Kenzaburo Oë, Seventeen & Homo sexualis
Kenzaburo Oë, Seventeen & Homo sexualis
1961-1963. Uitg Meulenhoff 1995-2021
12. ‘Scholieren van mijn leeftijd zijn wel eens opstandig en frivool, maar ze hebben vooral behoefte aan leraren die hun steun en toeverlaat zijn als ze problemen hebben. Zelf zou ik soms ook liever hebben dat hij zich bemoeide met mijn problemen. Dat mag zelfs een beetje vitterig zijn. Zijn huidige manier van doen mag dan de Amerikaans-liberale stijl voorstellen, hij lijkt wel een vreemde in plaats van een vader. Mijn vader heeft geen academische scholing gehad. Hij is een autodidact die in tal van baantjes zijn portie kommer en kwel heeft gekend. Na het behalen van zijn lesbevoegdheid kwam hij op zijn huidige post terecht en die positie wil hij nu koste wat kost veiligstellen door zo min mogelijk met andere mensen te maken te hebben. Hij is bang door toedoen van anderen in moeilijkheden te komen of verwikkeld te raken in andermans conflicten, en zo opnieuw een hard leven te moeten leiden onder aan de ladder. Dat pantser van zijn instinct tot zelfbehoud legt hij zelfs voor zijn zoon niet af. Al wat hij doet is afstandelijke, koele kritiek leveren, zonder emoties te tonen, om zich toch maar niet bloot te geven en zijn waardigheid te verliezen.
146. ‘Perverselingen handelen gewoonlijk in stilte. Als het toch praters zijn, draaien hun acties en hun geleuter gewoon rond in een kringetje. Net als de koorddansers in het circus zwijgen de perverselingen. Maar als ze eenmaal zijn gesnapt en de vijandige ogen van de anderen hen hebben gebrandmerkt vanwege hun ware perverse natuur, dan zijn er die aan een aandoenlijke zelfpromotie beginnen. Ten tijde van de hevigste politieke onlusten in het naoorlogse Japan werd er tussen de betogende massa van honderdduizend mensen die het parlement omsingelden, een zedendelinquent gevat. Toen hij bekende aan de politie, zei hij: ‘Honderdduizend boze politiek geëngageerde mensen verdringen momenteel hun seksuele opwinding. Het is er nu niet het moment voor, zeggen ze alle honderdduizend. Hun seksuele opwinding heeft zich blijkbaar geconcentreerd in mijn bevoorrechte vingers, die de kont van een willekeurig meisje te midden van de massa hebben uitgezocht. Mijn vingers handelden in een gloed van gelukzaligheid. En dat heb ik gedaan voor de neus van de massale politiemacht van de gewapende Vierde Oproerbrigade!’ Ziehier de plechtstatige koorddansers van alledag.’
165. ‘Intussen zag hij voor zich onafgebroken het voorkomen en de lichaamshouding van zijn vader, van wie hij net afscheid had genomen, als het beeld van zichzelf over veertig jaar. Net als zijn vader nu zou hij over veertig jaar nooit zijn conformistische pokerface verliezen, ook al leed hij aan kanker of werd hij geconfronteerd met de risico’s van een hartinfarct. Ziezo, zijn nieuwe leven van zelfbedrog en conformisme was begonnen. Met de zwierige schouders van een drukke, capabele zakenman liep hij door de automatische deur van het gebouw in de richting van de Jaguar, die geparkeerd stond naast de ingang van de metro. Toen raakte hij hevig opgewonden, liet de Jaguar voor wat hij was en rende, sprong bijna, de trappen af naar de metro.
J stapte een volle metrowagon in en baande zich een weg tussen de opeengepakte mensenlichamen. Zonder aarzelen, alsof het zo was afgesproken, kwam hij achter een jonge vrouw terecht. Hij keek even vluchtig om zich heen. In zijn oren werd het geraas van de trein en het geroezemoes van de passagiers nu al verzwolgen door het suizen van heet bloed. Hij kneep zijn ogen dicht en wreef zijn naakte penis ritmisch in de intieme, warme holte tussen de billen van de vrouw. Ze waren vet als die van een fazant en boden hem weerstand. Opeens voelde hij dat hij op het punt stond een stap te zetten waarna geen terugkeer mogelijk was. Een nieuw leven, een nieuw leven zonder zelfbedrog. Zijn hoofd was roodgloeiend en hij kreunde zachtjes. Al het externe kabaal kwam weer tot leven. Zijn zaad besmeurde het ondergoed van de jonge vrouw, onuitwisbaar en onloochenbaar. Het bestond echt, als een bewijsstuk. Ogenblikkelijk leken tien miljoen anderen zijn naam uit te schreeuwen: J! Een golf van angst, die wedijverde met gelukzaligheid, slokte J in één gulp op. Talrijke armen grepen hem stevig vast.’