knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Peter Vermeersch, EX over een land dat zoek is.

4 oktober 2014

Peter Vermeersch, EX over een land dat zoek is. 

uitg. De Bezige Bij 2014

Niet alleen een prachtige reisgids in poëtische woorden en pijnlijke herinneringen, ook een verleidelijke uitnodiging voor een nieuw bezoek aan oorden waar wij  na het zoveelste – gruwelijke – ochtendgloren niet eens meer durfden te zien, horen en proeven.

Misschien komt het er met de hulp van ‘EX’ nog ooit eens van.

 

64. Over een waarheids- en verzoeningscommissie.

Juist daarom ijvert ze zo onvermoeibaar voor een waarheids? en verzoeningscommissie. Rechtspraak voor oorlogsmisdadigers is één zaak, een andere is de rol van gewone burgers. Dat verantwoordelijken op het topniveau worden veroordeeld in Den Haag betekent nog niet dat gewone mensen de draad van het leven weer kunnen oppikken. Daarvoor is meer nodig. ‘Eigenlijk had dit al veel eerder moeten gebeuren, zelfs voor de oorlogen in de jaren negentig begonnen.’ Ik weet dat ze aan de Tweede Wereldoorlog denkt. Daar is nooit waarheid over gesproken in Joegoslavië; het onderwerp werd gesmoord onder een deken van min of meer goede bedoelingen. Een groot deel van de naoorlogse periode stond in het teken van de slogan Bratstvo i Jedinstvo, Broederschap en Eenheid. In praktische termen betekende dit dat de daden van ?etniks, ustaša’s en Joegoslavische partizanen niet meer aan de orde werden gesteld. Volgens het regime was inmiddels wel duidelijk welke rebellen de verliezers waren en welke de overwinnaars – Tito had tenslotte de partizanen geleid – en over oorlogsmisdaden moest het maar beter niet meer gaan. Nieuwe tijden, schone lei. Maar burgers bleven achter met hun wroeging en trauma’s. Het is duidelijk wat het nut van een waarheidscommissie in de jaren ’50 of ’60 had kunnen zijn. Kijk naar de cijfers: officieel telde Joegoslavië 1,7 miljoen oorlogsdoden, en daarvan is vermoedelijk meer dan de helft omgekomen door binnenlands geweld. Ook in de jaren net na de oorlog waren er veel vervolgingen, deze keer uitgevoerd door het nieuwe communistische regime. ‘Wanneer je een oorlogsverleden onbesproken laat, dan wordt dat later gekaapt voor politieke doeleinden,’ zegt Nataša. Dat is inderdaad wat in de jaren ’80 en ’90 gebeurd is. Er werd toen veel herdacht maar weinig onderzocht. Dat reduceerde de geschiedenis, zoals Hannah Arendt ook al beweerde over de herdenking van de Holocaust, tot een weerspiegeling van het heden. Neem de discussies over het concentratiekamp van Jasenovac in Kroatië. In dat kamp, dat geleid werd door de ustašabeweging, de fascistische organisatie die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de macht was in Kroatië, zijn honderdduizenden mensen op een gruwelijke manier gedood – politieke tegenstanders van het regime, gewone burgers van Servische, Joodse of Roma-afkomst. Maar over de precieze aantallen mocht lang niet gesproken worden. Het was te pijnlijk, te veel een bron van interne discussie, te weinig een verhaal van vooruitgang. Tot er uiteindelijk wél over werd gesproken, in de late jaren’80, maar toen was het al te laat: toen verkruimelde het overkoepelend moderniseringsideaal, de onenigheid over de machtsverhoudingen binnen de Joegoslavische federatie nam toe. En dus kreeg het debat over het concentratiekamp een andere inzet: het ging over macht. Hoe fanatieker Servische politici de cijfers opbliezen, hoe vastberadener hun Kroatische collega’s ze minimaliseerden. Een waarheidscommissie had zulke spelletjes met de geschiedenis kunnen vermijden, vindt Nataša. Met het oog op duurzame vrede moet je zelfs het ergste verleden bespreken, want alleen zo kun je een herhaling van de geschiedenis vermijden. Ze wil dat beklemtonen. Je moet de angel uit dat soort discussies halen door in een gecontroleerde setting de ressentimenten een stem te geven, door zeker te zijn dat er geen bewijsmateriaal wordt verdoezeld, dat de rechtspraak op basis van feiten verloopt en dat niet alleen de daders worden gestraft maar ook de slachtoffers mogen spreken.

70. Balkanmacho.

Als er al een Balkanmacho is, dan komt hij volgens hen in elk geval niet overal voor. Hij is misschien een wijdverspreid fenomeen in Servië, Montenegro en aan de Dalmatische kust in Kroatië, maar minder in Bosnië. Ook in Slovenië is hij moeilijker terug te vinden (‘Sloveense mannen? Allemaal mietjes,’ lachte iemand). Macedonië, daar komt ook veel viriel gedrag voor, maar daar betekent het iets anders. Ouderwetser is het er. Retromachismo, zo zou je dat haast kunnen noemen. Daar blijft het teren op denkbeelden van de traditionele patriarchale samenleving, net zoals dat in Albanië of Griekenland het geval is. Mannen zijn er dominant omdat ze een duidelijke taak hebben, ze zijn gezinshoofd en kostwinner. Daaruit putten ze vertrouwen en rust. In Servië is het omgekeerde aan de hand. Dat heeft misschien met iets anders dan met oorlog te maken. De Servische man heeft juist zijn mannelijke taak in de economie van het land verloren. Wat overblijft zijn verbeten pogingen zich staande te houden in een tijd vol veranderingen en onbekende dreiging, een tijd waarin gezin en maatschappij aan zijn controle ontglippen. Zijn mannelijkheid is zoek. De deïndustrialisatie heeft bovendien veel mannen symbolisch gedegradeerd. Vroeger waren ze niet alleen de motor van het economisch bestel, ze hadden ook veel inspraak. In Joegoslavië waren zelfbestuur in de fabrieken en democratie op de werkvloer wijd verspreid. Nu heerst de hiërarchie van het internationaal kapitaal en domineren corruptie en nepotisme. De trots van de werknemer heeft een deuk gekregen, en gedeukte trots leidt tot hypercorrectie. Kortom, hoor ik van sommige vrienden, de Servische man is ten prooi gevallen aan zelftwijfel, zijn haantjesgedrag is een vorm van aarzelen.

129. Herinneringen

Wanneer het gaat over reiken naar herinneringen, moet ik vaak denken aan deze versregels van Paul van Ostaijen:

Over de randen van mijn handen 

tasten mijn handen 

naar mijn andere handen 

Onophoudelik

153. Geheugen 

Zo is het beslist niet verlopen. Niet precies zo. Mileva zou haar herinneringen preciezer kunnen vertellen, maar de toehoorders zullen geneigd blijven daar eigen beelden bij te zien. Ik heb die neiging. En misschien bedriegt ze ook zichzelf een beetje. Het geheugen is geen digitale camera. Een camera is een sleutelgat. Je observeert anders als je twee ogen en twee oren hebt, en kunt voelen en ruiken en proeven, als je een lijf hebt. Volgens Mileva was de oorlog van iemand anders, maar onder de geïndexeerde Kroatische herinneringen zitten uiteraard ook getuigenissen van oorlogsveteranen. Zij kunnen moeilijk zeggen dat de oorlog niet van hen was. Zij voerden de gevechten. Bij het woord veteraan denk ik altijd aan mannen van een zekere leeftijd. Nog meer bij het woord oud-strijder. Hoogbejaarden in een uniform die bevend kransen groeten. In ex-Joegoslavië zijn oud-strijders gewoonlijk jong. Daarmee bedoel ik: van mijn generatie.

296. Servisch orthodoxe Kerk en de politiek

Ik begrijp nu in ieder geval beter dat het efemere en ideële denkbeeld van de eenheid van het Servische volk, waar nationalisten mee uitpakken, perfect spoort met de spirituele eenheid van levenden en doden die de Servische orthodoxe Kerk cultiveert. Maar er is ook het fetisjisme. De kerk houdt van het aanraken van concrete voorwerpen, van botjes en iconen die heilig zijn. Heilig was ook de grond in Kosovo. Er zijn misschien geen grote economische redenen om aan het concrete Kosovaarse territorium te hechten. Kosovo is een arm en ingesloten gebied. Maar de Servische orthodoxe Kerk heeft van Kosovo een fetisj gemaakt, een madonna met drie handen, een schedel met een jaartal. De Kerk wendde haar fetisjisme aan om het volk te betrekken bij de Servische politiek. Dat legde een grote verantwoordelijkheid bij de Kerk. Maar wat zei dat over de gelovigen? Volgden ze blindelings en naïef de kerkelijke autoriteiten? Of konden ze gewoon gelovig zijn zonder het politieke programma van de Kerk te moeten volgen?

301. Servisch Orthodoxe Macht 

Priesterschap in Servië is ook een manier om je toekomst te verzekeren. Een universitair diploma levert die zekerheid niet. Ook dat moet worden meegewogen in het onderzoek naar hoe vanuit de Servische maatschappij wordt gekeken naar religie. De macht van de orthodoxe Kerk in Servië is groot, en niet alleen omwille van het wonderwel samengaan van nationalistische politiek en religieuze tradities; ook de economische omstandigheden dragen ertoe bij. En dat economische valt wellicht breed op te vatten: het slaat ook op het verlangen van veel mensen naar zekerheid, naar leiders die hun die zekerheid kunnen bieden, naar afgeschermde plaatsen waar zekerheid heerst, waar ze kunnen ontsnappen aan de angst niet te winnen, geen carrière uit te kunnen opbouwen, geen sprookjeshuwelijk te hebben, geen dure wagen te bezitten, geen burger van de Europese Unie te worden, niet gelukkig te sterven

308. Samuel Beckett L’innomable

‘Oké, waar zullen we de rondleiding beginnen?’ ‘Wat mij betreft: bij jouw tatoeage.’ Ze kijkt naar haar arm en glimlacht. ‘Heb je nu nog steeds niet geraden van wie het citaat is?’ ‘Is het Beckett?’ Brede glimlach.

Toen haar huidige vriendin indertijd vroeg wat er op haar arm stond, had Anja het knoopje van haar hemd losgemaakt. Meerdere knoopjes. Nerveuze vingers. Kleren opzij. Zo waren ze in bed beland.

Ze heeft daar later een gedicht over geschreven. Ze lagen in elkaars armen, terwijl de vriendin de tattoo las. Anja bekeek haar blanke rug, streelde haar schouderbladen. Want is er iets mooiers dan iemand die geconcentreerd leest, iemand die een vinger onder letters zet en spelt?

De tatoeage heeft haar overigens flink wat moeite gekost. In Ljubljana kreeg geen tatoeëerder dit voor elkaar. Een vriend kende iemand in Maribor. ‘Een tatoeage van een handschrift is uitzonderlijk moeilijk, zeker zo’n klein handschrift als dat van Beckett. En een tatoeage die niet op een tatoeage lijkt, dat is haast onmogelijk. Stel je voor: iemands handschrift nabootsen en dat dan tatoeëren alsof de persoon zelf op je arm heeft zitten pennen. Zoiets hangt tussen tekenen en schrijven in, en dat met een tatoeagepistool!’ ‘En waarom precies het handschrift van Beckett?’ Ze vertelt hoe ze, als ze schrijft, woorden achterlaat: op papier, op een computerscherm, op een harde schijf, op muren. Ze wilde dat de literatuur iets terugschreef op haar. ‘Ik weet het wel: een citaat van Beckett, het lijkt alsof ik een poseur ben. Maar echt waar, toen ik L’innomable, De Onnoembare, had gelezen, wist ik dat ik die zinnen voor altijd zou koesteren. Hier komt de literatuur op een punt waar er geen onderwerp meer is buiten de tekst zelf. De personages en de auteur zijn verdwenen. Alleen een stem overleeft. Alsof de tekst het heeft overgenomen van de schrijver. Alsof het schrijven zelf spreekt.’

Het schrijven dat spreekt. Ik moet denken aan een gedicht van haar, een lang meeslepend vers over een vrouwelijke ik-figuur die overal haar liefde wil neerschrijven: op zwijgzame harten van bloemen, op stammen van voorjaarsbomen vol hars, op zwermen van insecten, microchips, schaamlippen, rode bloedcellen, en op de talen die we spreken en onder de tong in jouw mond. Gaat dat over hypergrafie? Over de overweldigende drang om altijd en overal te schrijven? Sommige epileptici schijnen daarmee te worstelen. Ze blijven maar pennen en krabbelen, het maakt niet uit wat of waar, het houdt nooit op. Anja kijkt peinzend in de verte. Nee, zo heeft ze dat gedicht nooit bekeken, zegt ze. Ze heeft ook nog nooit over hypergrafie gehoord. Misschien, suggereer ik, wilde ze dat niet alleen de literatuur maar de hele wereld een gedicht op haar huid schreef? Daarom Beckett. Iets universeels in de vorm van een kattebelletje? Tijdloos op haar arm, en tegelijk vluchtig?

Reacties graag naar mailadres.