knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

Jens Christian Grøndahl: 'Ik ben niemand' – 10 jaar Het Beschrijf

25 november 2008

Jens Christian Gr?ndahl – Ik ben niemand
uitgesproken op de viering van 10 jaar Het Beschrijf in de KVS te Brussel

Vanavond begint mijn etappe in het hol van de Cycloop waar Odysseus, brutaal en wijs tegelijk, de intimiderende vraag van het monster wie hij is, beantwoordt met de beroemde repliek: ‘Ik ben niemand’?. Dat is meer dan een overlevingsstrategie. Je zou het bijna een manifest kunnen noemen, maar dat zou je in dit geval, waar het erom gaat aan iedere identiteit te ontsnappen, niet waar kunnen maken.

Ver van Ithaka en van zijn rol van koning is de held van Homerus werkelijk niemand, en misschien is er een verborgen reden voor al die omwegen op zijn thuisreis, naast de evidente dat er zonder de omwegen geen verhaal zou zijn gekomen. Misschien had hij ingezien dat het interessanter is om onderweg te zijn dan aan te komen. Het kan zelfs zijn dat hij onderweg, tijdens de bochtige onvoorspelbaarheid van de reis, ervaren heeft dat een mens nooit te reduceren is tot de vraag waar ’ of wat ’ je bent.

In het hol van de Cycloop, aan de bron van die wijd vertakte traditie van vertrek en herinnering die wij Europese literatuur noemen, getuigt de brutaliteit van Odysseus ervan dat zijn levensreis voor hem ook een breuk was met de tirannieke waarop de overgeleverde cultuur de identiteit vormt. Een exil waar culturele verbanning in bepaald opzicht de prijs is die je op een of andere manier moet betalen om op een meer innige, maar ook meer universele manier thuis te kunnen zijn in dat kleine, rare woordje ‘?ik’?.

Je kunt niet, in de veelomvattende, open betekenis van het woord jezelf zijn zonder eerst niemand te zijn geweest. Je wordt nooit jezelf in een ander dan in het kleinzielige, provinciale opzicht dat alleen de reactionaire opvatting van je stam weerspiegelt over wat je moet zijn, tenzij je het geluk hebt gehad om je voor te stellen hoe het is om alle mogelijke anderen te zijn.

Schrijvers weten het ‘? zouden het in elk geval moeten weten ‘? en de mooiste teksten in de Europese canon reiken steeds opnieuw dit inzicht aan. Tijdens de fasen van vluchtigheid en metamorfose in de levensreis houdt de identiteit op een statisch fenomeen te zijn en wordt in plaats daarvan dynamisch. Men is niet, men is bezig te worden wat men in de eigen voorstelling nooit zou kunnen worden.

Je identiteit is identiek aan het verhaal dat er op een dag te vertellen valt over alles wat je was en alles wat je hebt doorstaan. Je wordt dat verhaal en je zet zelf de laatste punt niet. Er zijn maar weinig mensen die de dood als iets anders ervaren dan een ontijdige, ongepaste onderbreking. Het kan niet de bedoeling zijn van ons bestaan dat we er niet zijn. Het koppige ‘?Ik ben niemand’? is iets anders en hoopvollers dan het ‘?Jij bent niets’? van de dood.

Schrijvers weten het. Het belangrijkste boek is altijd het boek dat we nog niet hebben geschreven. Onze grootste vrees is dat we het niet zullen kunnen schrijven. De levensreis is voor ons in twee parallelle sporen gaan verlopen, waar het beste deel van ons zich in de fictie bevindt, en waar we ons en de lezer alle mogelijke andere persoonlijkheden dan die van ons zelf voorschotelen.

De reis die zich in boeken ontvouwt, is weliswaar een tocht naar de eigen persoonlijkheid, maar als de onbekende kanten van het zelf zich aan ons openbaren, is dat in de gestalte van romanpersonen die ons alleen weerspiegelen [-,] omdat ze niet lijken. We zijn allemaal Flaubert als hij zegt dat hij Emma Bovary is.

In het mezelf wegcijferende werk aan een roman verandert de binnenste kern van mijn persoonlijkheid zich tot een hol waarin ik niemand ben. Een leeg toneel voor de wereld als voorstelling, als gedachte en vertelling. Een onzichtbare ruimte waarin ik vrouw, kind of bejaarde kan zijn, verliefd en vol hoop of bitter en vol desillusie. Een plek zonder proporties waar niets menselijks mij vreemd is, omdat ik diep van binnen de vreemdeling ben. Een reiziger die verdwaald is en net als Odysseus in mijn poging om de weg naar huis te vinden in plaats daarvan de wereld ontmoet.

Dit alles betekent niet dat ik in de fictie kan zijn wie ik wil. Mijn fictieve vertellingen en hun galerij aan personages worden nooit meer dan een verlenging van mijn eigen geschiedenis, die ook de geschiedenis is van de tijd waarin ik heb geleefd en de generatie waar ik toe behoor. De reis vindt plaats aan een schrijftafel en die tafel staat ergens. De reiziger drukt zich in juist deze taal uit en niet in een andere, en ik heb zelf de woorden niet verzonnen waarmee ik schrijf.

Terwijl ik uitbreek uit de culturele gevangenis van de identiteit, schrijf ik me er regelrecht in terug. Alsof wat ik in een mistig vermoeden meen te zien, alleen zichtbaar is omdat het door de tralies van het raam in mijn cel wordt ingelijst. Ieder afzonderlijk woord in mijn vrijheidsbrief wordt deel van de literaire traditie die met mijn taal verbonden is en die niet denkbaar is zonder het innige, lokale gevoel alles te kunnen zeggen.

Terwijl ik me op het witte papier uit ieder vaststaand, onvrij verband uitschrijf, ziet de lezer tussen de regels door de glimlach van H. C. Andersen en S?ren Kierkegaard. De weg naar de wereld is de weg naar huis, zoals dat met een clich? heet en de ergste clich?’s zijn de ware.
Odysseus ging ten slotte ook naar huis, zoals het de logica van alle vertellingen is dat de cirkel gesloten moet worden. Maar hij was niet meer dezelfde. Daar had hij teveel voor gezien. Ik stel me voor dat hij na alle avonturen op zijn rustige oude dag de bekende omgeving met een vreemde blik moet hebben aanschouwd. Die vreemde blik is die van de schrijver, hoewel zelden langdurig die van de literatuur.

Ik draag alleen aan de literaire traditie van mijn taal bij door me ervan te vervreemden en me in te beelden dat ik alles anders zie dan het eerder is gezien. Dat klopt natuurlijk niet en mijn stem gaat weldra verloren in het koor ‘? maar toch. Als de literatuur van een taal ook als geheel een soort muziek vormt, is dat omdat ieder van ons zijn mond niet alleen opent om te spreken en onze eigen aard uit te drukken, maar ook om te luisteren en te kijken. Om ons open te stellen en onze overge?rfde taal open te stellen voor het onverstaanbare, onbesliste en vluchtige van het juist op dit historische moment bestaan.

De waarheid is natuurlijk dat je niet alleen schrijft om te zien, maar ook om gezien te worden. Als mensen identiek zijn aan hun levensgeschiedenis, is de schrijver identiek aan de boeken, aan het schrijven waarvan hij zo’n groot deel van zijn leven heeft besteed. Hoe meer mensen ze lezen, hoe groter het risico dat je het leven verwart met die boeken. In al zijn verwaande ijdelheid kan de schrijver eindigen met belachelijk te worden op een manier waarop anders alleen romanfiguren dat zijn. Je begon misschien wel met schrijven om te zien, maar eindigt ermee niets te kunnen zien door alle blikken die op je gericht zijn. Je schreef om niemand te zijn en je eindigt als gelijke delen monument en karikatuur.

Erger dan de geestelijke gevangenis van de culturele identiteit is het reservaat van de mediacultuur voor gecertificeerde cultuurpersoonlijkheden. En de media zijn als de Cycloop, eenogig en alziend. Ik ben er niet eens zeker van dat ze zelfs met de meest scherpe pen onschadelijk te maken zijn. Er rest alleen de toevlucht in het beroemde antwoord van Odysseus. Alleen door onbekend voor elkaar te blijven, kunnen we, schrijvers en lezers, elkaar ontmoeten in de onzichtbare, maar onderling verbonden paden van de fictie.

Daarom zou ik helemaal niet op dit toneel moeten staan. Ik zou meteen vanavond weg moeten gaan, en omdat ik uit het Noorden kom, gaat de reis altijd naar het zuiden. Ik zou nog eens op een plein ergens aan de Middellandse Zee moeten zitten en naar de onbekende inwoners van een willekeurig stadje kijken voor wie ik zelf een willekeurige onbekende reiziger ben. Ik weet best dat de mensen daar evenzeer geneigd zijn zich op te sluiten achter hun overge?rfde of zelfgeschapen identiteit als in het land waar ik vandaan kom, maar wie ze zijn, daar weet ik gelukkig bijna niets van, en het weer is er beter.

Keer op keer heb ik mijn toevlucht gezocht rond de wateren waar Odysseus verdwaalde. Het lege, zoute, onrustige blauwe hart van Europa waar alle cultuur slechts de omlijsting van is, omdat wat ons Europeanen misschien meer dan alles verenigt, de voorstelling van vertrek, reizen, verandering en ja, vrijheid ‘? is om niet de een te zijn of de ander, maar om gewoon te zijn.

Vertaling: Annelies van Hees

Reacties graag naar mailadres.