triangel, en niet Eliane maar Robert Max aan de petflessendrum.
Een pracht van een afronding, en alweer verlangen naar meer en weer, maar dat lijkt voor de kinderen iets te. D’A, die deze keer maar zelden over de vloer gekomen was wegens grote oogstperikelen, te droog, te dit, te dat en inzaaien van groen om de grond te fertiliseren, vroeg zich af hoe de EU landbouwpolitiek nu zou omgaan met het onderhoud van het platteland, wanneer ze de boeren niet meer subsidiëren. Wie gaat dit immense platteland onderhouden, en toegankelijk houden als er geen boeren meer zijn? Hoe gaan ze dat betalen als ze geen subsidies meer willen geven? Anders wordt het hier een gruwelijke wildernis.

De lectuur

Mijn leesoogst was leuk, leuker en helemaal leukst en duurt overigens nog flink voort.
Omdat de kinderen Mijn Kleine Oorlog van Boon met z’n allen zo leuk vonden, nog eens na dertig jaar of wat herlezen en eigenlijk nog leuker dan toen.
Enquists Reis van de Voorbijganger over de machtsontwikkeling en de strijd om de macht binnen de Pinksterbeweging die vanuit Zweden onder leiding van Lewi Petrus intussen 250 miljoen leden telt voer de hele wereld. Het lijkt wel Steve en Johan zoals het daar wordt getekend.
Gertjan Vincent had een mooi interview in De Morgen van 29/1/2003
De reis van de voorganger.
Per Olov Enquist over de verlokkingen van de macht:
‘Ik laat me niet belazeren’
Het is een ambitieuze poging om de geschiedenis van Zweden in de twintigste eeuw te beschrijven aan de hand van het leven van Lewi Pethrus, de oprichter van de Zweedse Pinkstergemeente, een charismatische leidersfiguur, die net als de hoofdpersonen uit Enquists bovengenoemde romans uiteindelijk niet bestand blijkt tegen de fatale combinatie van hoogmoed, afgunst en achterklap.
"Het is misschien wel mijn meest persoonlijke boek geworden", licht Enquist toe, "omdat ik zelf als kind volgens de strenge principes van Lewi ben grootgebracht. Alcohol was uit den boze, je mocht niet sporten, niet dansen en film en theater waren ook al bij voorbaat verdacht. Hij vertegenwoordigde een radicale piëtistische beweging, die diepe sporen in de Zweedse samenleving heeft achtergelaten en tegelijk de basis van onze democratie heeft gelegd. Ik heb er de afgelopen jaren met heel veel mensen over gesproken en je staat ervan versteld hoeveel Zweden van mijn generatie schoorvoetend toegeven dat ook zij hun wortels hebben in die eigenaardige religieuze beweging. Je kunt het een beetje vergelijken met de rol van de puriteinen in de Verenigde Staten, met dit verschil dat de beweging van Lewi proletarisch links georiënteerd was. Hij was zelf van eenvoudige afkomst en sterk sociaal geëngageerd. Van de macht van de officiële staatskerk moest hij niets hebben: hij propageerde een beweging waarvan ieder onderdeel zelfstandig moest zijn, wel vanuit een gemeenschappelijke ideologie, maar zonder centrale organisatie. De leefregels waren bijzonder streng: film en theater waren al bij voorbaat verdacht, je mocht niet sporten en dansen en alcohol was natuurlijk uit den boze. Met zijn strenge normen en waarden had Lewi een gruwelijke hekel aan liberalen. (lachend) Ik weet zeker dat hij niet van Amsterdam gehouden zou hebben: hij haatte seksueel exhibitionisme!"
Je hoeft natuurlijk geen Freud te zijn om Enquists leven te interpreteren als een radicale afrekening met zijn strenge opvoeding. Hij bedreef geruime tijd atletiek op hoog niveau, dronk tot enkele jaren geleden meer alcohol dan goed voor hem was en verdiepte zich uitvoerig in film en theater, waarvoor hij niet alleen teksten schreef, maar ook de regie ter hand nam. Zijn belangstelling voor het theater ontstond min of meer bij toeval. "Vanaf mijn debuut in 1961 zag ik mijzelf op de eerste plaats als romanschrijver. Maar in 1975 schreef ik bij wijze van experiment in heel korte tijd een toneeltekst: De nacht der tribaden. Tot mijn verwondering werd het een internationaal succes, het werd in meer dan 400 landen opgevoerd en het loopt nog steeds! Vanaf dat moment besefte ik dat ik het talent had om goede dialogen te schrijven en heb ik me enige tijd op het theater gestort. Ik vond het een spannend genre omdat je – zeker als regisseur – steeds met mensen te maken hebt. Maar mijn hart gaat toch vooral uit naar de roman. Als je het gevoel hebt dat je de ‘formule-1’ van een roman te pakken hebt, is dat echt fantastisch: je bent de superregisseur die alles volledig onder controle heeft. Het schrijven van een roman kost veel meer tijd dan het schrijven van een theatertekst, maar je krijgt er veel meer voor terug." Zowel in zijn theaterwerk als in zijn historische romans lijkt Enquist erop uit te zijn om mythes te ontrafelen en op die manier de geschiedenis te nuanceren. Zo schreef hij een toneelstuk over de grote Noorse Nobelprijswinnaar Knut Hamsun, jarenlang een monument van de Noorse literatuur, maar later verguisd vanwege zijn fascistische sympathieën: "Als schrijver ben ik vooral geïnteresseerd in de duistere kanten van een goed mens en het omgekeerde. Dat is iets wat ik van het theater geleerd heb, je kunt er anders geen boeiende rol voor schrijven. Bij nadere bestudering blijken zelfs de meest verstokte dogmatici bepaalde menselijke trekjes te hebben, die ze toch weer sympathieker maken dan je zou denken. Jarenlang was Lewi Pethrus voor mij de man die mijn jeugd verpest had, maar toen ik me echt in hem en zijn beweging ging verdiepen, stortte mijn vooroordeel in elkaar en ontdekte ik een andere Lewi. Toen werd het pas spannend! Johann Friedrich Struensee, de hoofdfiguur uit Het bezoek van de lijfarts, is ook zo’n eigenaardig geval. Als je de geschiedenisboeken erop naslaat, komt daar een persoon uit tevoorschijn die zelf nog het meest verrast lijkt door de machtspositie die hij op een gegeven moment bekleedde. Eerlijk gezegd heb ik het gevoel dat ik hem nooit heb kunnen doorgronden. Hij was een stille, wat schuwe man, die wel goed luisterde naar de ideeën van zijn vrienden, maar zelf nogal passief was. Bij toeval kwam hij aan het Deense hof terecht en de koning vatte sympathie voor hem op, maar hij had niets van een machtsbeluste politicus. Hij wilde op een gegeven moment de Deense samenleving hervormen op basis van de Verlichtingsidealen, maar soms pikt de geschiedenis gewoon de verkeerde persoon uit om veranderingen te realiseren. Struensee was volgens mij een dromerige romanticus, die de fatale vergissing beging om de koningin zwanger te maken. Als hij alleen maar lijfarts was geweest en minnaar van de koningin, zou dat nog niet zo shockerend zijn geweest, maar de combinatie van minnaar met politieke macht, dat was fataal." Friedrich Meisner, de magnetiseur, die in Enquists roman zijn kunsten vertoonde tegen het einde van de achttiende eeuw, is een heel ander geval. Hij weet de menselijke lichtgelovigheid met list en bedrog in zijn eigen voordeel te manipuleren en te exploiteren. In dat opzicht lijkt De vijfde winter van de magnetiseur een voorstudie voor het magnum opus van Enquist over Lewi Pethrus, die immers ook zijn charismatische gave gebruikte om een machtspositie te verwerven. Meisner maakte van zijn geneeskunst een religie met zichzelf in de rol van de Verlosser: "Bedrog en religie liggen soms dicht bij elkaar: lees de bijbel er maar op na, heel wat ‘wonderlijke genezingen’ hebben verdacht veel weg van charlatanerie. Het wantrouwen in de gevestigde geneeskunde en het blinde vertrouwen in extatische ‘healers’ dateren niet uit de achttiende eeuw, waarin Franz Anton Mesmer, de grondlegger van het dierlijk magnetisme, naar wie Meisner geboetseerd is, opereerde. Dat soort ideeën vindt zijn oorsprong in de bijbel, al zouden mensen als hij dat nooit toegeven. Een andere veel voorkomende vorm van religieus bedrog is het selectief lezen van de bijbel: dat is een prima methode om fundamentalisten te kweken. Wat ik daar zelf van overgehouden heb is een grondhouding van achterdocht. Bij de berichtgeving in de media – neem nou zo’n zender als CNN - ervaar ik dat ook sterk en denk ik: ik laat me niet belazeren."

Kertesz, de Hongaarse nobelprijswinnnaar, Kaddisj voor een ongeboren kind, is boeiend, soms verbijsterend en zeer aangrijpend waar de titel duidelijk wordt gemaakt, maar niet echt wat ik ervan verwacht had.
Hij is volgens Graa Boomsma in De Groene Amsterdammer van 19/10/2002 in zijn knap artikel het ‘Geheugen van Hongarije’:
Heeft de Hongaarse literatuur met Imre Kertész zijn eerste Nobelprijswinnaar binnengehaald? Als dat waar zou zijn, waarom is Kertész (1929) dan zo goed als onbekend in zijn geboorteland? Zijn debuut Onbepaald door het lot (1975) mocht wel enige weken in de Hongaarse boekhandels liggen, om daarna geruisloos in de ramsj te verdwijnen, maar de roman werd doodgezwegen. De reden: de manier waarop Kertész over Auschwitz schreef, streek tegen de haren in van het nieuwe, naar antisemitisme neigende totalitaire denken in Hongarije, ook na 1956. De holocaust was geen belangrijk thema in het naoorlogse intellectuele debat. Hongarije zag en ziet zichzelf liever niet als antisemitische dader of collaborateur van het Hitler-regime maar eerder als slachtoffer van de geschiedenis van de twintigste eeuw, de eeuw die door Kertész — Auschwitz- en Buchenwald-overlevende — in zijn even meesterlijke als pijnlijke monoloog Kaddisj voor een niet geboren kind (1990) als «dat onophoudelijk dienstdoende executiepeloton» is omschreven.
Binnen Hongarije heeft Kertész tientallen jaren lang geïsoleerd geleefd. Hij hoorde nergens bij, zelfs niet bij de talloze dissidentenbewegingen. Hij was dan wel lid van de schrijversvakbond, kort na de val van het communisme in 1989 is hij uit de bond getreden uit protest tegen antisemitische opmerkingen van de vice-voorzitter. In Kaddisj voor een niet geboren kind stelt Kertész’ alterego het Hongaarse literaire leven voor als «een beschamend en vernederend bedrijf dat op uitsluitingen, privileges, voorliefdes, vooroordelen en in het geniep gehanteerde ambtelijke en commerciële zwarte lijsten berust, steeds wantrouwend tegenover kwaliteit staat, grof dilettantisme zalvend als genialiteit vereert…»
Kertész schrijft spottend over de liquidatie van «mijn smadelijke status van succesvol schrijver in Hongarije». Hij wil zichzelf geen Hongaar of jood noemen. In het recente Ik, de ander — waarin hij somber terugblikt op tien jaar «verlossing» van het communisme — blijkt hij een buitenstaander wiens enige vaderland de taal blijft. Geëerd in vele Europese hoofdsteden met prachtige literaire prijzen koestert hij zijn pariapositie, zijn «existentiële verstrooiing» en zijn status van verstotene. Kertész blijft compromisloos, tot in zijn literaire stijl. De monomane monoloog Kaddisj voor een niet geboren kind — waarin een man aan zijn nooit geboren, want niet gewilde, kind uitlegt hoe Auschwitz hem heeft getekend — is een hoogtepunt van Kertész’ verbale virtuositeit.
Met de toekenning van de Nobelprijs aan Imre Kertész is niet automatisch de gehele Hongaarse literatuur gelauwerd maar, integendeel, een ánder soort literatuur, zo indringend beschreven in Sem Dresdens Vervolging, vernietiging, literatuur (1991): die van onder anderen Primo Levi, Elie Wiesel, Danilo Kis, G.L. Durlacher, Robert Antelme, Tadeusz Borowski, Alexandar Tisma en Abel Herzberg. Ook zij hebben zich niet neergelegd bij de zin «Auschwitz is niet te verklaren». In Kaddisj voor een niet geboren kind wordt die uitspraak als onzin betiteld. Auschwitz heeft bestaan, hing al heel lang in de lucht, bestaat nog steeds en kan dus worden verklaard. Maar hoe? «Volgens mij moeten we de verklaring in de individuele levens zoeken, daar en nergens anders is zij te vinden. Auschwitz is volgens mij de afspiegeling en de daad van de afzonderlijke levens, beschouwd in het licht van een zekere georganiseerdheid.»
Voor Imre Kertész — privé-overlevende van Auschwitz-Birkenau — is schrijven zowel noodzaak, vlucht als redmiddel «om mijn geestelijke wereld te redden». Zijn balpen is zijn spade, de aard van zijn schrijfwerk is graven, «het verder graven aan een graf in de hemel».
Teruggekeerd uit Auschwitz en Birkenau wordt Kertész journalist en partijlid. Maar de stalinistische ideologie is aan hem niet besteed. Hij trekt zich terug uit de maatschappij. Hij leeft 35 jaar op een piepklein flatje in Boedapest, in een straatje ingeklemd tussen twee drukke verkeersaders. Zijn vrouw werkt, hij schrijft, in een drukkend isolement. Het jaar 1989 is niet echt een bevrijding voor hem. In 1995 sterft zijn vrouw. Hij hertrouwt. Zijn literaire kwaliteiten worden in Amsterdam, Berlijn en andere steden zeer gewaardeerd. In Boedapest blijft het akelig stil.

In een interview heeft Imre Kertész eens gezegd dat Hongarije een trauma aan de Eerste Wereldoorlog heeft overgehouden, toen het, met Duitsland, tot de verliezers behoorde. Dat trauma zorgde ervoor dat Hongarije in de Tweede Wereldoorlog eveneens tot de daders ging behoren. Het is die historische rol van Hongarije, met alle gevolgen van dien voor de zevenhonderdduizend Hongaarse joden, die nog steeds niet in de volle openbaarheid wordt bediscussieerd.
Wat hield dat trauma — waarvoor Kertész en vele honderdduizenden moesten bloeden of waarvoor ze de gaskamers werden ingejaagd — nu in? De Vrede van Trianon in 1920 zorgde ervoor dat Hongarije — eens onderdeel van de machtige Habsburgse monarchie — tweederde van zijn grond gebied kwijtraakte. Admiraal Nikolaus Horthy streefde in de jaren dertig naar drastische verschuiving van de Hongaarse grenzen en sloot zich aan bij de expansiedrift van het fascistische Italië en nazi-Duitsland. Maar toen Hitler er in 1944 lucht van kreeg dat Horthy, die de nederlaag van de As-mogendheden aan zag komen, uit opportunistische redenen een afzonderlijke vrede wilde afsluiten met de westelijke geallieerden en met de Sovjet-Unie, betekende dat het begin van het einde van het Hongaarse Horthy-tijdperk. Op 12 februari 1944 schreef Horthy een brief aan Hitler waarin hij de terugkeer eiste van negen Hongaarse divisies die aan het oostfront vochten. Hij had die zogenaamd nodig om de Karpatische kust tegen het oprukkende sovjetleger te verdedigen. Hitler vond toch al dat de Hongaarse divisies bij Stalingrad weinig voor elkaar hadden gebracht. Hij besefte dat Hongarije van twee walletjes wilde eten. Horthy had Hongarije uit de oorlog willen halen; Hitler meende dat de Hongaarse joden als vijfde colonne opereerden, iets waar Horthy niets aan deed. Daarom, en om de broodnodige grondstoffen, bezette Hitler op 18 en 19 maart 1944 Hongarije en installeerde hij een marionetten regering in Boedapest.
In het kielzog van het Duitse bezettingsleger bevonden zich Eichmanns troepen. Binnen een paar dagen pakte de gewillig meewerkende Hongaarse politie duizenden joden op. De eerste treinen naar Auschwitz begonnen al in april 1944 te rijden. Een van de passagiers in de veewagens was de vijftien jarige Imre Kertész.
Begin juni waren er maar liefst driehonderdduizend joden uit Pest en elders naar hun dood getransporteerd. In juli, toen er exact 437.402 Hongaarse joden naar de gaskamers waren gestuurd (zie Ian Kershaws biografie Hitler, Nemesis 1936-1945), liet Horthy de transporten stoppen. Een paar maanden later, toen de sovjettroepen al tot op de Hongaarse poesta’s waren doorgedrongen, probeerde admiraal Horthy andermaal zijn land uit de oorlog te halen. Op 15 oktober zei hij voor de radio dat Hongarije zich uit het Duitse kamp zou terugtrekken en een wapenstilstand met de Sovjet-Unie zou sluiten. Hitler echter liet Horthy’s zoon kidnappen, chanteerde zo de admiraal en liet de fascisten van Ferencz Szalasi aan de macht komen. De tweede jodenvervolging begon. Maar Himmler liet de Endlösungs-activiteiten al afbouwen. Tienduizenden joden uit het getto van Pest werden vanaf half oktober als dwangarbeiders in dodelijke marsen naar de ondergrondse fabrieken voor de V2-raketten gedreven. De begeleidende Hongaarse politie ging zo tekeer dat zelfs de fascist Szalasi, die voor zijn eigen hachje vreesde, het te bar vond worden en de ronselpraktijken halverwege november 1944 afblies. Toen de Russen op 11 februari 1945 Boedapest bevrijdden, lagen er duizenden dode joden in de straten, omgebracht door Hongaarse fascisten.

Ik ga zo uitgebreid in op deze beschamende episode omdat zelfs in Hongarije zelf die historische gebeurtenissen niet in het nationaal bewustzijn zijn geworteld, maar eerder stelselmatig worden verdrongen. Kertész’ boeken proberen een wig te drijven in die opzettelijke vergeetachtigheid.
In zijn romans vindt de lezer geen gemakkelijke zwart-witverhalen over schuld en onschuld. Hij weigert als een naïeve idioot aan «de algemene overlevingssentimenten en het zelfvoldane gebral» (Kaddisj voor een niet geboren kind) mee te doen. De mens is altijd een beetje schuldig. Dader en slachtoffer staan in het totalitarisme allebei «op de meest totale wijze in dienst van dezelfde zaak, de zaak van het Niets…»
Kertész weigert pertinent geloof te hechten aan «het lot» waaraan niet te tornen zou zijn. Het is niet waar dat alles komt zoals het komt, of dat nu het paradijs is of de hel op aarde. Nee, niemand wordt bepaald door het noodlot. Iedereen kan, op een beslissend moment, een stap nemen waardoor het lot wordt gepareerd en de geschiedenis een ándere wending neemt wég van de gaskamers. In Onbepaald door het lot, waarin een vijftienjarige jongen zich relatief opgewekt naar Auschwitz en Birkenau laat vervoeren, durft Kertész de dodelijke procedures in Auschwitz — het wachten in de rij, de douches — zelfs te beschrijven als «een grap of studentenstreek», als iets dat zowel gruwelijk is als een macabere mop.
Halverwege 1945 teruggekeerd in Boedapest, als zestienjarige jongen, beseft de hoofdpersoon uit Onbepaald door het lot — die op onbegrip stuit — dat hij er geen genoegen mee kan nemen dat alles alleen maar een vergissing was, «een blind toeval, een uitglijder van de geschiedenis of — erger nog — iets wat vergeten moet worden».
Hongarije mag dan veel hebben verdrongen van zijn eigen heikele historie, wie Imre Kertész leest kán niet meer vergeten. Dankzij de toekenning van de Nobelprijs heeft deze literaire buitenstaander toch nog het laatste woord.

Sándor Márai, Land, Land!

Een ander fenomenaal geheugen van Hongarije is Sándor Márai, waarvan ik Land, land! heb gedegusteerd.
Ik begreep hem pas echt goed wanneer ik op Watou een week of twee later Piet Piryns Nolens hoorde interviewen en hem een paar stukken uit zijn Derwish Gedichten Bres III liet voorlezen. Nolens maakt hierin een bijzonder interessante analyse van de periode voor en na mei ’68 waar hij door zijn medestudenten onder druk gezet werd om mee te doen aan de grote revolutie, hij deed het niet en is daar jaren mee bezig geweest, als een afstandhoudende kleinburger die niet valt voor de loze kreten en het hitsige gefluister. Hij doorzag toen eerder intuïtief denk ik, wat er aan de hand was.
Wat een immense wijsheid, die ook bij Márai te lezen is.
Succesvol Hongaars auteur die als een  afstandelijke kleinburger de wereld registreert en analyseert van na het verdwijnen van Kakanië en de ontmanteling van Hongarije als hoofdonderdeel van de dubbelmonarchie, over admiraal Horthy’s dictatuur langs de Duitse bezetting naar de Russische bevrijding dat hij in 1948 achter zich laat om na enkele omzwervingen in Europa naar de US te trekken en daar compleet vergeten een einde aan zijn leven maakt op 22 februari 1989, wanneer op 2 mei van datzelfde jaar Hongaarse grenssoldaten een gat knippen in het prikkeldraad van de grens met het westen!
Hij zegt meesterlijke dingen over haat, collectieve verantwoordelijkheid als immorele truc, marxisme als opium voor de intelligentsia (Aron),  over de ‘ingenieurs van de ziel’ – zoals Stalin zijn inktkoelies omschreef  – die wellicht de geschriften van Gorki uit de tijd van zijn ballingschap niet gelezen hadden, maar met de werkelijkheid, het onmenselijke karakter van het communisme, moesten ze toch wel bekend zijn, want ze konden het met eigen ogen zien in zijn tastbare, dagelijkse versie. Maar ze interesseerden zich alleen voor het moment, dat hun voordelen bracht. Ze papegaaiden over waarheid en rechtvaardigheid – kennelijk hadden ze ook Nietzsche niet gelezen, die bij zijn worsteling om rekenschap af te leggen het inzicht verwoordde dat wie al te luidruchtig en koppig op zoek is naar ‘waarheid’, in werkelijkheid geen waarheid wil, maar ‘wraak’. (p. 186)
‘Ze begrijpen dat het communisme niet anders verwezenlijkt kan worden dan door het oproepen van een immanent, vals godsbeeld. Zoals de religies, die zich met de machtssystemen van hun tijd identificeren en probeerden de voor hen gevaarlijke stimuli van vrije meningsuiting te beperken, zo staan in de tijd van massaliteit de actuele economische en politieke machtssystemen – het communisme  of de postindustriële consumptiebeschaving – vijandig tegenover  de vrijheid van de gedachte. Daarbij doen ze alles om de mensenmassa’s met de conditionerende middelen van terreur of met die van de technische civilisatie – net als vroeger de religies – in een geestelijke toestand van infantilisme te houden.  Er zijn altijd religiestichters geweest die de mensen lieten geloven dat God ze naar zijn beeld had geschapen, in plaats van te bekennen. Zulke atheïstische priesters zijn er. En er zijn ook zulke communisten.’ (p. 196 1946!)
‘De missionarissen van de Nieuwe Klasse tuoyeerden elkaar enthousiast en spraken elkaar in het openbaar met hun roepnaam aan(…) Wie zijn die proselieten? 1. De Gelovige Progressievelingen, 2. de cynische rücksichtsloze fellow-travelers , mijn tijd zal het wel duren, daarom loop ik maar met hen mee, 3. het merendeel van de hulptroepen  die zich bij het communisme hadden aangesloten, bestond – niet alleen in de landen  die de communisten gewapenderhand of met andere agressieve praktijken hadden bezet, maar ook elders, overal in het zogenaamde Vrije Westen – uit neurotische intellectuelen die nergens zo bang voor zijn als voor het gevaar om in de woelingen van een grote omwenteling alleen te blijven met hun neurose. De neuroticus die naar de partij vlucht omdat hij het alleen-blijven niet aan kan en niet aan durft, die het nodig heeft om ergens bij te horen, en pas rust vindt als hij zich kan toedekken met een flard van de tovermantel en het actuele wereldbeschouwelijke uniform aan kan trekken.’ (p. 203)

Ik heb destijds wanneer ikzelf mijn eerste “Farwell to arms” heb meegemaakt na de memorabele Chinareis en de ontbinding van de redactie van Solidair , gemerkt hoe velen van mijn lotgenoten terugkeerden in de ware schoot van de Heilige Moeder de Partij, waar alles wel niet leuk, maar het leven toch veel simpeler was met vaststaande waarheden, die regelmatig veranderden maar dan ook werden afgekondigd door de voorzitter, zodat enige zekerheid werd geboden. Ik heb het toen omschreven als zij lijden aan het “’ s Nachts kouder dan buiten” syndroom naar een Liedje van De Kreuners van toen. Zij konden de eenzaamheid en het verlies van alle banden met de kameraden niet aan. Niemand mocht immers nog een woord met ons wisselen, meer nog zij dienden onverwijld rapport te maken wanneer ze door ons toch werden aangesproken, of ons ergens – zij het ongewild – tegenkwamen.
Er waren er bij die zich naar een etalage van een lingeriewinkel draaiden , wanneer ze mij in een Antwerpse winkelstraat zagen aankomen.
Een andere truc bleek het vaster knopen van veters te zijn, alles om een blik van herkenning te vermijden.

Hij omschrijft hier bijna dezelfde bedenkingen als wij maakten bij het verhaal van Louis Aragon en Elsa Triolet.

Ik heb Kris Merckx ooit de retorische vraag gesteld: “Zeg mij wat er gelijkend is tussen alle socialistische landen, zeg het mij want overal maken ze dezelfde fouten en toch zijn ze geografisch, genetisch, historisch, demografisch en klimatologisch onderling zeer verschillend. En toch zien we telkens in ieder van die landen hetzelfde fenomeen optreden van
machtsmisbruik, de dictatuur van het democratisch centralisme, liquidatie van progressieve dissidenten. De enige verklaring, de enige gelijkenis tussen al die landen is het marxisme leninisme, daar draait het om! De inhoud van dit soort ideeën draagt dit soort van ‘aberaties’ in zich! Het zijn bijgevolg geen foute interpretaties of toepassingen. Het is de kern van het marxisme leninisme”
Hij was als van de hand Stalins geslagen.
En in feite was ik fout, weet ik nu. Het gaat nog verder: de kern van het betoog in al die landen, ook zij die zich niet op Marx beroepen of beriepen, maar ook despotisch waren, deden exact hetzelfde en ze gebruikten dezelfde middelen om hun bevolking onder de duim te houden.
Dat weet Márai trefzeker te analyseren.
Zelden een boek gelezen dat zo’n meticuleuze analyse maakte van wie wij geweest zijn en welke gevaren de niet wetenden belagen.

Als voorbereiding naar Nietzsche konden deze twee Hongaren tellen.


Eddy Van Tilt, ‘Is de achterdeur op slot, pleidooi voor een cultuur van de ontmoeting’.


Maar eigenlijk was ik begonnen met Van Tilt.
"Onze westerse cultuur is gaan sollen met het vertrouwen tussen mensen en raakt zo de levensader voor een gezonde samenleving. De dioxinecrisis (en Renault) legt pijnlijk bloot dat de mens steeds meer herleid wordt tot een inwisselbaar radertje in een gigantische winstmachine. Ze brengt ons bij de cruciale vraag : wie kan ik nog vertrouwen ? En uitbreidend : wie draagt mij, wie verdraagt mij, wie doet mij leven ?
Als het antwoord op deze vragen negatief wordt, ontwikkelen mensen een recht op destructief gedrag.
Wantrouwen en onverdraagzaamheid zijn de aberraties van een belangrijk cultuurmodel, dat echter geperverteerd is geraakt door de verabsolutering van het winstprincipe en het zelfbeschikkingsrecht. Een volgende regering zal werk maken van een sociaal beleid dat naar de diepte gaat. Dat werkt aan loyauteit en verbondenheid, zowel in het gezin als op de werkvloer, zowel via de bestaande instituties als via het stimuleren van organische netwerken, van het vrijwilligerswerk en het verenigingsleven.
Als we morgen de essentiële loyauteit verliezen die nodig is om mensen te doen samenwerken en we overmorgen de democratie verliezen omdat we niets meer "over" hebben voor elkaar, dan zijn we binnen de kortste keren ook én de vrije markt én onze welvaart én ons welzijn kwijt. Een beleid, dat mensen terug te-vrede-n kan maken, zal prioritair werken aan de uitbouw van een zorgzame samenleving. Om zo welvaart en welzijn te verankeren."

Als tip van de kabinetschef van Vogels en Byttebier is dat een mooie meenemer, en wellicht heeft die man dan nog samen met mij de kandidaturen psychologie gedaan!
Hoe de wereld draaien kan.

‘De verwarring van figuur en achtergrond is een leidinggevend principe geworden in onze samenleving: de economie is allang niet meer dienstig aan de mens, maar de mens wordt geacht dienstig te zijn aan de economie.” P. 7
‘Het belang van het ideeënsysteem van Hobbes 1651, de theorie van het psychologische egoïsme, voor het begrip van de huidige westerse samenleving is niet te onderschatten. De imperatieven van deze klassiek liberale ideologie beheerst nog grotendeels ons denken en handelen. Ze maken het leven mogelijk VAN een concurrentie- en consumptiemaatschappij maar maken het overleven IN deze maatschappij tot en aartsmoeilijke opdracht” p. 10
De mens is een zuiver egoïstisch wezen, altruïsme is op zijn best de schaduw van egoïsme. De mens is een rationeel economisch wezen en ageert voortdurend op een berekende manier.
Het geheel van de samenleving is niet meer dan de som van alle souvereine individuen. De  samenleving biedt geen meerwaarde en sociale instellingen zijn hoogstens instrumenten, waarvan de burger zich kan bedienen of die hij kan afschaffen zonder dat dit zijn eigen natuur in enige mate wijzigt.
Het kapitalisme heeft blijkbaar via de massamedia en de reclame gerealiseerd – wat de bijbel nooit heeft gekund – dat zelfs de allerarmsten hoop wordt gegeven  op een beter leven, niet in het hiernamaals, maar hier ooit nog op aarde. Onze economie en de reclame zijn gebaseerd op het concept van de verslaafbare mens.
Het web van de sociale zekerheid lijkt het sluitstuk van een veiligheidssysteem dat paradoxaal genoeg de mens de vrijgeleide geeft om zich perfect asociaal op te stellen: voor de andere wordt immers gezorgd.
Bezit werkt verslavend en herleidt de mens tot een consumptiemachine.
Wanneer de afstand in het machtsstreven klein is, hoe dichter bij het beoogde doel, de sterker is de afstandreductietendens en hoe sterker de onderlinge concurrentie om de kleine machtsafstand te bestijden.. Personen op te grote machtsafstand geven het machtsstreven op en vervangen het ondermeer door het ervaren van solidariteit met de machtelozen.
Macht is op een subtiele vorm in onze economisch geleide samenleving binnengedrongen en werkt daar desintegrerend. De meest primitieve culturen springen veel zorgzamer om met hun kinderen en het moet als alarmerend worden beschouwd dat in onze cultuur die vanzelfsprekende zorg aan het verwateren raakt op een moment dat alle behoeften vervuld kunnen worden.
De mens vindt of krijgt zijn identiteit grotendeels via ontmoetingen met andere mensen en het is uit de condensatie van die ontmoetingen dat de normen als het ware opborrelen en de mens kunnen identificeren. Je kan je pas onderscheiden van de anderen als uniek persoon als je met die anderen een aantal waarden en normen deelt.
De samenleving die een evenwicht kan vinden tussen individuele vrijheid en sociale verantwoordelijkheid, tussen autonomie en verbondenheid met de ruimere kosmos zal een goede samenleving zijn.
Egoïsme bestaat en zal van alle tijden blijven, maar als de mens de ander uit het oog verliest, zal hij ook zichzelf verliezen. De mens verschraalt zienderogen zonder ontmoeting.
Met de zakelijke wereld als model, gaan er steeds meer mensen vanuit dat je ofwel je eigen belangen dient, ofwel uitgebuit wordt., omgaan met elkaar is dan op je hoede zijn voor elkaar: Sartre, l’angoise, c’est les autres.
De mens verlangt niet zozeer naar het gelukkig zijn op zichzelf, maar naar een reden om gelukkig te zijn, in een zin buiten de persoon zelf.
Veiligheid groeit uit de ontmoeting, veiligheid moet van mensen komen, zonder authentieke ontmoetingen is er geen identiteitsvorming en finaal geen zingeving mogelijk.
De fiets is eerder een communicatiemiddel dan een vervoermiddel, zeker in vergelijking met de auto.
Heilbronner: “Als je mij zou vragen de dodelijkste subversieve kracht te noemen binnen het kapitalisme, de grootste bron van zijn  tanende moraliteit, da zou ik zonder aarzelen zeggen: de reclame. Hoe anders zou iemand een kracht kunnen noemen de taal vervalst, het oordeel verzwakt en de menselijke waardigheid te niet doet?”
Tegenover de zogezegde vrijblijvendheid van reclameboodschappen blijkt dat reclame afhankelijk maakt, en verslaaft zodat het gemis de essentie van het leven dreigt te worden. Reclame legt haar eigen normen op en kan dit doen zolang het maar geld opbrengt. De reclame misleidt en vervreemdt de mens dermate van zichzelf en zijn omgeving dat de solitaire mens op zoek moet naar een andere cultuur om te overleven.
Reclame is erop uit behoefte te scheppen, niet om ze te voldoen.
Reclame is erop uit nieuwe angstgevoelens te genereren in plaats van oude angsten te doven.
Galbraith: “ reclame helpt déze mens te boetseren, die het industrieel systeem nodig heeft: een mens waarop je kunt tellen omdat hij betrouwbaar zijn inkomen weer uitgeeft en als betrouwbare kracht blijft werken omdat hij altijd weer geld nodig heeft.
De schandvlek van onze cultuur , het stigma dat ons inferieur dreigt te maken tegenover andere culturen is de pedagogische verwenning: wanneer ouders niet meer kunnen of durven optreden, iets weigeren of opleggen vanuit eigen gemakzucht, luiheid, angst om fouten te maken, onmacht, conflictvermijding. In zo’n opvoedingspatroon mist het kind uiteindelijk de ouderlijke leiding en de autoriteit die hem de veiligheid zouden kunnen bieden om zelf te kunnen en durven ontplooien en individueren.
Te lang is er gedacht dat hulpverlening de wereld zou kunnen verlossen van een aantal akelige ziekten. We mogen ons geen illusies maken. Er is finaal maar één oplossing. Deze wereld moet opnieuw’ zin’ krijgen in het leven en dit kan alleen door deze afhankelijke samenleving om te vormen tot een zorgzame en herbergzame samenleving. Alleen de wetenschap dat mensen mensen nodig hebben, kan op termlijn perspectief bieden. Dit si de eerste waarheid war hulpverlening en politiek mee moeten leren omgaan.
Een samenleving waar enerzijds hoge werkloosheid heerst en anderzijds mensen heel erg hard moeten werken, leidt dit tot veel welvaart voor weinigen en een groeiend onwelzijn voor allen.
In 1957 vroegen Packard en in 1975 Van de Meiden reeds naar aan banden leggen van reclame en zijn effecten door enerzijds misleidende reclame te verbieden en anderzijds jogneren in de school op te leiden om met reclame om te gaan.
We moeten erbij stilstaan dat nog meer welvaart alleen maar meer gebrek aan welzijn kan bewerkstelligen, zeker een bevrijdende gedachte in het besef dat de westerse welvaart niet kan aanhouden.. Een economische recessie creëert een klimaat dat in vele opzichten veel productiever is dan voorspoed, interessanter, levendiger, dieper doordenkend, en zelfs hoewel enigszins wrang, ook plezieriger.
We moeten in een versneld tempo de cultuur van de ontmoeting opnieuw realiseren.”

Het hoofdstukje over de kerk en haar rol en mogelijkheden in deze vind ik nogal zwakjes en niet direct van toepassing, al kan dat in bepaalde scholen en milieu’s wel een rol spelen.

Zijn vurig pleidooi tegen reclame is mooi en waar, maar ik zie absoluut niet hoe dat realiseerbaar is.

 

Joseph Stiglitz, Perverse Globalisering

Wat is de wereld klein en wat is dat fijn. Ik moest voor de viering van de juryvoorzitster van Open Doek, voorheen Focus op het Zuiden, oude kennissen en vrienden opzoeken van Grace Winter en dacht aan Gerard Roland, doch had in 20 jaar niets meer van hem vernomen. Hij was wattman geweest bij de Brusselse MIVB STIB, perfect tweetalig en dissident in zijn denken als lid van de redactie van het populaire weekblad Solidair in de vroege jaren tachtig.
Hoe vind je zo iemand die intussen aan de ULB gedoctoreerd was op planeconomie terug?
Ik gooi zijn naam in google en er draait een eindeloze reeks hits uit waaruit al snel blijkt dat hij economieprof is aan de universiteit van Berkeley Californië en dat hij samenwerkt met Stiglitz waar hij me de tip geeft die man eens te lezen voor ik me aan mijn sociale economie theorieën ga wagen.
Ik heb hemniet beschaamd als oude collega van bij het populaire weekblad.
Ik heb het boek gesavoureerd en mag het eenieder aanraden.

 “Maar hoewel niemand gelukkig was met de ellende die de IMF programma’s  vaak teweegbrachten, werd binnen het IMF domweg aangenomen dat hoe groot die ellende ook was, deze een noodzakelijk onderdeel was van de pijn die landen moesten ervaren op hun weg nar een succesvolle markteconomie, en dat de maatregelen in feit de pijn zouden verminderen die landen op de lange termijn zouden moeten ondergaan. – p. 12
Waarom is globalisering een kracht die zoveel goeds heeft teweeg gebracht – zo omstreden geworden? De liberalisering van de internationale handel heeft veel landen in staat gesteld veel snelle te groeien dan ze anders gedaan zouden hebben. Internationale handel draagt bij tot economische ontwikkeling wanneer de export van een land de economische groei aanjaagt Exportgeleide groei stond centraal in het industriebeleid dat een groot deel van Azië rijk maakte en waardoor miljoenen daar nu veel beter af zijn.- 22
Globalisering heeft niet de armoede teruggedrongen, en heeft evenmin voor stabiliteit kunnen zorgen. – 24
Maar zelfs als het Weten zich niet schuldig maakte aan hypocrisie, heeft het de agenda voor globalisering bepaald, en ervoor gezorgd dat het een onevenredig deel van de voordelen naar zich toe haalde, ten koste van de ontwikkelingslanden.  Het punt was niet alleen dat de hoger ontwikkelde industrielanden  weigerden hun markten te openen voor de goederen van de ontwikkelingslanden – bijvoorbeeld door vast te houden aan quota’s op talrijke goederen, variërend van textiel tot suiker – terwijl ze er tegelijkertijd op stonden dat die landen hun markten openden voor de goederen van de rijkere landen. Het punt was ook niet alleen dat de meer ontwikkelde industrielanden hun landbouw bleven subsidiëren, waardoor het voor de ontwikkelingslanden moeilijk werd gemaakt te concurreren, intussen eisend dat ontwikkelingslanden hun subsidies  op industrieproducten afschaften. Een belangrijker punt was de ‘ruilvoet’ – de prijzen die de ontwikkelde en minder ontwikkelde landen  krijgen voor de producten die ze produceren. Sinds de laatste handelsovereenkomst 1995 (8°) was het netto-effect dat de prijzen die een aantal van de armste landen van de wereld ontvingen ten opzichte van wat ze voor hun importen betaalden, gedaald. Het resultaat was dat de enkele van de armste landen ter wereld in feite slechter af waren. – 25
In de loop van de jaren is het IMF aanzienlijk veranderd. Terwijl het opgericht werd vanuit de overtuiging dat markten vaak slecht werken, propageert het nu met ideologisch vuur dat markten superieur zijn. Terwijl het werd opgericht vanwege de noodzakelijk geachte internationale druk op landen om een meer expansionistisch beleid te voeren, zoals door het verhogen van de uitgaven of het verlagen van de belastingen om de economie te stimuleren, stelt het IMF nu doorgaans alleen fondsen ter beschikking als landen zich bezighouden met beleid gericht op bezuinigingen, belastingsverzwaring of verhoging van de rente, dat tot krimp van de economie leidt. – 30
Terwijl allesomvattend protectionisme voor landen die dat probeerden vaak niet werkte, gold dat evenzeer voor snelle handelsliberalisering. Het kan desastreus uitpakken – sociaal en economisch -  wanneer een ontwikkelingsland wordt gedwongen zijn grenzen open te stellen voor producten die concurreren met de productie van het eigen bedrijfsleven.  (…) Los van notities van eerlijkheid, is het slechte economie: de stromen van flitskapitaal het land in en uit die zo dikwijls ontstaan na liberalisering van de kapitaalmarkt laten een spoor van vernieling achter. (…) Het beleid van de internationale economische instellingen is nauw afgestemd op de handels- en financiële belangen van de belangrijkste industrielanden. –35-36
Ondanks de aanhoudende discussie s over openheid en transparantie erkent het IMF tot op heden nog altijd niet formeel het elementarire recht van de burger om te wetenw at er gaande is: er is geen wet op de vrijheid van informatie waarop een Amerikaan of een burger van enig ander land een beroep kan doen om erachter te komen waar deze internationale, publieke instelling mee bezig is. (…) De internationale instellingen hebben weten te ontkomen aan het soort directe verantwoordingsplicht die we van publieke instellingen in moderne democratieën verwachten. De tijd is gekomen om de prestaties van de internationale economische instellingen te evalueren en beter te kijken naar een aantal van deze programma’s en hoe goed of slecht ze hebben bijgedragen aan het bevorderen van de groei en het verminderen van de armoede. – 68
Privatisering: het IMF gaat er domweg vanuit dat markten snel opkomen om in elke behoefte te voorzien, terwijl in feite juist veel activiteitn van de overheid juist ter hand genomen worden OMDAT de markten niet in staat zijn essentiële diensten te verlenen. (…) Het opheffen van een overheidsbedrijf kan een enorm hiaat achterlaten – en zelfs wanneer op den duur de particuliere sector in het gat springt, kan er in tussentijd enorme ellende zijn teweeggebracht. – 71
Privatisering leidt er vaak toe dat verlieslatende staatsbedrijven winstgevend worden doordat het aantal werknemers wordt  gereduceerd. Economen worden evenwel geacht te kijken naar de totale efficiëntie. Werkloosheid brengt sociale kosten mee die niet uit de cijfers van  particuliere bedrijven blijken. (…) Aanzienlijke sociale kosten komen tot uitdrukking in geweld op straat, toenemende criminaliteit en sociale en politieke onrust, en zelfs zonder dat  wijdverbreide angst , zelfs bij wie zijn baan wist te behouden, breder gevoel van vervreemding, extra lasten op de schouders van familieleden die aan het werk kunnen blijven, van de school halen van kinderen om hen een bijdrage te doen leveren aan het gezinsinkomen;  Dit soort kosten werkt veel langer door dan het onmiddellijke verlies van een baan.
Privatisering moet onderdeel zijn van een breder programma, dat tot het scheppen van banen leidt in samenhang met banenvernietiging waartoe privatisering vaak leidt. Er moet sprake zijn van een macro economisch beleid dat bijdraagt tot het scheppen van banen, inclusief ene lage rente.  – 73
Buitenlandse directe investeringen gedijen vaak alleen maar vanwege aan de overheid ontfutselde speciale privileges, terwijl de gangbare economie de aandacht juist richt op de verstoringen van economische prikkels als gevolg van dergelijke privileges. Vaak zijn deze het resultaat van corruptie, het omkopen van regeringsfunctionarissen. De prijs van de buitenlandse directe investeringen is de ondermijning van democratische processen. Vooral in mijnbouw, olie en andere natuurlijke hulpbronnen waar de buitenlanders er alle belang bij hebben concessies te verwerven tegen lage prijzen.. – 87
Als de strategieën van het IMF alleen maar gefaald hadden in het realiseren van het volle ontwikkelingspotentieel, zou dat al eg genoeg zijn geweest. Maar het falen op velerlei terrein heeft het hele proces van ontwikkeling teruggedraaid, door zonder dat  dit nodig washet weefsel van de samenleving zelf aan te tasten. Het is onvermijdelijk dat het proces van de ontwikkeling en snelle verandering grote spanningen in de samenleving oproept. Traditioneel gezag en verhoudingen  worden ter discussie gesteld en ondermijnd.. Daarom wordt bij succesvolle ontwikkeling grote aandacht besteed aan de sociale stabiliteit. – 92
De crisis in Oost AZië
Het probleem met de fouten van het IMF is dat ze waarschijnlijk lang zullen doorwerken. Het IMF wekte vaak de indruk dat wat de economie nodig had, een goed purgeermiddel was. Hoe erger de pijn, hoe sterker het daarop volgende herstel. In de theorie van het IMF moet een land dat belang hecht aan zijn vooruitzichten op lange termijn, over twintig jaar, flink slikken en een diepe inzinking accepteren. De mensen van nu lijden eronder, maar in elk geval zullen hun kinderen beter af zijn. Helaas bevestigen de beschikbare gegevens de theorie van het IMF niet. Een economie die een diepe recessie heeft doorgemaakt groeit misschien sneller wanneer het herstel intreedt, maar ze haalt de verloren tijd nooit meer in. Hoe dieper de recessie, hoe lager het inkomen over twintig jaar waarschijnlijk zal zijn. – 136
Een alternatieve strategie:
Zorg dat de economie zo dicht mogelijk bij het niveau van volledige werkgelegenheid blijft. Het bereiken van dit doel betekent een expansionistisch of in elk geval NIET restrictief monetair en budgettair beleid waarvan de precieze samenstelling zal afhangen van het land in kwestie.
De Amerikaanse faillissementswetgeving kent een regeling die voorziet in een relatief snelle reorganisatie van een bedrijf (als alternatief voor liquidatie) – chapter 11 – Faillissementen die het gevolg zijn van macro economische verstoringen zoals in Oost Azië vragen om ene nog snellere aanpak: Super Chapter 11, waarbij de interventie van de overheid dient gericht te zijn op financiële  herstructurering: het duidelijk vastleggen van de eigendomsverhoudingen van bedrijven, waardoor deze weer toegang krijgen tot de kredietmarkt. – 145
Wie verloor Rusland?
Bij de revolutie van 1917 werd onderkend dat het om meer dan een economische verandering ging: het was een verandering van de samenleving in alle dimensies. Ook de transitie van het ‘communisme’ naar de markteconomie was meer dan alleen maar een economisch experiment. Het ging om een transformatie van hele samenlevingen en van sociale en politieke structuren. Een deel van de reden voor de bedroevende resultaten van de economische transitie was het miskennen van de centrale rol van die andere componenten.
De eerste revolutie onderkende hoe moeilijk het was de transformatie tot stand te brengen, en de revolutionairen geloofden dat deze niet met democratische middelen kon worden volbracht: deze moest worden geleid door de ‘dictatuur van het proletariaat’. Sommigen van de leiders van de tweede revolutie in de jaren negentig dachten aanvankelijk dat het Russische volk als het eenmaal bevrijd was van de ketenen van het communisme, snel de zegeningen van de markt zou begrijpen. Maar sommige van de Russische markthervormers en hun westerse adviseurs hadden weinig vertrouwen in of belangstelling voor democratie, uit vrees dat als de Russen zouden mogen kiezen, ze niet voor het ‘correct’ – hun – economisch model zouden kiezen. – 149-151
In de oude leerboekeneconomie wordt vaak gesproken over markteconomieën alsof deze maar drie essentiële ingrediënten bevatten: prijzen, particulier eigendom en winstmotief. Samen met concurrentie leveren deze prikkels, stemmen ze de economische besluitvorming af en zorgen ervoor dat bedrijven datgene produceren wat individuen wensen, tegen de laagst mogelijke kosten. Maar al lange tijd wordt het belang van instituties onderkend. De belangrijkste daarvan zijn de juridische en regulerende kaders, om ervoor te zorgend at er contracten worden nageleefd, dat zakelijke geschillen op een ordelijke wijze worden opgelost, dat er goede procedures zijn voor faillissementen voor kredietnemers die hun verplichtingen niet kunnen nakomen, dat de concurrentie in stand wordt gehouden en dat banken die geld aannemen van rekeninghouders in een positie verkeren om de rekeninghouders terug te betalen wanneer zij daarom vragen. Het raamwerk van wetten en instellingen draagt ertoe bij dat effectenmarkten op eerlijke wijze (?) functioneren, dat managers geen misbruik maken van aandeelhouders en meerderheids- niet van minderheidsaandeelhouders. In landen met volwassen markteconomieën zijn de juridische en regulerende kaders in de loop van meer dan anderhalve eeuw opgebouwd als reactie op de problemen die zich voordeden bij het onbelemmerde marktkapitalisme. – 153
De opvattingen van de shocktherapeuten – die krachtig naar voren werden gebracht door het Amerikaanse ministerie van Financiën en het IMF – kregen in de meeste landen de overhand. De gradualisten geloofden echter dat de transitie naar een markteconomie beter kon worden begeleid wanneer deze zich in een redelijk tempo zou voltrekken, in de juiste volgorde (fasering). Er waren niet direct perfecte instituties nodig, maar om één voorbeeld te noemen, de privatisering van een monopolie, voordat er effectieve concurrentie of een reguleren gezag bestond, zou kunnen betekenen dat het overheidsmonopolie domweg vervangen worden door een privaat monopolie dat de consument nog meedogenlozer zou uitbuiten. Tien jaar later wordt de wijsheid van de gradualistische benadering eindelijk onderkend: de schilpadden hebben de hazen ingehaald. De gradualistische critici van de shocktherapie hadden niet alleen de mislukking juist voorspeld, maar ook de redenen aangegeven waarom de shocktherapie niet zou werken. Hun enige fout was dat ze de omvang van de ramp hadden onderschat.
De economische theorie die het falen van het communisme verklaarde was glashelder: centrale planning was tot mislukken gedoemd omdat geen enkele overheidsinstelling is staat was alle relevante informatie te vergaren en te verwerken die nodig was om een economie goed te laten draaien. Zonder privaatbezit en persoonlijke winst ontbraken de prikkels – vooral op het gebied van management en ondernemerschap. Het restrictieve handelsregime in combinatie met enorme subsidies en arbitrair vastgelegde prijzen, betekende dat het systeem vergeven was van verstoringen. – 155
Economen noemen de ‘lijm’ die de samenleving bij elkaar houdt vaak ‘sociaal kapitaal’. Willekeurig geweld en maffia kapitalisme worden vaak gezien als de afspiegeling van de erosie van sociaal kapitaal, maar ook het wangedrag van managers, de bijna anarchistische diefstal door zowat iedereen van zowat iedereen, is daar een uiting van. (…) De wijze waarop de transitie zich in  Rusland voltrok, leidde tot erosie van het sociaal kapitaal. Je werd niet rijk door hard te werken of door te investeren, maar door je politieke connecties te gebruiken om bij de privatiseringen goedkoop aan staatsbezit te komen. Het sociale contract dat de burgers onderling en met hun regering verbond, was verbroken, met gepensioneerden die zagen dat de regering waardevolle staatsactiva weggaf en tegelijk beweerde dat ze geen geld had om hun pensioenen te betalen. – 174
Oneerlijke handelswetten en andere streken
De VS zijn voor vrijhandel, maar wanneer een arm land erin slaagt een artikel te vinden dat het naar de VS kan exporteren, stuit dit maar al te vaak op Amerikaanse protectionistische belangen. Een samenspel van zakelijke en vakbondsbelangen maakt gebruik van talloze handelswetten die officieel worden aangeduid als ‘fair trade laws’ mar die buiten de VS bekend zijn als ‘unfair trade laws’ bedoeld om een prikkeldraadversperring tegen importen op te richten. – 185
Deze wetten inzake eerlijke handel zijn niet geschreven op basis van economische principes, ze bestaan uitsluitend om Amerikaanse sectoren te beschermen die negatieve gevolgen ondervinden van importen (vb. aluminium en uranium uit Rusland) – 189
Een betere weg naar de markt
Economisch beleid moet niet gefundeerd zijn op een ideale wereld maar op de wereld zoals die is.  – 205
De dubbele agenda van het IMF
Volgens het IMF volbrengt het de hem toebedeelde taken: bevorderen van mondiale stabiliteit, ontwikkelingslanden en transitielanden helpen met het bereiken van stabiliteit én groei. Armoede, tot voor kort voor de Wereldbank, maar intussen ook omarmd.
Het IMF heeft in zijn missie gefaald, de mislukkingen zijn geen ongevallen maar vloeien voort uit hoe het IMF zijn missie opvat. Keynes als geestelijke vader signaleerde een vorm van marktfalen, reden waarom ze niet aan zichzelf kunnen voergelaten worden, en dat misschien kon verholpen worden door eventueel mondiale collectieve actie.
Tegenwoordig wordt het IMF gedomineerd door marktfundamentalisten met een heel hoog vertrouwen in markten en weinig in publieke instellingen. – 207
Het IMF heeft nooit een goede verklaring gegeven waarom de ene markt wel enorme kostbare interventies eist (valutamarkt) en de andere geen mogen krijgen.
Speculatie is alleen profijtelijk als het geld van de overheid komt met steun van het IMF, want van elkaar geld afhalen is niet leuk voor speculanten. Het IMF houdt de speculanten dus in bedrijf. – 209
Het IMF heeft sluiks een nieuwe agenda aangenomen: van het dienen van mondiale economische belangen naar het dienen van de belangen van de mondiale financiële sfeer, de liberalisering van de kapitaalmarkten heeft niet bijgedragen tot de mondiale economische stabiliteit, maar opende wel enorme nieuwe markten voor Wall Street. Naar het IMF kijken alsof het de belangen van de financiële gemeenschap nastreeft, biedt een handvat om te begrijpen wat anders tegenstrijdig en intellectueel incoherent gedrag zou lijken.- 219
Hoe nu verder?
De globalisering van nu werkt niet: niet voor veel armen in de wereld, niet voor het milieu, niet voor de stabiliteit van de mondiale economie. De transitie van het communisme naar de markteconomie is zo slecht aangestuurd dat overal, behalve in China, Vietnam en een paar Oosteuropese landen – waar ze zich niet hebben neergelegd bij de IMF richtlijnen en gradueel privatiseerden – de inkomens zijn gekelderd en de armoede explosief is toegenomen.
Stoppen van de globalisering is geen oplossing, het biedt indien goed aangestuurd geweldige baten – Oost Azië – betere gezondheid, actieve beschaafde samenleving die voor meer democratie en sociale rechtvaardigheid strijdt. – 225
Opheffing van IMF is geen oplossing, wegens onder andere vorm weer in het leven geroepen omdat regeringsleiders in tijden van internationale crises het gevoel willen hebben dat er iemand de leiding heeft,d at een internationaal orgaan er iets aan doet.
Net als de financiële belangen het denken van de IMF mensen overheerst, wordt het WTO beheerst door de handelsbelangen. Miljarden voor reddingsplannen van banken, maar geen voedselsubsidies voor mensen die als gevolg van IMF programma’s hun werk kwijt zijn: handel gaat bij WTO boven alles. ( verbod op garnalennetten die ook schildpadden doden, mag niet wegens handelsbelemmeringen!) Hoewel deze instellingen wel beweren dat ze het algemeen belang vooropstellen en dat uiteindelijk iedereen gebaat is bij vrij verkeer van kapitaal en handelsliberalisering. Wie dit niet spoorslags invoert, wordt bedreigd met dwingende hervormingsmaatregelen zelfs wanneer de bevolking van zo’n land zich verzet.- 227
Globalisering heeft de onderlinge afhankelijkheid van mensen in de wereld vergroot en daardoor bijgedragen tot de noodzaak van mondiaal politiek optreden en het belang van mondiale publieke goederen. De instellingen die hier voor werden opgericht zijn niet bepaald perfect werkend met uiterst complexe problemen. Een wijziging in mentale instelling is nodig en deze instellingen dienen verantwoording te moeten afleggen tegen degenen die hen verkiest – wat noodzakelijk  zou moeten doch vandaag niet is: ingrijpende effecten van IMF beslissingen waarbij het IMF zich nooit moet verantwoorden. –236
De meest fundamentele verandering die nodig is om globalisering te laten werken zoals het hoort is een verandering van bestuurssysteem.. Effectieve participatie vereist dat de vertegenwoordigers van de ontwikkelingslanden goed geïnformeerd zijn, doch wegens hun armoede kunnen zij zich geen opgeleide staff veroorloven om hun belangen te volgen en te verdedigen. Een onafhankelijke denktank is daarvoor essentieel. – 237
Wat er moet gebeuren?
1. erkenning van de risico’s van liberalisering van kapitaalsmarkten en van de enorme externe effecten als gevolg van stromen kortlopend kapitaal waarvan de kosten gedragen worden  door anderen dan zij die de transacties hebben afgesloten.
2. hervorming van het faillissementsrecht en de schuldmoratoria
3. minder reddingsoperaties die zo vaak gefaald hebben en enkel dienen om de westerse crediteuren hun geld te waarborgen.
4. betere regulering van het bankwezen in opzet en uitvoering in ontwikkelingslanden én ontwikkelde landen.
5. beter risicomanagement
6. betere vangnetten voor kwetsbare groepen
7. betere antwoorden op crises
8. grotere transparantie – 246-250
Hervorming van de Wereldbank en de ontwikkelingshulp met schuldverlichting
Hervorming WTO en evenwichtige handel.
Essentieel in dit verhaal is het fenomeen dat de VS voor vrijhandel is als het haar belangen dient – financiële dienstverlening – en tegen import wanneer de binnenlandse industrie bedreigd wordt. – dienstverlenende sectoren als bouw en  scheepvaart.
EIGENDOMSRECHTEN  zijn essentieel  als prikkel om te innoveren (?) doch intellectuele eigendomsrechten (farmaceutische industrie wil patenten houden voor levensreddende medicijnen doch wel gratis aan traditionele en bio – piraterij geraken als ze uit ontwikkelingslanden komen) terwijl minder ontwikkelde landen niet eens de juridische mogelijkheden hebben om die eigendomsrechten aan te vechten of te verdedigen. Europa staat De EU staat reeds de vrije invoer van alles behalve wapens toe uit de armste landen, die nog steeds dienen te concurreren met de zwaar gesubsidieerde EU landbouw. – 256
Globalisering met een menselijker gezicht: het is veel meer dan een economisch verschijnsel, in derde wereld en hier: winkels verdwijnen voor internationale ketens, steden verloederen.
De globalisering van ideeën over democratie en de geciviliseerde samenleving hebben het denken van mensen veranderd. Miljoenen mensen zijn er echter veel slechter aan toe. – 258
Ontwikkeling gaat niet over een paar mensen rijk laten worden of het opzetten van een handjevol nutteloze bedrijven waar alleen de elite van profiteert – 261


Een interessant boek, voorwaar! Edoch naar mijn bescheiden mening zijn de voorstellen ter verbetering wat aan de simpele kant en gaan ze niet uit van de bestaande tegenstellingen tussen vb EU en US, waar ik toch nog meer blijf vertrouwen in de toenemende spanningen die belangentegenstellingen kenmerken : de US bedrijven en belangen gaan nooit zomaar aan zo’n mooi en eerlijk globaliseringsverhaal of IMF WTO  hervorming meewerken: dat zal enkel onder dwang kunnen, intern en extern.
Ik zie het meer evolueren door de onderlinge tegenstellingen waarbij de Russische Federatie eerder naar Europa zal neigen.

N.!

En dan, eigenlijk heeft het de hele week op het nachtkastje gelegen maar durfde ik er niet aan omdat ik een zeer dubbel gevoel heb, ik weet al maanden zoniet jaren dat ik moet, dat ik er niet omheen kan, het trekt me op een wat perverse manier aan, maar tegelijk schrikt het me af. Ik heb uiteraard vroeger een en ander van die kerel gelezen, maar net als bij Machiavelli niets of nauwelijks wat van begrepen. Het klonk goed en het maakte indruk als je de Antichrist las, maar wat is lezen.
Wat is "Aldus sprak Z." lezen? Een matig leuk verhaal, rare gedachtensprongen, maar ja, van "N!" de filosoof met de hamer, de snor en een naam die eenieder deed sidderen en beven, de katholieke goegemeente ervoer het als het aanroepen van de Satan zelf, de marxisitsche goegemeente kon er geen goed woord over zeggen.
Net hetzelfde als jeugdigen die vandaag in politiek actief zijn als mandataris en de indruk moeten geven dat ze met iets intellectueels bezig zijn, omdat plat populisme niet altijd goed staat, laat verder houdbaar is.
Enfin, ik deed op hun leeftijd niet alsof ik intellectueel was, ik kwam er vooral voor uit dat ik het NIET was, ik proletariseerde mij, eindeloos, eigenlijk las ik dat allemaal om te kunnen aantonen dat Marx en zijn volgelingen gelijk hadden, hebben en zouden blijven hebben.
Anderzijds zijn uit al die boeken en antimarxistische of zogenaamde kleinburgerlijke boeken, toch dingen blijven hangen, zaadjes blijven kiemen die op langere termijn een andere soort mycelium in mijn hersenen aanwoekerden, waarop zoals De Croo zo mooi formuleerde: "Paddestoelen komen plots te voorschijn, en het volgende jaar zijn ze weer even plots weer weg".
Maar de simpele kamervoorzitter beseft niet dat paddestoelen slechts een zeer beperkte visueel waarneembare uiting zijn van een gigantisch onderliggend woekerend mycelium waarvan de omvang zelfs niet te schatten is aan de hand van de zwammen die boven de grond uitkomen. Overigens hoeven die paddestoelen helemaal niet betrokken te worden op Agalev. Dat heeft er volgens mij zelfs niets mee te maken wegens hoger vermelde strategie van de angst die overal voorkomt en dus ook overal paddestoelen zal genereren, niet in het minst bij De Croo zijn confraters en collega’s.
Dit alles als aanloop voor het volgende:
Ik beken het, ik ben dan uiteindelijk toch begonnen.
Echt waar,  na eerst nog eens op kousenvoeten langs Ger Groot – ‘Vier ongemakkelijke filosofen: Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida’ gepasseerd te zijn – die ik op uitnodiging met das om de hals op een snikhete avond in de Warande had mogen aanhoren gepaard aan een fijne maaltijd met nog fijnere wijnen maar een ietwat belegen of verlegen publiek van Vlaamsche bedrijfscoryfeeën of wat er nog van restte – overigens gemend door de bijzonder elegante en ietwat zelfcynische broer van oud senaatsvoorzitter Swaelen, aan de bewerkte doctoraatsthesis begonnen die ik in september 2002 kreeg van Peter De Graeve, over Friedrich Nietzsche: Dansen op toevalsvoeten.
De visie van Ger Groot toen en in zijn boek waar hij Cioran, Bataille en Derida ook nog eens aan het woord laat, is boeiend en helder en overzichtelijk. Hij ruimt ook plaats in voor Nietsches visie op ziekte en heling – wat mij natuurlijk ten zeerste interesseert – is die van een ietwat neutrale licht wereldvreemde academicus, met alle respect voor de man en zijn redenaarskunst en zijn lesgeefkunsten.

Maar dan, wat met het kiezen tussen De Graeve en Safranski.
De Rudiger heb ik eens in goeien doen geweten tegen Peter Sloterdijk in een of ander Literair evenement te Brussel, waar ik van Chris mee naartoe moest en waar ik me oorsrpronkelijk getroost had met het dispuut tussen de grote derde weg propagandist Anthony Giddens en Frank Vandenbroucke, intussen minister van (niet te bestrijden) Werkloosheid.
De Nietzsche biografie van Safranski ligt goed in de hand, de thesis niet wegens niet in boekvorm.
En toch heb ik voor ‘Dansen op toevalsvoeten’ gekozen.
Het heeft bijna 9 maanden naast mij linkerarm op mijn bureau gelegen, ik beroer de computermuis met de linkerhand als therapie voor de uitval van mijn zesde cervicale zenuw links tgv een hernia een jaar of zeven geleden, met als rest nog steeds veel tikfouten met de linker vingers, maar sinds de muisberoering is dat allemaal heel behoorlijk gebeterd.
En daar lig ‘Dansen op toevalsvoeten’ dan, maanden lang en steeds in de weg!
De poetsvrouw  weet er ook niet echt blijf mee. Ze stapelt dat altijd bij de rest van de dingen die nog moeten gedaan of gelezen of doorgenomen worden, maar door het formaat blijft het er steeds weerbarstig uitsteken. Het is een uitgave die blijft storen.
Natuurlijk heb ik er honderden keren in gekeken, door gebladerd, aan geroken, ermee rondgelopen.
Gezucht, vingers gebeten, gevloekt.
En dus begonnen, zoals steeds op het toilet van het Joan of Arc appartement in Le Relais Louis XI te Meung sur Loire, met door het valraam de etherische klanken van violen en piano die uit de concertzaal langsheen de rozentuin opkringelen.
En intussen heb ik – god en alle heiligen, en dat is hier zeer toepasselijk, aanroepend – beseft dat mij het lezen van deze hoofdstukken in geen geringe mate pijnigen blijven zal.
Als een slag van de hamer die blijft nazinderen en waardoor de getroffen duim weken, maanden, jaren later nog zal kloppen of plots begint te steken wanneer het weer verandert.
Ik ben er nog niet helemaal door, de laatste stukken waren op de snelweg van Meung naar Turnhout, in de files, langs tankstations en wanneer Chris de zwaar geladen Espace (drie fietsen en een dakbox) huiswaarts stuurde – en intussen geen minuut tijd gehad.
Maar nu moet ik je dat toch laten weten, het moet me van het hart.
Dit is een ongelooflijk boek, voor mij en voor eenieder die in die materie probeert door te dringen.
Ik heb heel veel aan mijn jongste broer moeten denken, wegens kernfysicus en wil absoluut dat hij dit leest en zijn visie eens geeft over die fysische en wiskudnige theorieën. Ik ben daarin uiteraard een intuïtief speler, net als Nietzsche, zullen we maar zeggen, maar ik heb in de lente nog eens een ahah erlebenis gehad met eens stuk over superstrings en branes waarover John D ook een boeiend werk had doorgenomen dat we voor hun  jubileumfeest hadden opgeleverd: Brian Greene, De kosmische symfonie: supersnaren, verborgen dimensies en de zoektocht naar de Theorie van Alles.
 
Het heeft iets te maken met mijn eigen zoektocht naar hoe en wat nu verder, met mijn streven naar onkwetsbaarheid én naar replieken op tal van vragen uit het verleden.
 
Het heeft ook een nefast – nou ja, nefast – effect: het maakt me eigenlijk veel rustiger, het kan verbijsterend klinken, maar "Dansen op toevalsvoeten" is voor mij rustgevend omdat ik de sleutels meen te herkennen van het geheim, de graal of het grote geheim waarnaar wij allen zoeken en blijven zoeken.
Een ander nefast effect is mijn toenemend inzicht in de nutteloosheid van mijn pogingen om sommigen de richting te tonen, waartoe dan ook, waarheen ook.
In die zin benader ik daardoor steeds dichter de zenachtige situatie waarover ik in mijn jeugdige periode vele mooie woorden gelezen heb van allerlei dichters.
En toch zet het aan tot snooker.
Als achterneef van de wereldkampioen drieband van 1905 in Parijs en 1906 in Brussel en een absolute nitwit in de grote kunst op het groene of blauwe laken ben ik steeds een groot tegenstander geweest van snooker, vanaf het op de kabel kwam in Vlaanderen: woonden toen nog in  Deurne.
Snooker leek mij een spel voor onnozelaars wegens een absoluut gebrek aan schoonheid zoals ook bij kunststoten.
Drieband of kader zoveel en zoveel, is van een ijzingwekkende schoonheid zoals het ondermeer door Raymond Ceulemans werd gespeeld.
Het bouwt een enorme spanning op en een gigantische ontlading wanneer al die onzichtbare factoren tot op de millimeter en de fractie van een seconde juist op elkaar inspelen en zo het punt mogelijk maken, waarbij de ballen klaarliggen voor de volgende stoot die altijd weer anders is.
Biljart is in die zin een filosofisch spel.
Mijn schoonvader is er een groot speler in geweest in de regio Noorderkempen, hij ziet nauwelijks nog maar lijkt desondanks de kracht en de richting van een stoot te ruiken! Hij speelt dus nog steeds zeer goed.
Bij snooker daarentegen leken allerlei rare kerels een bal aan te spelen waar het – voor mij althans – absoluut onbegrijpelijk was waarom welke bal hoe werd aangespeeld, maar ik zag enkel het eindresultaat: een bepaalde bal verdween in een bepaald gat.
Door mijn gebrek aan kennis van snooker en de regels, door de manier waarop ik dat dus zie, lijkt de beginstoot op een soort black box fenomeen: je stoot met de keu tegen een bepaalde bal, allerlei ballen botsen op een voor mij volstrekt willekeurige wijze en één bepaalde bal verdwijnt in een gat aan de rand.
Precies dat is de manier waarop ik eigenlijk aan politiek doe: ik kan niet snookeren op het groene laken, maar ik probeer te snookeren in de politiek.
Het is als dansen op toevalsvoeten en weten wat er komen zal, en kan, ook al voel ik het soms louter intuïtief aan.

Leave a Comment

Please note: Uw reactie wordt bekeken voor publicatie, dit kan even duren.