knee compression sleeve

Er is nog zo veel dat ongezegd is. (Rutger Kopland)

Dupslog
Dupslog

juli 2004: Turnhout-Marseille met de fiets en een paar boekjes…

9 oktober 2005

Ja’, zei de gerechtsbode, ‘alle mensen die u hier ziet zijn verdachten’.
‘ Echt waar?’ zei K. ‘Dan zijn het lotgenoten van mij.’
 (Franz Kafka, Het Proces.)

 “Gezonde mensen houden afstand van zieke mensen, schreef Frans Kafka eens aan Milena Jesenska, maar ook zieke mensen houden afstand van gezonde”. p. 201
“Wie zou zo lichtzinnig kunnen zijn een leven te verzinnen, als er zoveel levens zijn die het verdienen om naverteld te worden, want elk van die levens is een roman op zich, een netwerk met vertakkingen naar andere romans en andere levens”. p. 421
Antonio Munoz Molina, Sefarad, het boek der ballingen.

Turnhout Marseille, 1 tot 14 juli 2004
Pontecchio Polesine (Rovigo) 16/7-2/8/2004

« Het zwijgen op een vraag is als het afketsen van een wapen op een schild of harnas. Verstommen is een extreme vorm van afweer, waarbij voor- en nadelen elkaar in evenwicht houden. Wie blijft zwijgen geeft zichzelf weliswaar niet bloot, maar daardoor lijkt hij  gevaarlijker dan hij is. Men vermoedt dat hij veel te verzwijgen heeft. (…)”(p. 325)
 “Socrates wordt in de dialogen van Plato tot een soort koning van de vraag gekroond. Hij versmaadt elke gebruikelijke vorm van macht en gaat alles wat eraan zou kunnen herinneren zorgvuldig uit de weg. De wijsheid waarin hij uitblinkt, kan ieder die maar wil bij hem komen halen. Hij deelt haar echter niet vaak in een sluitende redering mee, maar hij stelt zijn vragen. In de dialogen is ervoor gezorgd dat hij de meeste en de belangrijkste vragen stelt. Hij laat zijn toehoorders niet meer los en dwingt hen tot scheidingen van de meest verscheiden aard. Zijn heerschappij over hen bereikt hij uitsluitend door vragen.”(p.327)
Elias Canetti, Massa en Macht

Donderdag, 1 juli 2004: TURNHOUT NAMEN: 116 km

 

Te laat en zonder startfoto in zeven haasten vertrokken voor de lange pelgrimstocht naar Marseille aan de andere zijde van de Lethe, naar de herbronning en het meditatieve geheim van de altijd wentelende wielen, de blikkerende spaken, het brandend hart van het perineum:

“ Op de fiets wordt een mens optimistisch. Dan ervaar je dat willen, kunnen en uitvoeren, één kunnen zijn in een ronddraaiend fiets-pantheïsme. Dan wil je wel juichen: Es geht, es geht, es geht!”, Peter Sloterdijk.

Maar daar waren we die donderdag ochtend nog niet echt aan toe, een miezerig weertje en net de koele telefoondiscussie met de Jeugdherberg van Namen nog in de oren: “geen plaats wegens de Tour de France – ja, maar dat is toch pas zaterdag of zondag – geen maren, alles zit hier vol want dat circus is hier vandaag al neergestreken.”
Iedere kilometer dichter tot Namen, deed de vertwijfeling groeien: vroeger stoppen, maar in de buurt ongetwijfeld ook alles vol door de reclamekaravaan en andere mee-eters uit de ruif van het fietsende circus, verder doorrijden is wellicht fysiek niet haalbaar gezien ongetraind, behoudens een paar keer 20, 30, 50 en een enkele keer 85 km gedaan de voorbije weken.
Kilometertellerproblemen bij Ad na een kwartiertje vrolijk trappen en dat diende met het oog op de juistheid van de nog te leveren prestatie terecht onverwijld gerepareerd.
Eerste hap in Averbode aan de abdij, net een Frans renaissance klooster met barokke kerkgevel, en dan de eerste klim naar Scherpenheuvel. In en om de basiliek leek alles heel veel kleiner dan het enorme heiligdom uit mijn prille jeugd, waar toen reeds grote scharen Poolse jongeren in bloemrijke kledij folkloristisch zongen om de liefde gods en die van zijn moeder. Wie had toen kunnen denken dat die folklore het 45 jaar later allemaal waar zou maken, een paus zou leveren, en de lichtbaken zou doven van wat voor socialisme moest doorgaan. Alles was nu veel kleiner, kleintjes, ook die folklore, meer nog die lichtbaken, die bij nader toezien eerder op de sirenenrots leek waar Odysseus na de Trojaanse oorlog bij zijn thuisreis voor gewaarschuwd werd. Hij diende de oren van zijn scheepslui met was te sluiten en zichzelf aan de mast te laten binden omdat de vogelvrouwen de passanten met hun gezang ieder gevoel voor rede ontnamen: onweerstaanbaar omdat ze eenieder lieten horen wat deze zo graag wou horen om bij hen te zijn, om zich te verliezen in het onmetelijke voor de ‘fellow travelers’: socialisme à la demande, populisme op maat.

“Willi Münzenberg ontdekte als een der kopstukken van de Derde Internationale dat intellectuelen met een zekere maatschappelijke positie zichzelf graag als radicalen beschouwden, en dat revoluties ver van hun bed een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hen uitoefenden.” (p. 149), Antonio Muñoz Molina, Sefarad, het boek der ballingen.

En dus werd het voor ons die eerste juli de glorie van de contrareformatie, van Albrecht en Isabella, van de rozenkrans en smoutebollen of frieten in plaats van het mooie afscheidsdiner van de sp.aspirit (en een beetje Groen!) senaatsfractie in restaurant Roma te Brussel, als was het een filmdecor van Fellini.
Ik had hen nog het citaat van Jean Jaurès toegestuurd, omdat ze aan de moed waarvan sprake, veel behoefte en nood zullen hebben en wijzelf het zouden citeren, alwaar wij afgepeigerd aan de deur kloppen voor een bed, drank en voedsel om te laten horen dat wij goed volk zijn. Zoiets als ‘Vreest niet, wij komen van Ertvelde…’

"Le courage, c’est de chercher la vérité et de la dire, c’est de ne pas subir la loi du mensonge triomphant qui passe et de ne pas faire écho aux applaudissements imbéciles et aux huées fanatiques" Jean Jaurès, juli 1903

Na Scherpenheuvel een klim waar het toch even afstappen werd, wegens sneller te voet dan op de trappers. Over Bekkevoort de oude kaarsrechte baan van Diest naar Tienen: nog steeds dezelfde kaarsrechte baan met vervelende heuvels – zoals dertig jaar geleden, tot daar aan toe – maar vooral nog steeds een onvoorstelbaar slecht fietspad, soms trottoir verhoogd, losliggende of kapotte tegels.
En dan vlak voor Tienen, tot slot een gigantische affiche van Patricia Ceysens, de hooggehakte benen wijd gespreid op een stoel. Haar bord was geveld, net zoals haar korte ministeriële carrière. Ze lag op haar rug en Zeno had het onmiddellijk gezien.
We hebben Patricia gekoesterd, rechtgeholpen, haar wankele stoel stevig in de grond gepoot en dan heeft Zeno mij hijgend en zwetend op mijn fietsstuur aan haar voeten op de digitale plaat vereeuwigd. Ze was mijn voorzitster in de commissie welzijn van het Vlaams parlement en kloeg op geregelde tijden steen en been over de miskenning die haar deel was.
En kijk plots werd ze minister en was ik een van de aller eersten die haar een felicitatie sms je stuurde, nog voor ik het wist, wegens berekend gegokt! En juist gegokt, en dan nog om te lachen.

Doorheen het centrum van Tienen om Ad en Zeno te laten zien hoe een zeer oude stad reeds in de middeleeuwen tot verval kon komen en hoe een Engelse passant dat in de vijftiende eeuw reeds kon aflezen aan de veel te grote stadsmuren en de veel te veel kerken in het midden van niets, waar ooit de huisjes in hout en leem van de vroegrijke poorters hebben gestaan, die de eeuwen nadien verdwenen, wegens achteruitgang van de nering en dus ook de tering.

“Tot de macht behoort een ongelijke verdeling van het doorzien. De machthebber doorziet, maar hij laat zich niet doorzien. De zwijgzaamste moet hij zelf zijn. Niemand mag zijn gezindheid noch zijn bedoelingen kennen. “ ibidem, p. 332
“De macht van het zwijgen wordt altijd hoog aangeslagen. Ze betekent dat iemand alle aanleidingen van buitenaf tot spreken, die ontelbaar zijn, kan weerstaan. (…) Het zwijgen veronderstelt een nauwkeurige kennis van dat wat men verzwijgt. (…)
Het zwijgen isoleert: wie zwijgt staat meer alleen dan degen die spreken. Hij verwerft aldus de macht van de afzonderlijkheid. Hij is de hoeder van een schat en de schat is in hem. Het zwijgen werkt de gedaanteverandering tegen. Wie op zijn innerlijke post staat, kan geen zijsprongen maken. De zwijger kan zich vermommen, maar op een starre manier. Hij kan een bepaald masker dragen maar daaraan houdt hij vast. De fluïditeit van de gedaanteverandering is hem ontzegd. Het effect ervan is te ongewis, het is nooit te voorzien waar men terecht komt als men zich eraan overgeeft. Men zwijgt in alle gevallen waarin men geen masker wil dragen. In het verstommen breken alle aanleidingen tot transformatie af. Door spreken wordt alles tussen mensen op gang gebracht, in het zwijgen verstart het.”
Elias Canetti, Massa en Macht, p. 334

Hoegaarden: niet om het witbier, maar wel om het begin van de bijzonder mooie RAVeL 2 – réseau autonome pour véhicules lents – die daar begint met een tot fietspad omgebouwd spoorwegtraject tot in Namen. Schitterend, rustig, degelijk fietspad, wel veel autochtone wandelaars, met kleine kinderen die leren fietsen, scaters en skeelers wat het aan de dorpscentra zoals dat van Jodoigne – waar Louis Michel nog niet echt zeker was van zijn benepen vertrek naar de Europese commissie – niet altijd even handig passeren maakte wegens gemengd verkeer. Omwille van de constante 4% helling was ons tempo, enfin mijn tempo, niet echt gevaarlijk en was iedere verpozing een minuutje om weer aan te pikken met mijn twee jonge helden in een identieke outfit van Decathlon die als krachtige en vooral overmoedige paarden voor mij het tempo aangaven, mits herhaalde correctie wanneer ze zich teveel verdiepten in hun eigen ritme en mij op oneindig leken te rijden.
Die treintrajecten zijn vooral goddelijk als het naar beneden gaat.
Naar boven heeft het iets van vals plat, vooral heel vals en kuitenbijtend. Te plat om echt te klimmen, te steil om te luchtig te peddelen. Rijden alsof je rem blijft slepen.
De hele dag bewolkt, geen regen, behalve vanaf Eghezée waar dan al snel een forse en heerlijk lange afdaling met veel bochten en een zwierig tempo die veel geleden pijn goedmaakte. De enorme gewichtsmassa die ik moest meeslepen – al torste vooral Adriaan 2/3 van mijn bagage – was natuurlijk een forse overdrive bij iedere afdaling.

Aan een oud stationnetje haalden we de eerste 100 km, een foto waardig op Zeno’s teller. De eerste van ruim 13 keer 100 km. Ze waren apetrots, hadden nog nooit zo ver gefietst en ziet, voor hen werd alles nieuw, het onmogelijk geachte werd mogelijk, het langverbeide werd waarheid, of toch al een beetje. Ik zag hoe ze de lucht van het kunnen in hun neusgaten zogen, hoe ze hun nog zo jonge lijf van vijftienjarigen – Ad redelijk goed getraind kort geblokte spiermassa wegens dagelijks ruim 20 km naar school, te zwaar voor een echte berggeit maar beresterk en dat was nodig voor de zwaarste fiets, een Gazelle van nonkel Frans met een drie naafversnelling en een derailleur van vijf kamwielen, bepakt als een muilezel met de beste fietszakken.
Zeno lang en smal – genre tourrenners uit mijn jeugd -  met een niet onaardig uithoudingsvermogen op mijn oude zilvergrijze Norta, die door fabriekseigenaar Guusje Vanhemel zelf nog in elkaar geknutseld was op mijn maat omdat ik er in 1983 mee van Athene naar Antwerpen zou kunnen rijden, met bepakking en toen nog een aparte cassette kamwielen voor in de bergen, maar nu overbodig wegens nieuwe Shimano groep en prachtig vlinderstuur met ossekop.
Ik heb er uren en dagen achteraan gereden, al die tijd hun manier van rijden kunnen bestuderen, hun grappen en grollen, hun spelen op de fiets, handjeklap, tikkertje, zingen, wiegen en zwieren, omkijken of ze me weer kwijt waren en lachen als ik binnen hun gezichtsveld kon blijven, hun koerske op iedere helling…
Het was een eindeloos genoegen me te kunnen spiegelen aan de achterkant van hun jeugdige gelukkig nog wat aarzelende overmoed.
In Namen reden we dus als volwaardige treinen in de gietende regen het station binnen.
En na wat gemanoeuvreer eens geprobeerd in Hotel de Flandre:  Er was nog plaats, meer nog en drie – persoonskamer voor een redelijke prijs met ontbijt en we mochten onze druipende fietsen veilig op het rode kamerbrede tapijt achter de receptie op de eerste verdieping parkeren. Onze enthousiaste trekpaarden hezen ook mijn Koga Miyata en mijn bagage de trap op, fluks en dat na 116 km trappen.
Een echt bad, warm water en een matige pizza in de belendende Italiaan na overmoedig bellen naar het thuisfront waar het ongeloof door de vragen klonk.

Vrijdag, 2 juli 2004: NAMEN- ROCROI: 100 km

“Het bedrog is volkomen. Het is het bedrog van alle leiders. Zij doen het zo voorkomen alsof zij hun mensen in de dood voorgaan. In werkelijkheid echter sturen ze hen vooruit de dood in, om zelf langer in leven te kunnen blijven. De list is altijd dezelfde. De leider wil overleven; daaruit put hij zijn kracht. Als hij vijanden heeft om te overleven is het goed; zo niet dan heeft hij eigen mensen. In elk geval gebruikt hij beiden, afwisselend of tegelijkertijd. De vijanden gebruikt hij openlijk, daar zijn ze immers vijanden voor. Zijn eigen mensen kan hij slechts verkapt gebruiken.” (over Flavius Josephus, Elias Canetti, p. 272)

“Men kan zich niet onttrekken aan het vermoeden dat achter elke paranoia, zoals achter elke macht, dezelfde diepere tendens schuil gaat: de wens de andere uit de weg te ruimen, om de enige te zijn,of, in de mildere en vaak toegegeven vorm, de wens zich van de anderen te bedienen, zodat men met hun hulp de enige wordt” ( ibidem ,p. 524)

In de druilerige en – eens de stad uit – gietende regen langsheen een oud jaagpad van de linker Maasoever naar Dinant, waarna het gelukkig een beetje opklaarde. De kou en de regen noodden niet tot een bezoekje aan Namen noch Dinant: trappen om warm te blijven was een behoorlijke stimulans. Een passerende forse hond aan de leiband van een nette dame niesde zijn snot tegen mijn benen wanneer we even pauzeerden om te drinken en te knabbelen. Zij trok uit haar waterdichte handtas van Louis Vuiton onmiddellijk haar neusdoekje.
Ik kon haar naarstig wrijven nog net voorkomen met de melding dat dat beetje slijm er nog wel bij kon.
Wegens de eindeloze nevel, regen en kou was het Maas – oevertraject niet echt leuk.
Zeno kon nog de moed opbrengen om foto’s te maken van Vacarsa, het vakantiecentrum waar ze als lagere schoolkinderen uit Beerse jeugdtrauma’s dienden te verwerken. Maar verder was er niet veel dat ons kon bekoren tot een stop. Mijn stuurtas bleek lang niet waterdicht waardoor mijn peperdure Nokia 9210i leed onder de wateroverlast en hij het na een dag bleek te begeven! Ik kon wel opnemen doch hoorde niets van de bellers. Bijzonder vervelend, maar eigenlijk een hulp om af te kicken van mijn werk en van het politieke leven. Gezien de voorganger even duur dramatisch aan het einde kwam in het toilet toen de houder van mijn broeksriem gleed, had ik er eigenlijk geen zin meer in. Hij zou wel drogen, wat ook wonderwel gebeurde en na een paar dagen bleken de functietoetsen toch weer ongeveer allemaal en tot slot helemaal te werken. 
Vanaf Hastière – waar we voor het gemeentehuis in de gietende regen klef brood en kaasjes wegwerkten, en mijn jonge goden maar lachen met de outfit en de lunchomstandigheden van ‘le sénateur belge en route’ – trok de RAVeL2 verder over het spoorwegtraject naar Mariembourg, alwaar spoorwegmuseum en daarna het taaie stuk langsheen Couvin naar Rocroi, Frans grensstadje. Een enorm fort opgericht tegen de Oostenrijkers die de Nederlanden onder de knoet hadden, waar plaats bleek in een Logis de France op het marktplein, met een warme keuken en onze fietsen tussen restaurant en fornuizen. De kabel van Ads naafversnelling brak wegens fout geplaatst door een of andere kwibus die de Gazelle in orde zou gemaakt hebben voor de grote tocht. Hij had de kabel onder de trapas naast de goot gelegd zodat het voorste kamwiel er met iedere tandje even aan kwam voelen: van al dat gestreel restte na twee dagen enkel nog een gitaarsnaar die dan ook met brio brak.
De kou zat in ons lijf, onze bagage was kliedernat, behalve wat in Adriaans fietszakken had mogen schuilen, waaronder gelukkig nog wat van mijn outfit. Eindeloos lang onder een hete douche en nadien hielp de wijn tegen kou en zadelpijn na alweer 100 km schuren en zweten. De jeugdige heren konden telkens een glaasje meeproeven en leren de geneugten appreciëren. Beter vroeg geleerd dan oud verslaafd.

Zaterdag, 3 juli 2004:ROCROI – REIMS: 102 km

Van Rocroi – waar de laatste fietshersteller een jaar of wat geleden zijn hele voorraad de deur had uitgedaan en enkel nog voor bromfietsen en auto’s wou werken wegens veel rendabeler – de zekerheid dat er voor Rethel, 50 km verder,  geen enkele fietsenmaker zou te vinden zijn, een vervelend, zwaar en heuvelend traject langs Signy l’Abbaye, waar ik eventjes de man met de hamer zag komen. Veel te lage bloeddruk, te weinig gegeten en dus verhaal gehaald bij een kappelletje van de moedermaagd. Zeno en Ad hadden blijkbaar gemerkt dat er wat mis was met mij, ik zag te bleek en reed wat raar. Droge saucissen en kaas met veel tomatensap en groentesap op een gammel en halfrot bankje naast de nis met volksdevotie brachten soelaas. Zeno tastte gelukkig ook dapper toe want zonder vlees had ik het echt niet zo goed begrepen om hem als vegetariër tot Marseille te begeleiden.
In Rethel vonden we tegenover een coiffeuse helemaal in roze die ook aan huis wou bedienen een fietsenmaker, de Martin, quoi! Enfin, hij had een enorm bord ‘cycles’ naast zijn poort hangen en deed dus alleen in moto’s. Hij had de noodzakelijke kabel maar wou er zelf absoluut niet aan beginnen, want dat duurde allemaal veel te lang en we moesten het zelf maar uitzoeken. Ad draaide de handvatversnelling open om de kabel te plaatsen en bijaldien sprong het hele zakje uit elkaar, waarna we een tijdje zoet waren met het bijeenzoeken van de onderdelen en Ad als zoon van een ingenieur eens liet zien wat hij aan ruimtelijk denken in zijn mars had: heel wat, want hij kreeg de zaak in elkaar geprutst terwijl ik intussen gefascineerd was door een ritmisch schommelende beweging van een getatoeëerde figuur in het open raam op de eerste verdieping van de binnenkoer naast de motogarage.
Wanneer een luide krijs de duiven opschrikte en een paar minuten later de ruiter met halfnaakt bovenlijf en het kennelijke paard de herstellingsactiviteiten op de binnenkoer beschouwden onderwijl aan eenzelfde sigaret lurkend, was slechts een geringe fantasie nodig om de doordringende zadelpijn langsheen het perineum te voelen schuren.
Dan maar het aloude traject van de Romeinse heirweg Keulen Reims naar de Kroningsstad.
Ad dus met enkel zijn vijf resterende kamwieltjes helling op en helling af, zij het in een lagere versnelling op zijn Sachs naaf waardoor hopelijk minder kniepijn.
Ter hoogte van Avancon worden we gekruist door een gebruind en afgetraind stel op twee prachtige Koga’s , Nederlanders vanaf Bologna op weg naar huis, niet zonder eerst ongeveer alle mogelijke Alpencols te hebben gedaan waar de Tour ooit gepasseerd was.
Wat verder halen we een merkwaardig koppel fietsers in uit Leut in Limburg. Beiden leraar op weg naar Compostella met een stel glimmend nieuwe Amerikaanse Trek – fietsen met alles erop en eraan. Hij had alles uitgekiend via de Compostellaclub waarvan ze de schelp met waardigheid droegen, ook op hun slijkweerder. Zij vertrouwde de jongens toe dat het allemaal fout zou lopen want ze had de kaarten gelegd en daaruit was gebleken dat ze in ieder geval in de andere richting dienden te rijden. Compostella was helemaal fout!
Santiago Matamoros, morendoder!
Hij was erg ingenomen met onze babbel want zo had zij haar vertier en om rond vijf uur zijn tentje op te zetten bij een of andere boer, leek hem niets, hij wou dus verder naar Reims en was wat blij dat we haar ook zin gaven in een doorduwertje. Het zou toch nog wel heel erg lang duren eer ze zo bij Sint Jacob hun beklag zouden kunnen doen. Maar als ex leraar LO en fors gebouwd nam hij haar bij iedere helling in de nek en duwde haar zo tot boven.
Liefde is, de poezen bij het nekvel duwen….
Wegens een enorme vliegmeeting op en om Reims Champagne werden we door de flikken verplicht een forse en lastige omweg te maken over een drukke N51, waarvoor we feestelijk bedankten door midden de velden de oude heirbaan in een akkerpad te herkennen en op een werkelijk glorieuze wijze over een meer dan 2000 jaar oude weg – zij het nu van aangedrukt grint – met rechts van ons de bizarre pirouettes van de jachtbommenwerpers en voor ons majestueus in de avondzon onder een hemel zwanger van de Franse driekleur de kroningskathedraal van alle Franse vorsten waar we in een gezapig tempo lijnrecht naar afdaalden.
De erg dure jeugdherberg lag buiten het oude centrum naast een schitterend operagebouw en het vreten was pizza bij den Turk om de hoek in een tent vol getatoeëerde locals – de vrouwen voornamelijk boven de reetveter -  wegens te laat binnen in de JH voor warm eten. 104 km, ’t was gene kattenpis, de derde dag.
Ons lerarenduo op weg naar de Morendoder  was al monter en gewassen klaar om de stad in te stappen, gelukkig kreeg ik een dringende mobiele oproep en konden we meteen naar bed. De jongens lezen hooguit een paar bladzijden en sukkelen dan in slaap. Ik zet me nog eens aan Louis Paul Boon, De voorstad groeit. Na al die jaren en voor de tweede keer nog steeds een schitterend boek.

Zondag, 4 juli 2004: REIMS VITRY le FRANCOIS: 93 km

“Wie zou zo lichtzinnig kunnen zijn een leven te verzinnen, als er zoveel levens zijn die het verdienen om naverteld te worden, want elk van die levens is een roman op zich, een netwerk met vertakkingen naar andere romans en andere levens.” (p. 421)
“Wie een verhaal verzint heeft de ijdele overtuiging dat hij zich meester maakt van de plaatsen, voorwerpen en mensen waarover hij schrijft”.(p. 438)
Antonio Munoz Molina, Sefarad, het boek der ballingen
.

In een druilerige vroege ochtend klam en kou naar de kathedraal voor een flauwe gloed van de imposante rosette en een glimmende gedenktegel waarmee De Gaulle en Adenauer en de aartsbisschop van Reims de verzoening tussen Frakrijk en Duitsland bezegelden. De basiliek van St Remy
was niet veel soeps, ik hoorde de eerwaarde de luttele gelovigen kond doen dat le père Joseph Loriot ingeruild werd voor de exotische père Efraim. Aan iedere kerkdeur stonden bedelaars om hun zondag te smeken. Veel bakkers en patissiers waren ochtendlijk open, verder leek Reims zelf uitgestorven.
Het duurde echter tot voorbij Sillery eer de joggende vroege vogels werden overtroffen door de peddelende vtt’s zoals de mountain bikers hier heten. Een prachtig traject over het jaagpad, chemin de hallage, zachtjes klimmend naar iedere sluis toe. We zaten op het eindeloze kanaal naar de Saone, eerst van de Aisne naar de Marne en dan langsheen de Marne verder, goed voor een paar honderd kilometer.
Wegens de enorme TGV werken was de doorsteek van Sept Saulx in een tunnel onder de snelweg naar Condé sur Marne niet berijdbaar volgens vtt’ers en werden het asfalthellingen van Les Petits Loges, Villers-Marmery, het ene premier cru champagnedorp naast het andere. Nijdige hellingen die Ad en Zeno nog steeds met veel plezier opspurten om hun krachten te meten, terwijl ze liefdevol een bon bonbon napoleon klaar houden als ik hijgend kom aangezwalkt. Dan mag ik even rusten en drinken. Ze hebben waarlijk te doen met mijn lijden en laten het hele traject louter en alleen door mij uitzoeken. Zij rijden maar, niet te ver vooruit want dan kunnen er problemen komen wegens trajectanomalieën en vooral risico’s bij de zwoegende volger. We zijn de vierde dag en de kunsten uit mijn jeugd om na drie dagen in vorm te zijn en dus voluit te kunnen gaan zijn duidelijk verleerd en versleten.
Het lijden wordt nu gelardeerd met bloedende blaren thv de zitknobbels. 
Soms heb ik zin om met fietsbroek aan in het kanaalwater te gaan zitten om de gloeiende pijn wat te temperen. Maar een hansaplast gelpleister kan wonderen doen.
Evenwel niet op mijn rechter bilnaad waar hij altijd snel wegschuift, zodat na een half uurtje trappen de zeem mooi vast gedroogd zit in mijn schrijnend vlees, wat bij ieder verheffen uit het zadel voor langdurige scheurende lijden garant staat. Door het naar voor kantelen van mijn zadel heb ik deze reis veel minder last van een voze penis, de klassieke ellende bij lang fietsen waar plassen een merkwaardige bezigheid werd wegens compleet gevoelloos. Dus deze keer is dat minstens beter ondervangen. Ze verkopen nu zelfs al zadels met een leegte in het midden waardoor minder druk op je perineum.
Maar het ongelooflijk mooie landschap biedt veel soelaas: geen traject in la douce France is mooier dan de jaagpaden langs de kanalen.
Ooit een stukje van de Canal du Midi gedaan onder een parasol van eeuwenoude bomen, nog langer geleden eens een stukje van het fabuleuze Canal de Bourgogne gedaan. En dan nu dit schitterende parcours.
Bij ons zou zo’n traject een commerciële topper zijn met friet- en drankkramen aan zowat iedere sluis. In Frankrijk weten zelfs de sportieve vtt’ers hier niet eens te zeggen hoe of het pad er 20 km verder bijligt, wegens nooit geweest!
En dat is wel zinvolle informatie die niemand wil of kan geven. We komen zelfs een eenzaat tegen die beweert dat hij geen mooi geasfalteerd jaagpad wil, want dan rijden alle jonge ouders met kinderwagens er op af en aan en kan je als fietser nauwelijks vooruitkomen. Het personeel van het kanaal, de voies navigables de France, blijven volhouden, dat het verboden is er langs te rijden, zeker met motorfietsen. Dat mogen enkel hun vakantiejobbers die de niet geautomatiseerde sluizen moeten bedienen en dus met een brommer de boten op en neer volgen van sluis tot sluis. Niet dat er veel verkeer is op dit kanaal uit het einde van de 19° eeuw, een enkel plezierjacht, meestal omgebouwde producten van huisvlijt met spitsen en een enkele geladen rijnaak.
Wanneer we in Châlons sur Marne, nu en Champagne, wegens toeristischer klinkend (?)dat zich opmaakt voor grootse zomerse festivalavonden, in de toeristische dienst aandringen op degelijke informatie over die jaagpaden, krijgen we een preek van hier tot gunder, dat die jaagpaden verboden zijn voor toeristen. Als ik de dame dan fijntjes inpeper dat dit het meest jezuïtische antwoord was dat ik ooit in Frankrijk heb gekregen, kwam ze braafjes aandragen met een gids Logis de France die ik gratis mocht houden. Van puur contentement zoekt ze voor mij twee boekhandels in Vitry le François die de fameuze ING kaartenboek van nationale fietsroutes zouden kunnen hebben, want in Châlons zal het wegens op zondag alles gesloten niets worden volgens haar. Het zou met die ING nationale fietskaartenboek nooit wat worden, nergens, wegens nergens te vinden.
Buiten Châlons krijgen mijn twee veulens het zot in de kop: ze gaan nog eens treintje spelen. Ik mag dan mijn goederenwagon virtueel koppelen aan hun twee locomotieven en zij trekken dan zij aan zij kop zodat ik op een redelijk vlak traject meekan tegen 22 tot 25 km/uur in hun zog. Het kanaal gaat doorheen een kalkgebergte waar enorme steengroeven verlaten liggen met oude betonconstructies die wankelen onder het betonrot. Een heel akelige omgeving en vanaf Omey wordt ook nog eens het jaagpad een ramp, kniehoog gras en keien. Dus nog maar eens een departementeel asfaltweggetje geprobeerd maar na een paar stevige kuitenbijters terug naar ons kanaal waar we over het nagelnieuwe asfalt een fors en strak tempo aanhouden langsheen de kanaalbrug over de Marne, behoorlijk imposant, water over water, tot diep in de stad, langs enorme woonblokken aan de rand.
Het gastronomische Hotel de la Poste was gesloten, dus werd het La Cloche met een Logis schouw minder en een heel oude chef met veel eisen: 200 Euro voor twee dubbelbedkamers, incl ontbijt en diner. Het dient gezegd, het diner was perfect en lekker. Zeno eet meer en meer vlees, ook ’s middags in de wijngaarden laat hij geen stukje droge varkensworst passeren. Het werd dus terrine van konijn met hazelnoten, Ad pleitte voor kalkoenlever met sherry en ik snoof de escargots in looksaus met een heerlijke bladerdeeg. De jongens vielen voor Normandisch rund in pepersaus met gratin en ik probeerde de specialiteit van de chef: varkenspoten in een crépi met verse pasta, nadien kaas, dessertenbuffet en een goeie bourgogne. Duur maar degelijk.
Mijn veulens liggen in bed voor tv om Griekenland Portugal te kunnen volgen.
Ik hoop dat we die jaagpaden nog een eind kunnen gebruiken, want de nijdige hellingen van de secundaire wegen zijn nog steeds een veel te zware klus voor mij. Ik spendeer makkelijk een uur per dag met turen op de Michelinkaarten in de reeks Local, 1/150.000 om optimale trajecten uit te zoeken voor mijn arme benen, waarbij autoverkeer tot een minimum beperkt wordt. Zeno had uitgesproken schouderpijn li mediaal parascapulair. Eens gemanipuleerd ging het snelbeter. Ad is in prima staat, behoudens nog steeds kniepijn. Ikzelf wordt eerder hypotensief, en dan nog zonder bètablokkers, want die ben ik intussen gestopt wegens veel te lage bloeddruk.

Maandag, 5 juli 2004: VITRY le FRANCOIS CHAUMONT : 120 km

Geen boekhandel in Vitry waar ze het fameuze ING landelijke fietsrouteboek verkopen. ‘Wij zijn slechts een klein stadje meneer, we kunnen het wel bestellen, maar niemand is hier aan fietsen geïnteresseerd!’ En dat wanneer half Frankrijk voor tv naar de Tour zit te loeren!
Tot overmaat van ellende blijken op maandag zowat alle winkels in de Franse provinciestadjes gesloten. Inclusief de enige fietsenmaker in de hele stad. Gelukkig was het jaagpadentraject naar St Dizier, redelijk vlak, voor 2/3 mooi geasfalteerd en de omgeving prachtig, als verstilde schilderijen van 18° eeuwse schilders met tientallen reigers, grijsblauwe en ook heel grote witte. Ook veel zwaluwen en roofvogels, buizerds of haviken. Leeuweriken boven de graanvelden en in trossen tussen de gele oneindigheid enorme graansilo’s. Hier wel veel minder papavervelden met lichtpaarse zeeën van kleuren zoals in de Champagnestreek. Om de paar kilometer een sluis met een sluiswachtershuisje waaraan telkens aan de westkant een veranda gebouwd werd. St Dizier heeft een heel mooi marktplein waarop een debiele springkastelentoestand maar verder een erg mooi oud centrum met een paar hele mooie kunstwerken, waaronder een verzameling bevreemdende reuzeninsecten om staken van poten: bannelingen.
Ik voel me zo’n insect op den dool door Frankrijk, op zoek naar een nieuwe bloem, de oude is versleten.
Op weg naar ons kanaal buiten de stad stopt Zeno plots om de gevallen zonnebril van Ad op te rapen. Ik moet alles dichtgooien om hem te ontwijken wegens intussen op de kaart aan het turen, en door de kracht van het remmen gekoppeld aan een stoeprand die ik afrijd, klapt mijn verstelbare stuurpen naar beneden, maar blijft gelukkig staan in de laagste stand: gevolg geen lekker ellebogen leunen meer op de ossenkop wegens veel te laag voor mijn rug en vermoedelijk niet repareerbaar in Frankrijk
Mijn zoon werd dan ook behoorlijk uitgekafferd, temeer daar hij in Vitry die ochtend weer zoveel met eigen stijl en imago ingenomen was, dat hij niet eens merkte dat zijn snelbinder loshing en hij dus vrolijk fluitend vertrok en Ad nadien een kwartier moest peuteren en knoeien om de snelbinder uit zijn achteras te prutsen.
We raken aan een sluis aan de praat met een vrouw van een Nederlandse schipper die met een lege aak van 360 ton na drie maanden gewacht te hebben op werk in Arles terug huiswaarts keren in de hoop op betere tijden. Ze hebben zoals de meeste boten die naar het noorden varen wegens nagenoeg leeg onvoldoende diepgang en moeten hun stuurhut demonteren om de eerder lage kanaalbruggen te kunnen passeren.  Dit stuk was voor hen een ramp wegens geen 40 km per dag omwille van de enorme hoeveelheid sluizen: voor de 1200 km van de Maas tot Arles waren ze 220 sluizen doorgevaren. En nu nog eens zoveel terug.
Van de kanaaltunnel achter Langres wist ze niet of er een deftig jaagpad langs lag, dat wordt dus gokken of hopen op een peniche die ons mee wil nemen om de  klim over de waterkering te vermijden.
Het was niet echt onze dag: op een lang stuk jaagpad doe ik het dagelijkse ‘Oom Jan vertelt…’ verhaal, deze keer over acupunctuurpunten en de kennis van de wetenschap bij de Chinezen, het verschil tussen oosters en westers denken, Westermans Ingenieurs van de Ziel en de grote irrigatiewerkentheorie door dictatoriale regimes. Ik toets in volle verhaal met mijn spiegel tegen Ads arm die aan de kanaalzijde rijdt, en dus een draai naar het water toe maakt, maar de tegenwoordigheid van geest heeft zijn stuur om te gooien en mij de gracht in te duwen aan de ander kant. Wat schrammen en een verplaatste stuurstang met geplooide ossenkop wat bij gesleuteld moet worden.
De passerende boten zijn soms echt aandoenlijk: twee Engelse homo’s met een ferme sleepboot die elkaar alert hielden met het trossengooien in een sluis, een bejaard stel Nederlanders op een enorme aak, Wilanke – duidelijk van Wil en Anka – met spierwit dek, waarop eindeloze bakken met rode geraniums en achteraan dekstoelen en een melkwitte parasol, die de schipper met witte pet, komt binnenhalen wegens dreiging van een buitje.
We ronden Joinville op de rotsen naast een nauwe kloof waar kanaal en Marne elkaar raken. Het landschap is ongelooflijk mooi, steeds met vissers, dikwijls opa’s met kleinzonen die geduldig naar het water zitten te turen, waarbij de jongen na een steelse blik naar ons passeren om meer aandacht voor de dobber gevraagd wordt.
Een overjaarse hippie komt ons tegemoet op een hilarische fiets met een radio om zijn nek die we al van heel ver horen spelen.
We reserveren om 17 uur telefonisch de jeugdherberg van Chaumont tegen 20 uur. Doch de honger slaat toe, en de vermoeidheid ook. In Rouvroy sur Marne vinden we een kapsalon waar de kapster net de winkel gesloten heeft, maar op ons aankloppen nog vriendelijk opendoet, want zij is de enige épicerie in een straal van 20 km, en ze heeft geen brood wegens maandag, wel water en kaas en een ijsje. Eigenlijk heeft ze alles, en is ze ook alles: een snackbar, een café, een kapsalon, postkantoor en gasflessenleverancier: god op het Franse platteland waar de Marne en haar kanaal een soort liefdesspel opvoeren om en om slingerend waar wij ons fors misrekenen in de afstand en toch nog een 35 km te koesteren krijgen voor we Chaumont naderen waar we een spectaculaire en erg lange klim moeten trotseren – zelf moet ik het laatste stuk nog eens te voet omhoog – om dan door een reeks blokkendozenwijken een paar keer de weg kwijt raken, de gevangenis nog maar eens passeren, niet langs Start, eindelijk om 22 uur (!) een troosteloze proletarisch ogende blokkendoos vinden die voor Jeugdherberg doorgaat. Het blijkt een vakantiecentrum voor proletarische jongeren, waar de nachtwacht gelukkig wordt uitgemaakt door een stel gepensioneerde en fors getatoeëerde legionairs die ons met een aandoenlijke voorkomendheid helpen bij het fietsen te stallen, lakens vinden en warm water voor de douche bezorgen.
Het kamertje is een ramp, klein en Zeno zakt meteen door een paar beddenlatten. De buurvrouw blijkt een ietwat gestoorde hippiemeid en alleen en pokdalig en rastakapsel te combineren met het eindeloos zingend jeremiëren in zichzelf en in onze douchekamer.
Fascinerend voor onze jonge hengsten.  Na de was en de plas de resten van koekjes, stukjes kaas en een zak kersen met veel water.

Dinsdag, 6 juli 2004: CHAUMONT- St MICHEL: 66 km

Zeer vroeg voor een vreemdelingenlegioenontbijt in de eetzaal  voor de proletarische kinderen, intussen al onze was in een reuzenbovenlader gepropt met een halve zak zeep op 30 graden. Ons buurmeisje zit naast ons in zichzelf te zingen, nipt wat van een en ander en gaat nadien jembe spelen terwijl onze was in de droogkast zit.
Dan naar de fietsenmaker naast de gevangenis van Chaumont, uitgebaat door een vriendelijke man met zijn vriendje en veel vrienden met hetzelfde hobby. Hij heeft ons een half uur geholpen met de spaken, want Zeno en Ad braken elk een paar spaken wanneer ze de stoep afreden aan de jeugdherberg, en vooral met de naafversnelling waar Ad tenslotte op zijn aanwijzingen het draai – en kliksysteem konden herstellen.
Ik wou hem een fooi geven maar hij schreef reeds zelf een rekening van 25 euro.
Hij wist ook te vertellen dat Fransen op een ongelooflijk idiote manier met hun fietsen omgaan: ze rijden met roestige dingen die ze nooit onderhouden met draad en spuug bij elkaar gehouden en hij moet dan nog eens iedere prul proberen te herstellen. Ook al kunnen ze bij hem naast hele dure dingen met bijlscherpe zadels in blitze kleuren en van carbon, een hele keuze maken uit degelijk ogende fietsen van een paar honderd euro. En toch willen ze een roestig vooroorlogs tuig hersteld hebben.
Intussen was het bijna middag en op weg naar ons kanaal dan maar in Le Géant eten gehaald en aan een prachtige sluis opgegeten: tabouli, selder in remouladesaus en pasta met surimi en driehoekssandwiches met vulling. En bloedappelsiensap, de voorkeur voor de jongens, wegens geen tomatensap of gazpacho te vinden. De bloedsinaassappen zijn onze voorkeursdrank geworden, wegens fris en wat zurig.
Dan aan de klim naar Langres begonnen, heel erg moeizaam, veel tegenwind langsheen het zeer kronkelende jaagpad. De stad zelf wou ik absoluut vermijden wegens zeer forse helling die ik ooit eerder had bedwongen, maar dan wel in goeden doen.
Rond 15 uur was ik op, te weinig geslapen – L.P.Boon intussen nachtelijk uitgelezen – nog eens een beta blokker genomen wegens ’s ochtends een wat hogere tensie, die merkwaardig daalt de laatste dagen: een forse dip wegens te weinig gegeten, kersen en pruimen of tomaten, volstaan niet echt en ik moet onder een brug van de snelweg met de trein aan de andere kant toch wel even een uiltje knappen, wegens totaal los. Op een richel beton naast de goot, met asfalt grint dat uit de gootpijpen van de snelweg was gestroomd, viel ik ter plekke in slaap. Zeno en Ad bleken nadien ondertussen leuke dingen om de tijd te doden. Veel lezen zit er bij hen niet in. Een half uurtje later gaat het weer wat beter, mijn zitvlak is compleet in de vernieling, ieder rechtkomen scheurt de ingedroogde zeem uit mijn rauw vlees, de zijgeleidingsplaat van mijn voorste kamwielen is nu ook helemaal kapot en het wordt dus voorzichtiger schakelen op de grootste plaat om de ketting op zijn plaats te houden.
En dan weten dat ik ze vroeger met de hand aan de kabel bijtrok op Zeno’s fiets, zij het bij beneveld schakelen ook niet ver van Langres 23 jaar geleden de hele derailleur in het achterwiel en op slag nuchter.
Langres werd gerond met veel verhalen van de jonge helden en de mindere god, en plots werd de omgeving, die bij de steengroeven al erg onheilspellend oogde, nog dramatischer: steeds dieper was het kanaal uitgesneden in een kloof, met bemoste wanden, verrotte bomen, kil en vochtig, steeds donkerder. Het jaagpad wordt alsmaar meer een slijkbad, glad, en slecht berijdbaar.
En dan finaal in een steeds stiller bos waar nauwelijks nog vinken te horen zijn, na de laatst brug finaal het immense zwarte gat van de kanaaltunnel, dreigend imposant tegen een gigantische berg, de waterscheiding.
Ad ziet de tunnel helemaal zitten, in tegenstelling tot Zeno die wat lijkt terug te schrikken van de koude wind die uit het steekdonkere zwarte gat met gitzwart water ons welkom heet.
Ad ziet doorgaans alles heelgoed zitten en lijkt weinig angst te kennen en onzekerheden. Zeno is ietwat voorzichtiger.
De tunnel was in 1881 bij Balesmes door de rots gehouwen met eindeloze nachtelijke explosies die het dorp erboven terroriseerde. Ik had ergens op internet gelezen dat een Nederlandse fietser erdoor gepeddeld was met veel last van kou en water dat uit de muren neerkwam. Maar het was te doen mits fatsoenlijke verlichting.
En daar had ik dan toch maar mooi aan gedacht: een vaste schijnwerper voor Zeno die vooraan kon rijden, Ad zijn dynamolamp was niet je dat en de mijne viel ook uit bij stilstaan. Bijaldien onze zoon op kop, naar later bleek in helse angsten want het kanaal kwam hem voor als de Lethe en wij de bezoekers van de Hel en het jaagpad de smalle richel naast de Styx die Orfeus moest langslopen op zoek naar zijn geliefde Euridice.
De zwaar beladen fietsen een voor een over de afsluiting getild, het laatste vuilzakje aan de kant gezet, helmen op, regenjassen aan tegen de kou en in het steekdonker aan een tocht over een onbepaald jaagpad van vijf kilometer.
Zeno’s schijnwerper bescheen vooral het vuile zwarte water. Na een tijdje had ik het gevoel opnieuw aan de slag te zijn in de mijn van Beringen wegens dezelfde egale kleurloosheid van de hele omgeving, alleen schaduwen en wiebelende lichtbundels op wanden en rampzalig slecht wegdek, zij het zonder lawaai van machines. Het enige lawaai kwam van Zeno’s wild getater, onze kettingen en de galm over het water dat gaapte aan de andere kant van een kleine reling links van ons. Mijn enige hoop was na een kilometer of wat, dat we toch maar niet zouden plat rijden in deze smurie, want het jaagpad was soms geasfalterd, soms keien, grint, slijk, onder water, putten en uit de wanden kwam regelmatig een forse geut ijskoud water over ons heen. Zeno kreeg steeds de douche als eerst in zijn nek, waarna wij dapper volgden. Op een bepaald stuk bleek het water zelfs helemaal rood gekleurd. Maar de zenuwen joegen ons voort tot de voorganger plots riep dat hij het gevoel had dat zijn achterband leegliep!
Het witte vlekje heel in de verte was nog onmogelijk klein en dus zat er niets anders op dan te kijken. Maar stilstaan was licht uit, behalve Zeno’s lamp: zijn band krachtig opgepompt en vooruit maar weer. Een halve kilometer verder opnieuw pompen en dan plots ging een zee van licht aan in de tunnel: we zijn er gloeiend bij, was mijn eerste gedachte. We hadden alle verbods- en gevarenborden straal genegeerd en wellicht waren er detectoren geplaatst om de positie van de schepen te meten die ons verraden hadden.
Het was nu wel makkelijker rijden wegens een beter zicht op het wegdek. Het kanaal was wel behoorlijk imposant, peilloos diep, en vijf kilometer lang. Wanneer we eindelijk aan de uitgang verschenen, nat en smerig van de opgespatte leem, bleek een spits opgekomen die de tunnel invoer. Zeno’s band opgespoten met een oude drukbus schuim, en na een extra paar kilo’s druk met de handpomp gedurende een paar ochtenden zou deze band het houden tot de aankomst.
Nadeel: nu hebben ze nog geen lekke band gerepareerd en weten dus niet hoe het moet.
De dame aan de eerste sluis trok haar raam open en riep van de overkant dat er een kraantje stond aan het huisje waar we ons probeerden te fatsoeneren in de schaduw, want aan deze kant brandde de zon. En het was dan nog koel en ‘potable’: een feest na zoveel kou en smerigheid.
Het landschap aan deze kant van de kering was nog mooier dan aan de noordzijde, werkelijk Bucolisch. De Marne die in de buurt haar bronnen heeft was nog een grote beek, koeien stonden als op Hollandse renaissanceschilderijen met hun voorpoten in het water, reigers alom, schapen werden geschoren in een wei, een boer die zijn kippen een voor een in een aparte kooi stak onder woedend protest van de haan die bij elke gevangenneming een trap kreeg. De sluizen volgden elkaar snel op, maar het ging behoorlijk naar beneden en het jaagpad dat doorgaans wisselde aan een sluis was goed  geasfalteerd. Maar we waren behoorlijk afgepeigerd, ik niet in het minst en dus op zoek naar slaapgelegenheid.
Bij Villegusien werd ons door de compleet stoned gerookte dorpsjeugd gewezen op een mogelijk motel in St Michel, maar de cafébazin was erop uit om ons haar splinternieuw en nog nooit gebruikt hotel dat nog naar verf rook en waar de stukadoors nog bezig waren voor 100 Euro te verhuren, edoch alleen douche en gezien smerig als wat toch de voorkeur voor een bad. Dan maar verder naar St Michel aan de N74 Langres Dijon, waar in St Michel effectief een wat Zwitsers aandoend chalet met annex een motel bleek te zijn, waar ze zelfs een bad hadden en een fietsenstalling achter de receptie. Voor de helft van de prijs bleken we terecht te kunnen en zelfs een schitterend ijskoud zwembad konden we benutten voor het avondeten. De uitbater was een Balthazar Boma achtige figuur, joviaale snor, gouden armband en borstharenketting met een enorme pickup van Dodge voor zijn lodge. De pinot noir was redelijk en de jongens hadden intussen de geneugten van de boeuf bourguignone leren kennen. In bed werden de angstverhalen over Lethe en Styx nog eens opgerakeld.

Woensdag, 7 juli 2004: St MICHEL –  SEURRE: 115 km

“Nooit zou Hitler zijn doel bereikt hebben, als het verdrag van Versailles het leger van de Duitsers niet had ontbonden. Het verbod van de algemene dienstplicht beroofde de Duitsers van hun belangrijkste gesloten massa. De oefeningen die hen nu waren ontzegd, het exerceren, het ontvangen en doorgeven van bevelen, werden tot iets dat ze zich met alle middelen weer moesten verwerven. Het verbod van de algemene dienstplicht is de geboorte van het nationaals socialisme. Elke gesloten massa die gewelddadig wordt ontbonden, zet zich om in een open massa, aan welke ze al haar kenmerken meegeeft. De partij neemt de plaats in van het leger, en aan haar zijn binnen de natie geen grenzen gesteld. Elke Duitser –man, vrouw, kind, soldaat of burger – kan nationaal-socialist worden; hij is er vaak nog meer op gesteld als hij vroeger zelf geen soldaat is geweest, daar hij zich op deze manier deelname verschaft aan handelingen die hem ander ontzegd waren. “ (Elias Canetti, Massa en Macht p. 202)

Na een redelijk ontbijtbuffet bleek het behoorlijk druk in het motel, een familie, een stel oudjes, wat zakenmensen op doorreis en wij als enigen geïnteresseerd aan de zwarte leeuw op een oranjeveld achter den toog. Gekregen van een grote groep Hollanders die de voetbalprestaties van hun team ondersteund hadden van achter een groot tv scherm, ’t was wat in mineur geëindigd, maar hij had de vlag gekregen als aandenken. En het waren steeds weer en uitsluitend Belgen die naar het waarom van de Nederlandse Leeuw vroegen. De dag voordien had hij een goed georganiseerde groep Vlamingen over de vloer gehad met volgwagen en al op weg naar Compostella: zij draaiden volgens het logboek toch 140 km per dag. Daar waren wij nog niet echt aan toe.
Zeno was zijn zeer dure speciale fietshanddoek op de badkamer vergeten en door het tijdsverlies bij het laden van onze ijzeren paarden kwam de poetsvrouw ermee aanlopen. Hij was ook nog eens vergeten zijn bandenspanning te controleren en dus konden we weer terug pompen, en kwam de poetsvrouw met toeristische documentatie aandragen die we al lang kwijt wilden. Ze leek wel compassie te hebben met zoveel lijden.
Zeno is onderweg een echt zonnetje, zelfs als het regent, ontzettend leuk en blij en speels en behulpzaam en net als Ad doet hij altijd direct wat wij vragen om het lijden voor ons dragelijker te maken. Maar als hij zelf voor iets moet zorgen loopt het mis als er anderen bij zijn, die hem kunnen depanneren of het voor hem doen, zoals zijn zus.
Na de nodige scènes weer naar ons vertrouwde kanaal, langs Piepape, de naam alleen al, pikken we snel aan met het sluizenritme, maar nu in een fel tempo, wegens zachtjes naar beneden. Weinig scheepvaart, en de sluiswachtershuisjes leken allemaal leeg te staan of als vakantiewoning omgebouwd want we zagen een Duitser zijn Frankfurter Algemeine Zeitung bij een croissant openvouwen in de aangename ochtendzon.
Het jaagpad was wel niet altijd ideaal om te rijden en soms was het  aan de sluis echt gissen welke kant we zouden nemen wegens allebei begroeid met gras en onkruid. Soms liggen er zoveel keien dat het alleen berijdbaar is over de bemoste middenstrook. Het kanaal nadert hier de Saône doorheen een bosrijk gebied met alle bomen fors bemost met bruin en zilvergrijs. Vaak vormen ze een schuin overhangende galerij waar het schaduwrijk rijden is en voor ons plots een handige schuilplaats tegen de plensbuien die de hele dag dreigen en soms doorbreken. Er was en forse storm voorspeld, maar we hadden ons deel echt wel gehad. Toch zien we de opbouw van een enorme wervel in de verte groeien. Dreigend en recht op ons afkomend.
Na Maxilly sur Saône is de pret uit: om 13 uur haalden we de laatste sluis voor de Saône, de laatste brug onderdoor en verder geen berijdbaar jaagpad meer. Wel de vele diepe groeven gezien die de paarden met hun kabels in de peilers van de brug hadden getrokken omdat daar het kanaal fel verbreedde en ze hun boten met een lange kabel dienden te slepen. Het jaagpad naast grote fabrieken werd zo slecht dat we een paar honderd meter voor de rivier terugdraaiden en langs de weg naar Pontaillier en veder richting Auxonne konden rijden onderwijl angstig inschattend wat het dreigende tempeest voor ons in petto zou hebben.
We probeerden onderweg slapen te vinden voor de storm maar de chambres d’hôtes bleken niet te vinden, of intriest te ogen. Het ging redelijk goed aan een gemiddelde van 16,4 km/uur ondanks de helft van de afstand over slecht berijdbare jaagpaden. Mijn conditie bleek na de forse dip van gisteren beduidend beter te worden.
In Les Maillys de Saône over naar St Seine en Bace en dan langs de departemental naar Losne, waar geen slapen te vinden. Nog 15 km doorgeduwd tot Seurre waar intussen het cycloonachtige onweer achter ons leek voorbijgegleden. In een oud en afgeleefd hotel van twee bejaarden kregen we een antieke kamer uit de jaren zestig met bad en bed. Eten was elders wegens geen zin in keukenwerk die avond. Geld hadden ze toch genoeg, want een schitterend middeleeuws pand aan de overkant werd door hem gerenoveerd en daar konden we onze fietsen veilig kwijt, in een gelijkvloers waar vooral vlak bij de toegangsdeur een enorme houten staatsietrap, nieuw weliswaar. Het werden pizza’s in een drukbeklante nieuwbouwtent aan de stadsrand waar Louis XIV destijds alle muren van Seurre had laten slechten wegens het laatste bolwerk van La Fronde, de verenigde edellieden die hem en zijn moeder onder de duim wensten te houden. Hij zou zich later met brio op de adel wreken door hen bijeen te drijven als figuranten voor zijn decor in Versailles waar ze mochten dansen en beven op de tonen van Lully: Le roi dance!
“Na Hitlers beëdiging tot rijkskanselier, zou Hans Sahl schrijven, zaten ze hier in het Romanisches Café, nog steeds druk bezocht door de Berlijnse intellectuelen, als in hun houding versteende wezens, die elk moment verwachtten weggeblazen, opgeruimd te worden. Het was net of zij hun identiteit verloren hadden en in afwachting van een andere, die hun leven zou redden.’ Het leek op een trage begrafenis van Weimar Duitsland”. In Bruno Arpaia, De engel van de geschiedenis, p. 17

“Al kort na de eerste wereldoorlog bekritiseerde Benjamin die tendens in bewoordingen die niets aan actualiteit hebben ingeboet toen hij de verhouding tussen wetgevende en uitvoerende macht voorstelde als die tussen rechtscheppend en rechthandhavend geweld:
‘ Verdwijnt het bewustzijn van de latente aanwezigheid van het geweld in een wettelijke institutie, dan raakt ze in verval. Een voorbeeld daarvan vormen in onze tijd de parlementen. Ze bieden het bekende jammerlijke schouwspel omdat ze zich van de revolutionaire krachten, waaraan ze hun bestaan te danken hebben, niet bewust zijn gebleven(…) Hun ontbreekt de zin voor rechtscheppend geweld dat in ze is vertegenwoordigd: geen wonder dat ze niet tot besluiten komen die dit geweld waardig zouden zijn maar daarentegen in het compromis een schijnbaar geweldloze aanpak van politieke aangelegenheden cultiveren” (Walter Benjamin, 1, 65-66  in ibidem p.47)

Donderdag, 8 juli 2004: SEURRE SAINT GENGOUX LE NATIONAL: 90 km

In het verlopen ‘hotel des négociants’ ontbeten voor vijf euro per kop met een stukje baguette, een klontje boter, een lepeltje jam en een kop koffie met suiker en melk of chocolademelk – tussen een collectie oude schrijfmachines van de patroon die duidelijk geen afstand kon doen van de burotica die hij ongetwijfeld voor veel geld de laatste vijftig jaar had aangeschaft: een hele oude Adler, een Olivetti, een Canon van eind jaren 70, een vergeelde PC, hopen oude m rommel en 2×3 vaste gasten die al even vadsig leken als de sloffende chef.
In de waarlijk gietende regen  – en dat was zo de hele nacht al aan de gang – van de hoofdweg zo snel mogelijk afgeweken naar een bos waar we steeds verder vastreden in modderige paadjes langs maïsvelden waar geen doorkomen meer aan was. Terug naar de D115 langsheen enorme cannabisvelden om zo doorregend en verkleumd in Beaune aan te komen waar we onze fietsen onder geen beding in de Hospice mochten stallen: ‘réglements, monsieur!’ Toch imposante gebouw geïnspireerd door St Jan in Brugge, vanwege kanselier Rolin van Filips de Goede. Nergens iets warms te vinden, op weg naar Pommard een restaurant binnengesukkeld waar eens gezeten bleek dat er alleen koude gerechten werden geserveerd wegens geen stadsgas! Langs de beroemde rode bourgognewijnen, Volnay naar Meursault waar we als lekkende honden buiten gekeken werden in een bar resto maar met veel egards werden ontvangen in een tweeschouwen Logis de France aan de Avenue de Lattre de Tassigny, die het dorp bevrijd had met zijn 1° Leger van Vrije Fransen en postuum Maréchal de France werd benoemd nadat hij in Indochine de Franse belangen niet lang genoeg had kunnen handhaven. Lekker, duur en voorkomend voor druipnatte hongerige honden naast een familie Zweden die zich tegoed deden aan grote glazen bier en een halve fles Marc nadien. Volgens de aanvallige dienster had vooral de wijn fel geleden onder die laatste oorlogsjaren, want alle mannen waren opgeroepen en de vrouwen wisten eigenlijk niet zo best hoe en wat met al die druiven diende te gebeuren.

Maar nog veel erger was het drama nadien in Puligny Montrachet waar ik in 1971 de vendange meegedaan had bij Monsieur Clerc et fils. Henri was la jaren dood, dat wist ik al. De oude had me toen de geneugten van de duurste witte bourgogne leren kennen, maar toen had ik zelfs na veertien dagen zwoegen in de wijngaarden lang niet genoeg franse francs voor één fles! Zoon Bernard leek nu wat verwaaid, een grote speedboot op de binnenkoer, veel teveel uitgegroeide sierplanten, en als we door de poort stapten kwam hij molenwiekend het bordes af, grijs, iets te lang haar, hemd te ver open, armbanden aan en roepend dat alles dicht was, dat het gedaan was en dat er niets meer was. Zo stapte hij zijn gitzwarte geblindeerde Vito Mercedes in om met een druk op de afstandsbediening de poorten te sluiten en ons verbouwereerd achter te laten. De gemeenteambtenaar die aan de overzijde het proeflokaal bediende wist er het fijne van: Bernard was altijd een driftkikker geweest en had ruzie met iedereen. Zijn vrouw, de dochter van een kolonel die Dien Bien Phoe én Algers had meegemaakt,  was met slaande deuren vertrokken en rechten gaan studeren en speelde nu advocaat in Lyon. De lieftallige dochter die als 2 jarige kleuter nog op mijn knieën had paardje gereden en die in 1993 nog de boekhouding deed, had hem aangegeven bij de fiscus en de accijnzen voor een gigantische hoeveelheid wijn die hij in een grot onder de Folatières zou verborgen hebben gehouden. Hij had nadien nog twee zonen verwekt waarvan er een asfaltlegger was en de andere een supermarkt runde.
Bernard had alle schitterende wijngaarden verhuurd aan een ander huis voor 18 jaar met recht op verkoop en leefde nu van zijn renten, had heel wat werk met dames allerhande en probeerde de uitspraak van de fiscus aan te vechten voor de rechtbanken.
Intussen proefden wij van dure witte wijnen voor 10 Euro per kop en kochten we voor 45Euro een heerlijke premier cru Folatières die we voorzichtig in onze proviandzak meezeulden om later soldaat te maken.
De zon brak door en we konden enig tempo halen na Chagny via Rully naar Givry waar we konden aanpikken op een omgebouwde oude spoorweg die ons op een biljartlaken over Buxy door een prachtig landschap van wijngaarden en graanvelden met een klein hellingspercentage tot St Gengoux le Nationaal bracht, alwaar een magnifiek oud stationnetje en ernaast een matige Logis de France Hotel de la Gare met uitzicht over een machtige vervallen herenhoeve.
We hebben de Puligny Montrrachet ritueel soldaat gemaakt uit plastieken bekers als aperitief voor een overigens redelijk avondmaal.
Vincent Girardin Gains Control of Top White Burgundy Vineyards, Posted: Tuesday, May 21, 2002 By Per-Henrik Mansson
Burgundian vintner Vincent Girardin could become a major player in white Burgundy through his new deal with Bernard Clerc, owner of Domaine Henri Clerc & Fils, one of Puligny-Montrachet’s most prominent wineries. Girardin, 40, whose whistle-clean wines have earned him a reputation as talented winemaker, has signed an 18-year lease for half of Clerc’s 40 acres of vineyards and has also bought the holding company of the domaine. The arrangement gives Girardin control of Bernard Clerc’s most prized Chardonnay vineyards. They include parcels in three of Puligny’s premiers crus—Champ Gain, Les Combettes and Les Folatières—and priceless holdings in three grands crus: Chevalier-Montrachet, Bâtard-Montrachet and Bienvenues-Bâtard-Montrachet. The deal also includes parcels that Clerc leases in Echézeaux and Clos Vougeot, two grands crus in the Côte de Nuits district.
In Burgundy, an estate of Domaine Clerc’s stature rarely comes on the market, and the quality of its vineyards attracted interest from at least 10 candidates, including shippers Maison Louis Jadot, Jean-Claude Boisset and Chartron & Trébuchet, and domaines Leflaive and Pousse d’Or. "They were queuing up," said Bernard Clerc. Such competition is just one of the hurdles facing Burgundy’s rising stars in their quest to secure top grape sources. French bureaucrats can derail the deal; it was signed this spring, but must still be approved by authorities, who are expected to do so by July because the arrangement doesn’t involve the purchase of vineyards, a more sensitive and tightly regulated issue in France.
Cost is another concern for the region’s Young Turks. Girardin, who jumped on the opportunity to rent the vineyards, is in the same boat as other talented, ambitious winemakers of his generation: He could never afford to buy a prominent domaine, given the premium paid for top-notch vineyards in Burgundy. The value of an acre varies from $500,000 for top Puligny premiers crus to $1.2 million in Bienvenues-Bâtard-Montrachet to $1.4 million in Bâtard-Montrachet to $2 million in Chevalier-Montrachet. Ultimately, Girardin was lucky. Bernard Clerc, 59, has three adult children, but none fit his criteria to take over the estate. "One son is a good winemaker but a zero as an administrator; my daughter is too greedy in what she wanted for her in the deal; and the son who might have worked out doesn’t want to be a winemaker," Clerc said. The lease involves the land Clerc owns personally, he said, including 10 acres within the premiers and grands crus, which produce 2,500 cases a year, and 10 acres of less-prestigious parcels in the regional Bourgogne appellation, which produce another 2,500 cases. As for the estate’s remaining 20 acres, their status is currently the subject of litigation among family members, including Clerc’s former wife. "Bernard Clerc wanted someone who could transmit the vineyards in good shape to his grandchildren in case they became interested in taking over the domaine one day," said Girardin. "I was the youngest candidate; I will be 58 when the lease runs out." At that time, he will have first crack at buying Clerc’s vineyards in case the owner doesn’t exercise the option to hold on to them. Even though Girardin owns 37 acres in the Côte de Beaune, he has mostly relied on purchased fruit to make his wines. But the Clerc deal will change that. In the 2002 vintage, 60 percent of Girardin’s 30,000-case production will be from the Clerc vineyards or his own. And starting this fall, Girardin will make all his wines in a $2.8 million state-of-the-art winery that he has built in the famed commune of Meursault, moving from his current base in Santenay. Girardin’s clean, pure and modern style of Pinot Noir and Chardonnay has put him on the map, and Wine Spectator routinely scores his wines highly. For instance, Girardin’s 1999 Chassagne-Montrachet Morgeot (93, $59) is an impressive Chardonnay layered with honeysuckle, hazelnut and citrus flavors. Such quality caught the attention of Bernard Clerc, who viewed it as good reason to entrust his vineyards to Girardin. "He is self-made like me," said Clerc. "He is a fighter and a well-regarded winemaker."

Vrijdag, 9 juli 2004: SAINT GENGOUX le NATIONAL VILLEFRANCHE sur SAONE: 96 km

Na een bijzonder matig ontbijt in iets wat ooit een grote feestzaal leek geweest te zijn met licht gebronzeerde aluramen, uit een tijd dat de passage langs het stationnetje naar het dorp florissanter was, toch maar eens de heuvel opgeklauterd nagekeken door gemeentearbeiders die de reuze bloempotten plaatsen voor la fête nationale aan het plaatsen waren.
Toch een bijzonder eigenaardige naam voor een stadje, dat bij naderen een ongelooflijk boeiend middeleeuws stadje met een schitterende geschiedenis bleek te zijn: genoemd naar een hofmeier van Pepijn – Pijpen zoals we sinds de Witte van Ernest Claes plegen te zeggen – de Korte, Gandalfus, die met zijn machtige familieclan de oostgrenzen van Pijpensrijk in de VII en VIII ste eeuw moest bewaken. Hij wordt vereerd als de heilige patroon van de hoorndragers. Zijn prachtige echtgenote vogelde met een andere baron, wegens Gandalf te vroom voor wereldse zaken en toen hij haar vroeg haar trouw te bewijzen door hem enkele steentjes te brengen uit de bron van ons Heer, brandde haar de huid van de armen wanneer ze deze in het koele bronwater dompelde. Zwaar verbrand smeekte ze haar minnaar om haar man uit de weg te ruimen, wat deze dan ook met veel plezier deed, doch terug in het brandwondencentrum werd hij getroffen door ondragelijke pijnen in de onderbuik waardoor hij een helse dood stierf. De verbrande weduwe leefde nog zeer lang zwaar geschonden in pijnlijke eenzaamheid.
Vandaar dat de Heilige Gandalf, naast Saint Médard voor de boeren, Saint Valentin voor de verloofden, Saint Pierre voor de vissers, Saint Christophe voor de autobestuurders en Saint Vincent voor de wijnboeren, de bescherming waarneemt van de hoorndragers, in Frankrijk althans.
Vanuit het centrum worden de middeleeuwse huisjes gerestaureerd en ze zitten nu aan de buitenste straatjes. Mooi gedaan, particulier initiatief en een reden tot inwijking voor jonge gezinnen. St Gengoux heeft na 1300 jaar een nieuwe toekomst in het vooruitzicht. De kerk is zoals het in de streek hoort een kleinere copie van Cluny, achthoekige toren incluis, doch nadien bleken de benedictijnen de trap naar de klokkentoren vergeten, dus werd er een parallelle toren met brug tegenaan gebouwd voor de klokken en herstellingswerken. Het is werkelijk een stad en streek met een heel boeiende geschiedenis. Galloromeins kruispunt van heirbanen, onder Louis IX wordt het S.G. Le Royale, en tijdens de godsdienstoorlogen gaat het er warmpjes aan toe: de protestanten plunderen de kerk en stoken alle pastoors mee op, Henri IV – “Paris vaut bien une messe” – stelt ‘orde op zaken’ en dan komt de pest langs. Na de revolutie verandert de naam in ‘Jouvence’ naar de bewoners, dan weer Le Royal en in 1848 wordt het definitief ‘Le National’, zoiets als een F1 circuit, paardenrenbanen of een voetbalstadion. Er wonen nog amper 1500 mensen wanneer in 1880 de spoorweg aangelegd wordt tussen Chalon en Macon. Tijdens de tweede wereldoorlog is St Gengoux een ‘haut lieu de résistance’ maar desondanks gaat de stad ten onder na de oorlog: veroudering van de bevolking, economische leegloop en een randdebiel bestuur dat de hele stad laat asfalteren en de onmogelijkste gevelrestauraties toelaat, inclusief een stalen toren voor de brandweer naast de kerk, en een prefabschool in het centrum. In 1968 komt het hele stadje op de lijst van Belangrijke Historische Monumenten en stilletjes aan sukkelt St Gengoux uit de verstikkende lethargie: kinderen van emigranten komen terug en gebruiken het ouderlijke huis als buitenverblijf, beginnen te investeren, het stadsbestuur wordt wijzer en gooit zich op het historische kader en de faam van het stadje uit de Karolingische tijd, en nu gaat het daar voluit voor landelijk toerisme, milieu, geschiedenis voor de tienduizenden passanten die op weg zijn naar Taizé en ook wel iets meer willen zien dan alleen maar de nieuwe religieuze bewegingen.
Terug naar het station en dan met de fietsentrein verder naar het zuiden.
De voormalige spoorlijn loopt op de rand van een lange heuvelrug met een formidabel uitzicht over de vallei van de fel kronkelende Grosne die naar het noorden de Saône vervoegt. Ik heb de weg in de vallei ooit in omgekeerde richting afgelegd in een desolaat Renaultje naast de econoom van de communauté van frère Roger, een Nederlandse broeder uit Taizé die ons naar Macon voerde waar we om aan centen te komen best de vendange konden gaan doen. Er diende gewerkt te worden door de slachtoffers van de oecumeense goedgelovigheid:
na verlost geweest te zijn van al ons geld, dat we aan een Finse stuurman hadden geleend om zijn wagen op te halen uit de garage waarmee hij ons dan toch naar Amsterdam zou voeren, hebben we hem nooit meer teruggezien, ook het geld niet.
Taizé dus, vanaf de spoorweg nauwelijks te zien, wegens verscholen achter een beboste heuvelrug, enkel wat waterzuiveringscisternen verraden een bedrijvigheid achter de dichte bomenrij die verder ging dan een koestal of kloosterkerk.
In de lange septembermaand 1971 was het wachten op het begin van het academiejaar aan de faculteit psychologie te Leuven en wat doet een jonge man dan liever dan naar de Dam in Amsterdam te gaan om er het kabouter en provo verhaal, de geur van de opstand, de revolutie te snuiven. Geen denken aan, een ouderlijk veto en meteen een didactisch alternatief wegens dochter van vrienden al geweest en goedgekeurd, ook alternatief ed maar christelijk en goedgelovig: dus met de duim naar Taizé met de overbuurjongen. Meer dan 24 uur liftend langs Franse wegen, inclusief overnachten in een ruwbouw aan de rand van Dijon waar de rijen lifters uren stonden te gapen en vooral de leuke meisjes werden meegenomen. Wegens wij noch het een noch het ander een etmaal om er te komen.
De kerk had iets van die van Le Corbusier, de klokken hingen er nog steeds, maar nu hoog en groot, het was veel professioneler uitgebouwd en veel beter georganiseerd, met ook nog veel karweidiensten die door hangerige jongeren en kneusje bleken gedaan te worden. Nog steeds groepen jongeren, veelal gemengd met een duidelijk geaarde herder voorop, glimmend van gods enthousiasme voor de jongeren. Nu een hele ombouw omheen de kerk, met zelfs een byzantijnse torenpartij want frère Roger was als protestant altijd al voor de oecumene geweest, dus niet alleen protestants maar ook katholiek, en orthodox en nu ook Hindoe en boedhistische verhalen en zelfs wat islamitisch leek het me. De snuisterijen winkel had nu ongeveer supermarktdimensies aangenomen en naast de spaarzame koperen vogelkruisjes die uit een plaatje gestanst in negatief en positief kon gedragen worden aan een leren touwtje was het assortiment ruim en zeer geraffineerd aangevuld met een nu veel populairdere witte steen waarin een blauwe uitholling naar de tekst van de Apocalyps 2:17: “ Ik zal jou een witte steen geven waarin jouw nieuwe naam geschreven, welke niemand anders kent dan die hem ontvangt” 
Zeer gewild bij jonge meisjes en wassende pubers en van een raffinement om stil bij te worden: wie heeft nood aan een nieuwe naam, wie verlangd er smachtend naar dat zijn of haar naam in het oor gefluisterd wordt, en dan nog door God zelf die de drager in exclusiviteit heeft uitverkoren voor die naam: is het de triomfator, zoals in de volledige tekst geschreven staat : “ Wie overwint, hem zal ik een witte steen geven…”
En welke triomfator heeft daar behoefte aan, de geslagene, de vernederde, de misbruikte, hij of zij die naamloos is geworden door zijn of haar lijden, als kind, als puber, als mens van alle leeftijden. Zij krijgen zo soelaas en erkenning, maar voelen zij zich overwinnaars of verslagenen die een nieuwe naam krijgt van de Heer zelf?  Erkenning in hun eigen reflectie voor hun geheime en verzwegen lijden.
Ik heb aan de jongens een paar praktijkvoorbeelden toegelicht wanneer we vlot bollend over het geasfalteerde spoorwegtraject richting Cluny spoedden waar we bijna een kilogram pure chocolade met studentenhaver – eigen fabrikaat – uit de enige pralinier als lunch binnen speelden. Veel teveel van het goede, maar de jonge goden waren gek van de geur alleen al in de overigens prachtige winkel in de hoofdstraat.
Cluny, waar ooit eeuwenlang de grootste kerk van het westen stond tot ze in de Franse revolutie werd afgebroken. De tentoonstelling over de betekenis van het klooster en de benedictijnen was zeer matig, de resten van de Romaanse kerk dermate bizar dat de enorme omvang niet eens duidelijk werd.
Langs een uitermate merkwaardig traject van een architect op een tekentafel langsheen de snelweg en de tgv – lijn waar om de tien minuten een trein in de ene of de andere richting voorbijraasde, en om de andere was het een dubbele tgv, naar Macon.
Maar eerst wenkte nog de tunnel onder Berzé le Chateau. Ik had ergens op een website gelezen dat de treintunnel af was in de herfst van 2003 en dat je eindelijk die forse klim kon vermijden richting Macon. We vroegen het aan een stel oudere vtt’ers die het ook niet wisten. En maar verder doorheen bizarre bochten, zeer steile hellingen en bruuske afdalingen. Van een oud treinspoor was al lang geen sprake meer, eerder een soort vtt parcours over asfalt, tot we met een grote groep Franse vtt’ers bijeen rustplaats arriveerden, splinternieuwe prachtige bakjes en tafels en dan een stel kronkels naar beneden in het bos waar de tunnel afgesloten bleek met een groot hekken.
De groep maakte na enig overleg rechtsomkeert maar de idee van de schitterende afdaling in omgekeerd richting dreef me naar het hek dat mits enig krachtig schudwerk mijnentweegs los bleek te zitten. Wij er snel in en het hek teruggeplaatst.
Bijna 2 km in het vooruitzicht, schitterend verlichte tunnel, asfalt als een biljartlaken, hier en daar nog een riooldeksel dat wat aansluiting verdiende en plots in de verte een vonkenregen die bleef aanhouden. Speculaties over de herkomst verdwenen wanneer we het geluid hoorden van slijpschijven. Drie arbeiders waren tollen op maat aan het slijpen en lieten ons vriendelijk door met de mededeling dat het parcours excellent was. En effectief een schitterende zij het erg koude tunnel. Tot op een halve kilometer van de uitgang plots een vrachtwagentje zijn lichten aanzette en een andere wagen startte. Enige aarzeling bij ons, en één van de mannen sprong voor ons met een geraas over dat wij het hek geforceerd hadden en dat het altijd hetzelfde was en dat het verboden doorgang was enz. Daarna zag hij mij als laatste fietser en begon hij tegen mij te joelen. Ik zei hem dat het hek openstond, wat volgens hem niet kon want hij had het zelf net gesloten als hij met zijn auto binnenreed. Intussen al wat werkvlok die kwamen kijken hoe het zou aflopen rondom ons. Ad en Zeno hadden al gesuggereerd om snel tussen die auto’s door te rijden want ze moesten er achteruit uit en dan hadden wij een mooie voorsprong. Tot ik de brulaap toesnauwde dat ik op internet gelezen had dat de tunnel eind vorig jaar officieel geopend was en dat ik foto’s had gezien van het feest en dat hij bijgevolg te laat was met zijn werken. Hilariteit bij de omstaanders en wij wegwezen.
Nadien bleek op het web dat de reeds lang in onbruik zijnde tunnel jaren een champignonkwekerij geweest was en dat er hele kolonies vleermuizen in huisden die gek weren van het lawaai en van het licht, reden waarom ze een groot deel van het dak met tollen af dienden te sluiten van de rest van de tunnel.
Buiten was het heel mooi weer en een fenomenaal mooi traject naar Macon, langs velden en tuinen, wat hoekig bochtenwerk, maar bijzonder aangenaam fietsen, onder de tgv lijn door  – die zoals steeds de hele kaartensituatie compleet door elkaar gehaald had – en dan toch thv Crêches de Saône over naar Cormoranche onder Macon en dan verder via de departementale aan een behoorlijke snelheid naar het zuiden in een steeds later en donkerder omgeving tot in Villefranche sur Saône waar we doorheen rijen allochtonen bewoonde blokken naar hotels in het centrum spoedden die allemaal vol zaten, net als die van de periferie. Allen een driesterrenzaak voor 125 Euro naakt bood ons nog soelaas: dan maar de resten van het brood en de droge saucisson, blauwe kaas en water van de kraan, maar wel een heerlijk warm bad met bergen schuim voor onze afgepeigerde lijven. Onze fietsen stonden tussen de Volvo’s en Mercedessen van passerende toeristen.

Zaterdag, 10 juli 2004: VILLEFRANCHE sur SAONE LYON: 40 km

Giorgio Agamben, Homo Sacer, De soevereine macht en het naakte leven.
p. 16:
Het verval van de moderne democratie en haar geleidelijke verschuiving in de richting van totalitaire staten in de postdemocratische spektakelmaatschappijen (Tocqueville) hebben mogelijk hun wortels in de aporie (het radeloze onvermogen om het probleem op te lossen), die het begin van de democratie markeert en haar tot een geheime medeplichtigheid met haar meest verbeten vijand dwingt.
p. 46: De situatie in Joegoslavië en de processen die de traditionele staatsorganen in Oost Europa uiten doen vallen kunnen we niet opvatten als terugkeer van de natuurstaat met zijn strijd van allen tegen allen, die de vorming van nieuwe sociale contracten en nieuwe nationale, staatsgebonden gebiedsbepalingen zou aankondigen. We moeten die eerder zien als terugkeer van de uitzonderingstoestand als permanent ontwrichtende en verschuivende rechtspolitieke structuur. Het gaat dus niet om een terugval van het politieke bestel in achterhaalde vormen, maar om alarmerende gebeurtenissen die als bloedige bodes de nieuwe nomos van de aarde aankondigen, die als het principe waarop hij berust niet ter discussie wordt gesteld, zich over de gehele planeet zal uitreiden.

Prima ontbijt voor 9 € per kop naast een groot Vlaams doktersgezin met een heel stel jonge kinderen die de Provence gingen ontdekken, wie kan zoiets in deze tijd nog veroorloven, nietwaar? Aan een redelijk tempo langsheen de oostelijke oever van de Saône naar Neuville waar we overstaken en langs de westelijke oever de betere kant van Lyon benaderden met ondermeer het tot waardig paleis omgetoverde grootouderlijke huis van Paul Bocuse aan de Pont de Collonge voor enige foto’s en een blik op de kaart door de jongens. De Paul had aan het huis de markeerlijnen aangebracht van de overstromingen van de laatste honderd jaar. Nogal heel wat en soms tot hoog in zijn eetzaal en keuken, zo te zien.
Lyon – vélo had ons via de volgens mij nauwelijks bestaande nationale club van wielertoeristen in Frankrijk – die me op verzoek wat toeristische folders gestuurd hadden voor 5 Euro godbetert – een fijn netwerk van fietspaden moeten verwelkomen. Nou, Paul, dat was niet echt je dat. Zoals in veel zuiderse landen beginnen steden met weinig hellingen en veel verkeer een actieve fietspromotiecampagne met serieus succes, ook Lyon is daar schitterend in geslaagd, met zelfs de beroemde maandelijkse ‘balades’ waarbij tienduizenden fietsers en rolschaatsers en skeelers door de stad rijden die voor de gelegenheid op die trajecten autovrij is gehouden. Ook zijn er enorme nachtelijke ‘balades’ met een schitterende ambiance.
In Groot Lyon heeft de vice voorzitter de keuze doorgedrukt waarbij resoluut voor fietsen in de stad gekozen wordt. Politie te fiets schrijft zware bekeuringen uit voor automobilisten die fietsers op geheel eigen wijze in gevaar brengen. Een grote conferentie in 2002 vergeleek Duitsland met Frankrijk en wat bleek: daar zijn vier keer meer fietsers, wordt het dubbel aantal fietsen verkocht en zijn er drie keer meer fietsparkeerplaatsen dan in Frankrijk. In Keulen heeft de middenstand gekozen voor fietsend winkelen: ze nemen minder mee per keer maar komen vaker langs en kopen in het geheel meer dan mensen die met de wagen gaan shoppen. Een schitterend initiatief, maar soms aandoenlijk van onkunde en onbenul.
Plots start een fietsstrook, smal, vers asfalt verhoogd, een borduur, struikenstrook naast auto’s die dan met een hoekige overgang de zijwegen kruist: om je wielen op te breken. Of plots dan weer smaller, hekken om tussen te laveren die bromfietsen van het traject willen houden, het is me een ongelooflijk zootje, zeker in de stad en de voorsteden. Wel traject aanduidingen. Ze moeten toch echt nog heel veel werk maken van de plaats van fietsers in het verkeer en dat is ook bij ons het geval met ministers en ambtenaren die prachtige fietspaden laten aanleggen en dan richels toelaten aan iedere kruising waar je je banden op riskeert. Duidelijk dat ze zelf nog niet veel met een fiets gereden hebben.
Lyon was in onze herinnering altijd de grote trechter naar het zuiden en een impressionante verkeerschaos, waar ons tweewielergezelschap langsheen de Saône binnenpeddelde naast heel moderne kantoorgebouwen en zelfs mooie architectuur. Aan het kabelspoor van le Vieux Lyon naar de oude jeugdherberg bleken tickets alleen met munten te koop in automaten waar bankkaarten niet werden aanvaard. Eens boven aan de Miniemen, met de fiets naar beneden tot in de jeugdherberg waar we te vroeg waren. Alle vuile was in plastiek zakken gestopt en de jongens op weg naar een plein hoger waar een wasserette zou zijn. Ze bleven anderhalf uur weg en brachten lauw natte was mee terug, wegens te vroeg uit de droogkast gehaald in de hoop dat het in de kamer zou drogen. Ze hadden een paar mooie scènes meegemaakt met een oude autochtone dame die zich wat in de hoek gedrumd voelde door een hele groep zwarten die hun was ook kwamen doen en waartussen zij steun zocht bij de twee witte jongens die nauwelijks Frans kenden.
Intussen een kamer versierd met stapelbedden en de rest van de spullen uitgeladen wegens morgen een dag rust en stadsbezoek. In het Office du Tourisme een Lyon city card aangeschaft, geen trajecten voor fietspaden langsheen de Rhône naar het zuiden gevonden, ze kenden ze niet. Ze verwees ons naar Cisterno, een grote boekhandel die ook de ING gids met de fietsenroutes van landelijk belang niet kon presenteren.
Meteen naar Schone Kunsten waar de eerste grote tentoonstelling van Fernand Léger sinds 1955 zeer de moeite waard was, zeker ook voor de jongens die er echt zin in hadden het hele verhaal van moderne kunst te verslinden.
En tot overmaat van vreugde vinden we bij een prachtige zwarte jonge dame de tekst van Liberté van Paul Eluard in een poster zeefdruk van Fernand Léger, die we eerst op één en ’s anderendaags op drie exemplaren aanschaffen voor Zeno, Ad en Milena.

Liberté
    
Sur mes cahiers d’écolier 
Sur mon pupître et les arbres 
Sur le sable sur la neige 
J’écris ton nom 
    
Sur toutes les pages lues 
Sur toutes les pages blanches 
Pierre sang papier ou cendre 
J’écris ton nom 
    
Sur les images dorées 
Sur les armes des guerriers 
Sur la couronne des rois 
J’écris ton nom 
    
Sur la jungle et le désert 
Sur les nids sur les genêts 
Sur l’écho de mon enfance 
J’écris ton nom 
    
Sur les merveilles des nuits 
Sur le pain blanc des journées   
Sur les saisons fiancées   
J’écris ton nom 
    
Sur tous mes chiffons d’azur 
Sur l’étang soleil moisi 
Sur le lac lune vivante 
J’écris ton nom 
    
Sur les champs sur l’horizon 
Sur les ailes des oiseaux 
Et sur le moulin des ombres 
J’écris ton nom 
    
Sur chaque bouffée d’aurore 
Sur la mer sur les bateaux 
Sur la montagne démente 
J’écris ton nom 
    
Sur la mousse des nuages 
Sur les sueurs de l’orage 
Sur la pluie épaisse et fade 
J’écris ton nom 
    
Sur les formes scintillantes 
Sur les cloches des couleurs 
Sur la vérité physique 
J’écris ton nom 
    
Sur les sentiers éveillés 
Sur les routes déployées 
Sur les places qui débordent 
J’écris ton nom 
    
Sur la lampe qui s’allume 
Sur la lampe qui s’éteint 
Sur mes maisons réunies 
J’écris ton nom 
    
Sur le fruit coupé en deux 
Du miroir et de ma chambre 
Sur mon lit coquille vide 
J’écris ton nom 
    
Sur mon chien gourmand et tendre 
Sur ses oreilles dressées 
Sur sa patte maladroite 
J’écris ton nom 
    
Sur le tremplin de ma porte 
Sur les objets familiers 
Sur le flot du feu béni 
J’écris ton nom 
    
Sur toute chair accordée 
Sur le front de mes amis 
Sur chaque main qui se tend 
J’écris ton nom 
    
Sur la vitre des surprises 
Sur les lèvres attentives 
Bien au-dessus du silence 
J’écris ton nom 
    
Sur mes refuges détruits 
Sur mes phares écroulés 
Sur les murs de mon ennui 
J’écris ton nom 
    
Sur l’absence sans désirs 
Sur la solitude nue 
Sur les marches de la mort 
J’écris ton nom 
    
Sur la santé revenue 
Sur le risque disparu 
Sur l’espoir sans souvenirs 
J’écris ton nom 
    
Et par le pouvoir d’un mot 
Je recommence ma vie 
Je suis né pour te connaître 
Pour te nommer 
    
Liberté.
 
Paul Eluard, Poésies et vérités 1942
Ed. de Minuit, 1942
 


Voor ‘t eerst hebben ze deze hymne aan de vrijheid door Fernand Léger geïllustreerd gezien achter de werktafel van de dichter Louis Aragon in la Maison Elsa TRIOLET-ARAGON, le Moulin de Villeneuve à Saint-Arnoult-en-Yvelines wanneer we op weg waren naar le Relais Louis XI in Meung sur Loire in juli 2003. Gewikkeld in een lege doos ontbijtgranen van de jeugdherberg met de catalogus in vuilniszakken verpakt, werden ze door Adriaan op zijn fietsdrager omzichtig meegevoerd tot in Marseille en Collobrières in het Massif des Maures.
Als herinnering aan de bezoeken en de reizen van wie jong is en vrij, heb ik dit laten kaderen in hun favoriete kleur opdat ze deze woorden kunnen koesteren zoals de herinneringen aan de verhalen en de beelden, de kleuren en geuren, het zweten en zwoegen, het lachen en vloeken, het monotone ritme van kamwiel en ketting, van kreunende banden op het asfalt,  knerpend grint, krekels en Franse vinken, ruisende blaren en het stroelende water in de vele sluizen, om nog maar te zwijgen van de eindeloze regen, de nevel, de hete zon op onze bleke huid, het suizen van de wind, die altijd fluistert, tenminste als je goed luistert hoe jouw naam wordt genoemd, zoals het woord
dat was, is en zal zijn, van in den beginne tot wie na hen in vrijheid komen zal, een herinnering aan hen die niet meer zoeken naar een stem, en die ieder van hen kunnen meedragen, zullen meedragen en verder fluisteren in het oor van wie je liefheeft op het ritme van je hart dat klopt op de cadans van het woord: Vrijheid.


 

In een winkelwandelstraat een Fnac gevonden waar Ad twee boeiende met rode bandenmannetje gemerkte restaurants adressen uit de Rode Michelin wist te plukken: Chez Jean François heerlijk gegeten voor 18 Euro per kop onder de gesigneerde foto van Juliette Gréco en een danktekening van Jean Cocteau, wegens vlak bij het theater.

Bruno Arpaia, De engel van de geschiedenis, een roman over de laatste jaren van Walter Benjamin als balling.
-p.97: Als er iets beantwoordde aan zijn geestestoestand was het het vrijwel onbekende boek van Louis Auguste Blanqui dat hij een jaar eerder ontdekt had in een vergeten kelder van de bibliotheek. Aan het eind van zijn leven, opgesloten in Fort du Taureau, bracht de revolutionair Blanqui het niet meer op om nog in zijn eigen gedrevenheid te geloven. De maatschappij had hem verslagen. Dus had Blanqui, misschien zonder het te beseffen, een laatste acte van beschuldiging op de tijd afgevuurd:” Vooruitgang bestaat niet. Dat wat wij vooruitgang noemen ligt in elke aardkloot besloten en gaat er samen mee teloor. Altijd en overal hetzelfde treurspel, hetzelfde decor, op hetzelfde smalle toneel, een luidruchtige mensheid bevlogen van zijn eigen grootsheid, die gelooft het universum in zichzelf te omvatten en in zijn gevangenis leeft als in een onmetelijkheid, om algauw tegelijkertijd met de wereldbol die hij langdurig op zijn schouders heeft gedragen, de last van zijn eigen trots, in te storten. Dezelfde eentonigheid, dezelfde onbeweeglijkheid van de buitenaardse hemellichamen. Het universum herhaalt zich eindeloos en maakt pas op de plaats. De eeuwigheid voert onverstoorbaar tot in het oneindige dezelfde voorstellingen op’.

Antonio Munoz Molina, Sefarad, het boek der ballingen.
p. 201: “Gezonde mensen houden afstand van zieke mensen, schreef Frans Kafka eens aan Milena Jesenska, maar ook zieke mensen houden afstand van gezonde”.
p. 421: Wie zou zo lichtzinnig kunnen zijn een leven te verzinnen, als er zoveel levens zijn die het verdienen om naverteld te worden, want elk van die levens is een roman op zich, een netwerk met vertakkingen naar andere romans en andere levens.
p.438: Wie een verhaal verzint heeft de ijdele overtuiging dat hij zich meester maakt van de plaatsen, voorwerpen en mensen waarover hij schrijft.

Een uitgebreid gesprek over emotie en angst, en metamorfosen, god of mens.
De discussie van Zeno die zich niet kon vinden in mijn stelling als mindere god: angst die voor heel veel mensen de eigenlijke doorgaans ongewilde drive is, kan je vermijden door anders tegenover de dood te gaan staan waardoor je minder beheerst wordt door dat soort emoties die je erg kwetsbaar maken. Hij wees op de tegenstelling tussen enerzijds de emotieloosheid van de goden en anderzijds de passie die de mensen de kans geeft een verandering, een metamorfose door te maken. Bijzonder boeiende discussie waar vroegere gesprekken over de Metamorfosen van Ovidius bijzonder goed begrepen en verwerkt werden. Ze hebben  sommige stukken op school gelezen bij Latijn en ik zeur ze al een paar jaar door over de betekenis van de stelling die Ovidius in zijn Metamorfosen formuleert: alleen mensen kunnen veranderen door emotie en passie, goden zijn onveranderlijk wegens emotieloos, zonder passie, zoals contactgestoorde mensen die hun mens zijn en hun persoonlijkheid zijn verloren, misschien wel omwille van het gruwelijke en aanhoudende leed dat hen werd aangedaan zoals bij jarenlang misbruik, mishandeling en vernedering van kinderen, zoals in de Kinderballade van Gerrit Komrij gezonden door Boudewijn de Groot die ze om allerlei redenen grijs gedraaid hebben net zoals “Een tip van de sluier” dat als voorlaatste de verzamel cd siert met een steeds wentelend en terugkerend slot.

Een tip van de sluier – Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Wanneer geef jij je bloot, laat jij jezelf eens zien?
Ben je bang voor anderen of voor jezelf misschien?
Ik probeer je scherp te volgen, toch blijf je vaag voor mij.
En voor ieder antwoord dat je geeft, komt er weer een raadsel bij.

En je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht.
Je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht.
En nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht.

Al dring ik bij je aan, zit ik op je huid,
ik kom nooit dichterbij jouzelf, je vlucht steeds voor me uit.
Zal ik ooit te weten komen: wat gaat er in je om?
Of wil je mysterie zijn waar ik nooit achterkom?

En je blijft jezelf verbergen…

Achter iedere deur die ik opendoe,
doe jij een andere deur weer dicht.
En zo blijf je verborgen,
nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht.

Achter iedere deur die ik opendoe…

Kinderballade – Boudewijn De Groot/ Gerrit Komrij


Hij was twaalf, had rappe leden,
jongen uit de Hof van Eden.
Als hij lachte, lachten luidkeels
alle leeuweriken mee.
Met zijn blikkering van tanden,
met zijn marmerbleke handen
leek hij op een tere engel
uit een sierlijk bal masque.
Hij kon klaterhelder zingen
en zijn haar rook naar seringen.
Oh hij was een waterprins
die in zijn pak van goudlamee
was ontstegen aan de zee.
Zij was dertien, een gazelle,
en haar naam was Annabelle.
Annabelle noemden haar zowel
de hinde als het ree.
Met haar helderrode wangen,
met haar glinsterende spangen,
leek zij in haar gazen bruidsjurk
‘t meest nog op een toverfee.
Blauw waren haar vreemde ogen,
blauw maar zonder mededogen.
Oh ze was een kleine meermin
die maar net van lieverlee
was ontstegen aan de zee.

Samen in het ochtendgloren
wandelden ze langs het koren.
Mild en zonder ze te storen
scheen het zonlicht naar benee.
En onder de roze stralen
kuste hij haar lippen dralend
en hij zei haar wonderwoorden,
zelfs het gras luisterde mee.
Op het horen van die woorden
week voor hen gedwee het koren
en het lispelde: wees welkom,
en bood doorgang aan die twee
zoals eens de Rode Zee.

Toen hij, op geblaf van honden,
dagen later werd gevonden,
lag de blanke prins geschonden
in het koren zonder fee.
Met zijn dode grote ogen
keek hij roerloos naar omhoog en
langzaam ritselde zijn bloed nog
uit een gruwelijke snee.
Niemand wist meer te vertellen
hoezeer kleine Annabelle
had gehouden van haar engel
uit het sierlijk bal masque.
Maar nog altijd ruist de zee.
 

 

Of zoals bij politici die enkel kunnen blijven leven door hun emoties los te koppelen van hun denken en handelen. En vooral nav het schitterende Marmorbad in de Landgraf Karls Orangerie in het Barokke Park aan Karlsaue in Kassel, Duitsland waar 8 taferelen door Pierre Etienne Monnot in opaal marmer werden uitgebeeld blijkbaar zeer goed zijn geïnternaliseerd, net zoals Ransmayrs Laatste Wereld een bijzonder indruk heeft nagelaten, bij allebei.
Rijst natuurlijk de vraag waarom iemand geen of nauwelijks kinder- en jeugdboeken las, plots in staat is bijzonder ingewikkelde literatuur te lezen, te begrijpen, te interpreteren en zelfs te beoordelen.
De jonge goden discussiëren in de loop van de vakantie over Boons Voorstad groeit, over Marquez’ 100 jaar eenzaamheid, over Multatuli’s Max Havelaar die ze het allerbeste boek ooit vinden en dan nog in de oud gespelde uitgave. Claus’ Verdriet van België viel af, daar bleef ook na latere boeken ‘ De Metsiers’ hoog boven de rest uitkijken.
In de zovele eindeloze fiets- en tafelgesprekken is het makkelijk en boeiend zeer diep door te gaan op sommige thema’s, waarbij de discussie over Ovidius de hoogste toppen scheert. Dat doet mij natuurlijk ongelooflijk plezier als ik merk hoe ze de truken van de foor, de knepen van de macht, de sjablonen van de leugen doorhebben en kunnen analyseren en beoordelen.
We komen zelfs tot de analyse van de verhouding Octavianus – Ovidius als verklaring voor de verbanning naar Tomi, niet omwille van gescharrel met de nymfomane dochter van Augustus, Julia, zoals wel eens wordt beweerd, en ook niet omwille van zijn Ars Amatoria – een liefdesleerboek dat al 8 jaar een bestseller was, waarover Augustus boos zou geweest zijn wegens een inbreuk op zijn Ethisch Reveil.
Volgens ons is Ovidius verbannen omwille van de Metamorphosae, waarin hij onder bedekte termen en omkeringsverhaaltjes over de braven die beloond en stouten die gestraft worden door de goden, eigenlijk precies het omgekeerde, het verschil illustreert tussen emotieloze goden en passievolle mensen die kunnen veranderen, en dat nu juist wanneer Octavianus zich tot God laat uitroepen als Augustus Divus en een altaar opricht voor zijn Gens Julia. In die zin is de Metamorphosen een kaakslag voor de potentaten en partijbonzen die geschandvlekt worden door zijn verhaal over de emotie en de passie die tot veranderingen leiden en niet bij emotieloze, autistische goden die omwille van hun onmenselijkheid ook geen mededogen vertonen: ‘Blauw waren haar vreemde ogen, blauw maar zonder mededogen’
In de Polesine, tussen Po en Adige zouden we veertien dagen later van archeoloog Enrico Zerbinati vernemen dat uit de tegel en baksteenvondsten in de Villadose regio gebleken is dat de steenbakkerijen van de republikeinse consul Pansiana door Augustus waren geconfisceerd maar dat hijzelf wel zo leep was om de stempel van de steenbakkerijen te behouden tijdens zijn heerschappij. Pas zijn opvolgers lieten de stempel aanpassen en zetten er hun eigen initialen voor, waardoor het handelsmerk bleef, maar de poet ging rechtstreeks naar het Keizerlijke Huis, ook al bij de goddelijken Taaf!

Op ons kamertje huisde ’s avonds een Canadese jongen uit Toronto die geen woord Frans kende en van het ene station naar het andere liep om bij zijn ouders in Pescara te komen en nadien bij familie in Ierland appels te gaan plukken als vakantiewerk in een boomgaard.
Hij was wild van Formule 1 en wist dat België de meeste en beste bieren had van heel de wereld.
We hebben niet verder aangedrongen over Fernand Léger, noch Lyon, Bocuse laat staan de bourgogne wijnen.

Zondag, 11 juli 2004: LYON

Giorgio Agamben, Homo Sacer:
p. 120: De ban is de oorspronkelijke rechtspolitieke situatie, substantieel voor zover de ban juist het naakte leven en de soevereine macht samenbindt. We moet resoluut afstand nemen van alle voorstellingen van de politieke oeract als een contract of en verdrag, dat de overgang van de natuurtoestand naar staat precies en voorgoed zou vastleggen. Het gaat daarentegen om ene veel complexere zone, waar nomos en phusis niet te onderscheden zijn en de binding van de staat, in de vorm van de ban, ook altijd al niet-staatsgebonden en pseudo-natuur is en de natuur altijd al als nomos en uitzonderingstoestand verschijnt. Die misinterpretatie van Hobbes mythologeem als verdrag in plaats van als ban heeft de democratie telkens tot machteloosheid veroordeeld als het er om ging het probleem van de soevereine macht aan te pakken, en heeft het haar tevens onmogelijk gemaakt om in de moderne tijd daadwerkelijk een niet staatsgebonden politiek te denken. (…) Verbanning is namelijk geen straf, maar een toevluchthaven tegen straf. (…) De ban is de aantrekkings- én afstotingskracht  die de twee polen van de soevereine uitzondering verbindt: het naakte leven en de macht, de homo sacer en de soeverein. (…) Deze structuur van de ban moeten we leren herkennen in de politieke relaties en de publieke ruimtes waarin wij nog leven. De banning van het heilige leven doordringt de stad dieper dan alles wat haar vertrouwd is en staat verder van af dan alles wat haar vreemd is. (…) En als in de moderne tijd het leven steeds duidelijker het centrum van de staatspolitiek inneemt (biopolitiek Foucault) als in onze tijd in zekere maar hoogst realistische zin alle mensen virtueel als homines sacri verschijnen, is dat alleen mogelijk omdat de ban-relatie van begin af aan de eigenlijke structuur van de soevereine macht is.
p. 125: Vandaag staat het leven bloot aan een ongekend geweld, dat juist veel profaner en alledaagser is. We leven in een tijd waarin feestdagen in een weekend tot meer slachtoffers op de Europese snelwegen leiden dan een militaire campagne.  (…) Dat men met het woord ‘holocaust’ aan de uitroeiing van de joden de aura van een offer heeft willen geven, getuigt vanuit dit gezichtspunt van een historiografisch onverantwoorde blindheid. Onder het nazisme is de jood de uitgekozen negatieve referent van de nieuwe biopolitieke soevereiniteit en als zondanig een flagrant geval van de homo sacer, in de betekenis van het leven dat gedood maar niet geofferd kan worden. (…) Als het waar is dat de figuur die onze tijd voor ons opwerpt, de figuur is van een leven dat niet geofferd kan worden maar in nu ongekende mate blootstaat aan de dood, dan gaat het naakte leven van de homo sacer ons op bijzondere wijze aan. (…)Als er vandaag de dag geen duidelijke figuur van de homo sacer meer bestaat, komt dit misschien doordat wij allen virtueel homines sacri zijn.
p. 136: De grote metafoor van de Leviathan, waarvan het lichaam is samengesteld uit de lichamen van alle individuen, moet in dit licht gelezen worden. De lichamen van alle onderdanen die zonder meer gedood kunnen worden, vormen het nieuwe politieke lichaam van het westen.

Vanochtend vertrok onze Canadees vroeg, zonder veel lawaai en zonder wassen naar het station voor de trein naar Ventemiglia. Het ontbijt tussen de obligate Japanners, een stel Latijnsamerikanen, oudere heren uit de UK en dan met hypermoderne tram en chauffeurloze metrostellen door de stad voor het museum van de deportatie en de weerstand: zeer de moeite waard, behoorlijk indrukwekkend en veel materiaal over het proces Klaus Barbie, gestapochef van Lyon, dat destijds de gemoederen hoog deed oplaaien in Frankrijk. Chirac had rond deze tijd ook een demonstratief bezoek gebracht aan een dorp dat veel joodse kinderen onderdak had gegeven tijdens de bezetting.
De permanente tentoonstelling is knap en indrukwekkend. Het geluid van de vele audiofragmenten vaak iets minder.
Het citaat van de Amerikaanse filosoof Georges Santayana aan de ingang grijpt je bij het nekvel: “ Ceux qui oublient le passé,sont condamnés à le revivre – Qui ne peut se remémorer le passé est condamné à le reproduire. »
Van daar met de magnifieke tram 2 naar La Grange Blanche, het Filmmuseum want de fabrieken van de gebroeders Lumière stonden in Lyon: zeer mooie villa, of wat er van restte, mooie inrichting, mooie collectie apparaten, maar allemaal teveel voor onze vermoeide jongens die tijdens de voorstellingen van filmfragmenten allebei in slaap vielen. De autochrome kleurfoto’s uit het einde van de 19° eeuw met een aardappelzetemeelprocedé waren ongelooflijke mooie glasplaten. Dat zou ook het probleem blijven bij de commercialisering: breekbaar glas.
Naar de Opera door Jean Nouvel gerenoveerd met waanzinnig dakterras en koepel om te lunchen, edoch gesloten. Idem voor het terras in Beaux Arts waar een congres doorging, dan maar op het prachtige plein voor het stadhuis waar een zee van kleine fonteintjes water lieten opborrelen uit de tegels ten aanschouwe van de reusachtige bronzen Cybille met paarden van Bartholdi die ook het vrijheidsbeeld in New York zou gemaakt hebben. Het plein deed tijdens de revolutie dienst als slachtplaats voor de guillotine want Lyon keerde zich op een bepaald moment tegen de Conventie en werd krachtig terechtgewezen.
De pasta op een terras bij Pino was heerlijk, de bediening jammerlijk.
Beaux Arts bleek ook een heel mooie vaste collectie te hebben, fors Egypte, Griekenland en Rome.
Met de rondvaartboot uiteraard de grote toer van de confluent Le Rhône et La Saône met overzicht van heel veel prachtige gebouwen, schitterende architectuur, ook de moderne sites: Lyon is een fantastisch mooie en aangename stad, alleen waren op zondag zowat alle restaurants dicht! Alleen aan de Gare de Brotteaux vonden  we de dependance  brasserie van Bocuse: cuisine des voyageurs, binnenin een treintje over een rail tegen het plafond die de wereldlijnen illustreerde: degelijke lekkere open keuken, correcte bediening en niet echt duur.

Giorgio Agamben, Homo Sacer:
p. 139: Wanneer na de eerste wereldoorlog en de aardverschuivingen in de geopolitieke orde van Europa de weggedrongen afstand tussen geboorte en natie (ius soli – ius sanguinis) aan het licht komt en de natiestaat in een langdurige crisis komt te verkeren, verschijnen het fascisme en het nazisme, twee biopolitieke bewegingen die van het natuurlijke leven het oord van de soevereine beslissing bij uitstek maken. (Blut und Boden) (…p. 142) Als de vluchtelingen in de orde van de moderne natiestaat zo’n verontrustend element vormen, komt dit vooral omdat zij d directe band tussen mens en burger, tussen geboorte en nationaliteit verbreken en daarmee de oerfictie van de moderne soevereiniteit in een crisis brengen. De vluchteling, die de afstand tussen geboorte en natie aan het licht brengt, laat op het politieke toneel dat naakte leven verschijnen. Dat er de geheime vooronderstelling van is.
p. 146: In de rol verwisseling tussen openbaar en privé leven, tussen het naakte leven en het politieke bestaan, ligt de wortel van de toenemende betekenis van het sadomasochisme in de moderne tijd. Ook de symmetrie tussen de homo sacer en de soeverein vinden we terug in de medeplichtigheid die de masochist met de sadist , het slachtoffer met de beul verbindt.

Maandag 12 juli 2004: LYON SAULCE, MONTELIMAR: 150 km

In een ferme regen vertrokken die  ophield wanneer we de kaai van Rousseau passeerden, waar de filosoof destijds zijn wandelingen maakte. Hij deed zeer lange voettochten en hield het in Lyon als leraar zelfs twee jaar vol in 1740, zij het dat zijn pedagogische kwaliteiten als huisleraar niet erg succesvol waren. " Jamais je n’ai tant pensé, tant existé, tant vécu, tant été moi, si j’ose ainsi dire, que dans les voyages que j’ai faits seul et à pied "(Livre IV).
Hij had duidelijk dezelfde ervaring met stappen als wij met fietsen in lange snelle halen naar Vienne waar niet alleen een bijzonder mooie cruiseboot op de Rhône lag maar ook een mooi office du tourisme die wel een gedetailleerde fietskaart hadden van de Rhône, van bron tot monding! In Lyon wisten ze van niets! “Le Rhône à Vélo” met 20 kaarten van telkens 30 km gedetailleerde trajecten en heel veel praktische informatie. Zo kunnen we mede door de Noordenwind die begint aan te wakkeren aan een ferm tempo langsheen tal van binnenwegen en mooie plaatsjes langsheen de rivier, parallelkanalen en irrigatiewerken over Tournon, Valence tot Saulce waar we de noordelijke afrit van de snelweg passeren van Montélimar: we draaien een Ibis binnen waar we een bad kunnen nemen om de lagen zonnesmeersel, vuil, kettingvet, slijk, stof, dode insecten enz. kunnen losweken, alsmede de wonden op mijn zitvlak laten verweken. We draaien dit af aan een gemiddelde van 19 km/uur.
Bij een Leclerc hebben we smeerolie gekocht om het gekraak van onze kettingen te temperen, waarna het nog vlotter bolt. Twee Duitsers uit Stuttgart die ook proviand inslaan, rijden met reusachtig beladen mountain bikes naar Gibraltar: 3000 km in 30 dagen. Ze hadden al eens vergelijkbare dingen gedaan naar de Noordzee, langs Rijn met vervelende kanalen als eindeloze snelwegen en de Donau.
De jonge helden rijden fantastisch: ze hebben het meditatieve beet en kennen nu en beetje hun eigen mogelijkheden en krachten, vooral mentaal: opstaan, wassen, eten, rijden, eten, rijden, eten, rijden, wassen, eten, slapen en dat bijna 14 dagen na elkaar, door weer en wind, nu onder de brandende zon. Het wentelende wiel van de trappers en de spaken is hen bekend en zal hen nooit nog kunnen ontnomen worden. Ze zijn in staat om louter op mentale kracht de hele wereld rond te rijden en zullen dat ongetwijfeld ook – zij het misschien enkel mentaal – doen.
Ze kunnen integralen berekenen van de tijd die voor hen ligt, de opdracht die ze zich stellen. Ze kunnen ze verdelen in kleine stukjes, in fragmenten die een voor een afgewerkt worden, onomkeerbaar, ononderbroken tot ze het einddoel bereiken, tot ze het geheel overzien, tot het ‘gestalt’ hen duidelijk wordt.
Mijn eigen lange fietstochten dragen die herinneringen: met 14 jaar en broer Vic op z’n 12de met de fiets naar de Moesel, langs Luxemburg, Koblenz, Cochem en Aachen terug.
Als student geneeskunde met broer Dirk naar de Ardeche, het jaar nadien op m’n eentje van Antwerpen naar Nice lans de route Napoleon en een meer oostelijk traject. Op mijn dertigste Athene Antwerpen in 14 dagen. En de vijftig gerond om naar Marseille te trappen.

Dinsdag, 13 juli 2004: MONTELIMAR AVIGNON: 115 km

Onder een staalblauwe hemel lijkt de Mistral zich op te bouwen, want alweer rijden we in een behoorlijk snel tempo langs de Route Nationale Sept naar het zuiden. De stad zelf is vervelend om met de fiets te doorkruisen, we gaan de Rhône over naar Viviers, een Middeleeuwse bisschopsstad waar we 25 jaar geleden een paar keer gingen eten in Le Café de l’Horloge, waar een hoogbejaarde dame de keuken deed, heerlijke dingen serveerde, prima patés, konijn met pruimen, ossetong in madeira saus, artisjokken, schitterende kazen en lekkere desserten en iedereen kreeg een literse fles rode huiswijn bovenop. En dat alles uiteraard voor een prikje en met liefde bereid. Na de service kwam mémé de tafels langs om commentaar te vragen. Vandaag was het er nog steeds, alleen ’s avonds geopend en aan de buitenzijde geschilderd.
Dan langs de westelijke Rhône oever naar Avignon gedreven door een steeds fellere en koude Mistral die eigenlijk ook wel als koeling werkte voor onze verhitte lijven. 
Om 15.15 uur stonde we reeds op het plein voor Le Palais des Papes met als opschrift in rode letters: “Ca va durer longtemps”.
Obligate foto, bezoek per fiets door de overvolle straten waar nergens te eten, te drinken of te slapen.
Dan maar verder, de 150 km van de vorige dag in het geheugen en zo de viervaksweg op naar Cavaillon, want rekening houdend met de wind en de zon zal het pittig worden. Langsheen de N7 verder tot aan een ingewikkelde situatie met alweer een TGV die de hele verkeerssituatie nabij Noves veranderd had. Zeno deed de kop en de wind joeg ons vooruit. Ik tuurde maar op de kaart want er klopte ongeveer niets van het traject. En plots stond Zeno op zijn kop naast de vangrail en gleed hij traag naar beneden, compleet groggy. Er stopten een paar auto’s mar als ze hem zagen rechtkomen reden ze verder. Hij was suf van de wind en het trappen in de goot gereden waar zijn wiel klem stond in de gleuf voor de afwatering, gelukkig met helm en dus enkel een verstuikte pols. Maar wel een opgestuikte voorvork  en een fors gekraakt voorwiel. Met het vlijmscherpe mes dat we bij een eerste droge saucisse hadden gekregen als promotie, de slijkweerder van zijn voorwiel losgesneden zodat hij zijn stuur weer kon gebruiken. Dan snel naar de Decathlon die ik een paar kilometer eerder gezien had aan het tentoonstellingspark. Daar was de winkel aan de vooravond van de Quatorze Juillet nog open. Ook op de feestdag diende er ’s ochtends gewerkt te worden. Een jonge knaap wou het wiel herstellen, maar de nauwelijks oudere chef had geen compassie. Dan kon hoogstens tegen maandag. Duidelijk een geval van totaal gebrek aan fietservaring. Dan maar een spaak gekocht, 0,45 Euro waarvoor een kwartier op een factuur moeten wachten. Zelf spaak geplaatst, wiel bijgesteld, wat redelijk lukte. En dan naar de Ibis die we iets vroeger in een ooghoek hadden opgemerkt. Gelukkig was er een fris zwembad zodat we konden bekomen van de emoties. Dit dwaze ongeluk had de situatie kunnen keren en een abrupt einde kunnen maken aan de hele tocht, want geen reservespaken en dus potentieel een hoop miserie.
Bleef natuurlijk de vraag wat ze zouden gedaan hebben, indien met z’n tweeën: “Naar huis bellen”, was het leukste voorstel.

 

Woensdag, 14 juli 2004: AVIGNON MARSEILLE: 106 km

Giorgio Agamben, Homo Sacer:
p. 179: We moeten niet vergeten dat de eerste concentratiekampen in Duitsland niet het werk waren van het nazi bewind maar van de sociaal democratische regeringen die in 1923 niet alleen na afkondiging van de noodtoestand op basis van de Schutzhaft duizenden militanten communisten interneerden, maar ook in Cottbus-Sielow een Konzentrationslager fur Ausländer inrichtten, dat vooral Joodse vluchtelingen uit Oost Europa opnam en derhalve kan beschouwd worden als het eerste 20° eeuwse kamp voor joden, al betrof het hier duidelijk geen vernietigingskamp.
p. 192: Het democratische-kapitalistisch project dat via ontwikkeling de arme klassen uit de wereld wil helpen, breng niet alleen in zichzelf opnieuw het volk der verstotelingen voort, maar transformeert ook alle volken uit de Derde Wereld in naakt leven. Alleen een politiek die rekening houdt met die fundamentele biopolitieke splijting van het westen zal die schommelingen kunnen stoppen en een einde kunnen maken aan de burgeroorlog die de volken en steden van de aarde verdeelt.

Volgens de tv beelden in IBIS overal volksbal aan de vooravond van le Quatorze Juillet terwijl wij een sobere maaltijd nuttigen, nog nazinderend van Zeno’s klap.
Foto’s bij de plaats van onheil als we de zaak voor de finale rit naar de Middellandse zee terug op gang trekken. De wind lijkt een beetje te gaan liggen, het is wel snel erg warm. De vermoeidheid begint nu toch wel door te wegen, vooral bij mij: mechanisch rijden, voze vingers en zelfs handen van het vele steunen op de polsen, bij ossekopstuur in onbruik door voorover klappen, waardoor steeds meer moeite met de fijne motoriek zoals bij het openen van slotjes, ritsen, tassen. De meeste vingertoppen vooral in mijn linkerhand zijn min of meer gevoelloos. Ik heb ook veel minder kracht in die hand en kan wekenlang moeilijk een druksluiting van sandalen openduwen. Bij de jongens uit het zich eerder door de lange stiltes en het mechanisch rijden. Achter elkaar als een soort machine liggen ze op hun ellebogenstuur en er wordt weinig geschakeld. Ze rijden veel minder secuur zodat soms mijn adem klemt en ik een luide krijs moet laten wanneer ze op over de route nationale sept zwalpen en er een enorme vrachtwagen komt aangereden. De meeste Franse chauffeurs maken er een erezaak van om vrij veel ruimte te laten  naast een fietser. Ze gaan er blijkbaar vanuit dat je dezelfde plaats krijgt als een wagen. Bij tegenliggers leidt dat soms tot een aanschuiven eer ze voorbijsteken, ook al maken wij ons klein en smal aan de rand van de weg. Een heel lang stuk N7 naast een vrij diepe met beton afgeboorde gracht is ook al niet echt bemoedigend, wegens secuur rijden nodig en niet al teveel slordigheidjes in de stuurkunsten. De jonge goden weten na een paar uur de spanningen en de vermoeidheid wel weer weg te lachen en zitten soms spelend op de fiets.
Fors ontbeten, behalve Ad die op zijn lijn let.
Vandaag nauwelijks vrachtwagens op de weg en veel minder verkeer. Die staan allemaal aan wegrestaurants. Onder de Durance door naar Cabannes waar net de rommelmarkt afgelopen is voor de nationale feestdag. Ad heeft honger en we kopen al vroeg proviand wegens risico op gesloten winkels.  In een onooglijke épicerie staan we aan te schuiven en valt zijn oog op een doos van drie dubbele magnums die we dan maar om 11 uur moeten degusteren wegens smeltend. Terug naar de N7 in St Andol, Sénas en ’s middags in Salon en Provence waar we ons brood en kaas smikkelen aan het grote standbeeld met fontein voor Carpone, de waterbouwkundige ingenieur ie in de 18° eeuw de waterwerken heeft uitgeknobbeld die de streek met het water van de Durance heeft vruchtbaar gemaakt. Nostradamus heeft hier ook zijn stek gehad, maar verder niet veel zinnigs uitgeknobbeld. Veel Belgische families op de terrassen en restaurants. Zeno is wat verweesd zonder fietscomputer want die is hij bij de valpartij kwijt gespeeld en die is na veel zoeken als vermist opgegeven in de rioolkloof. Hij heeft nog wat last van zijn pols maar verder gaat het vrij goed, ook met zijn fiets.
Langs de nieuwe ring onder Pélissanne door via de D17 over een onherbergzaam stuk maquis 20 km in de brandende zon naar Eguilles. Nauwelijks een boom of een streepje schaduw onderweg en steeds meer blusvliegtuigen en helikopters en de geur van branden die ten noorden woeden en aangestoken zouden zijn door jongeren van Noordafrikaanse herkomst, uit balorigheid, voor de lol. De procureur beloofde gisteravond op tv zware straffen.  Aan ieder kruispunt staan blusploegen van de sapeurs pompiers en van de civiele bescherming. Eguilles is een onooglijk maar mooi gerestaureerd dorpje met nieuwbouwwijken in stijl waar we in een fonteintje kunnen duiken om te koelen. En dan pal zuid over de D543 naar Marseille over drie forse klimmen, waar steeds meer nieuwbouw villawijken in provencaalse masstijl doch zonder bomen eromheen en enkel droevige aanplant te zien. Tegen de tijd dat die boompjes volwassen schaduw geven kunnen deze dure tuinwijken afgebroken worden. De laatste klim is pittig en psychologisch lastig wegens de hele tijd onder de gloeiende zon, naast een blauw ijzig koud lijkend en zeer diep irrigatiekanaal waar je niet aan of omtrent kan om een dip te nemen. En dan ruikt Zeno de zee!
Het compleet voos makend krekelconcert wordt plots overstemd door krijsende meeuwen.
En we beginnen met een ferme tegenwind vanuit de zee aan een 15 km lange afdaling langsheen St Louis in Marseille: de goorste kant van de stad, verwaarloosde voorsteden, driedubbel geparkeerde auto’s, verkeerslichten die door iedereen genegeerd worden, dus ook door ons. En voortdurend knallen als geweerschoten, van de pétards voor de 14 juillet van vanavond. Onze jonge helden hadden het er echt niet mee en zagen Marseille helemaal niet zitten. Ik vond het ook behoorlijk desolaat en vooral fel gelijken op een Palestijns vluchtelingenkamp in Libanon. We reden compleet verloren in de oude wijken boven le Vieux Port waar we door een veertiger met de fiets wegwijs gemaakt werden want hij had Antwerpen ook ooit eens bezocht en vond het een leuke stad, wij hadden andere gevoelens bij Marseille. De rue de la République en andere centrumstraten hadden wel iets van oude glorie van 150 jaar geleden maar waren desolaat en opgebroken voor allerlei werken. De huizen heel vuil, de IBIS – want daar hadden we nu een boekje van en het was vaak toch beter slapen dan Logis de France – was volzet. Die verwees ons naar het filiaal aan St Charles het grote station waarvoor een forse klim. Wanneer we daar onze fietsen binnen kwijt konden – alweer op het vasttapijt – en proper gewassen aan tafel met degelijk eten en een lamentabele bediening want al het personeel van allochtone herkomst stond op uitkijk naar het vuurwerk aan de  Vieux Port.
Wanneer we in het station naar de uurroosters voor Hyères zochten, realiseren Zeno en Ad zich plots dat ze daar een paar jaar voordien al eens geweest waren wanneer ze werden opgehaald voor een taalkamp. Hun geografische interesse was vandaag al niet veel beter.

Donderdag, 15 juli 2004: MARSEILLE

Giorgio Agamben, Homo Sacer:
p.154 euthanasie bij wilsonbekwamen impliceert dat de soevereine beslissing over het naakte leven verlegd wordt van strikt politieke sferen en motieven naar een dubbelzinniger terrein, waar arts en soeverein van rol lijken te wisselen!
p. 171 In het biopolitieke kader dat de moderniteit karakteriseert, begeven de arts en de wetenschapper zich in dat niemandsland waarin vroeger alleen de soeverein kon binnengaan

Langs de enorme trappen van St Charles gebouwd onder meneer doktoor, burgemeester, senateur, enz. tussen twee waarlijk wellustige en geile vrouwenbeelden die de koloniën van Afrika en anderzijds Azië voorstelden als te nemen vrouwelijk naakt, te poot naar de benedenstad, Quai des Belges en Office du Tourisme voor een dagpasje waarna we de boot naar Chateau d’If  namen om wat te bekomen. Doch de hitte en de schaduwloosheid in dit uitzichtloze fort waar de graaf van Montecristo ontsnapte volgens Alexandre Dumas, kon enkel gekeerd worden in de krochten met een leuke tentoonstelling over het fenomeen dat de Montecristo sigaren van Cuba genoemd werden naar die eindeloze roman die voorgelezen werd aan de sigarenmaaksters. Generaties na elkaar was het fort gebruikt om opstandelingen en dissidenten, zelfs de eerste communards ed op te sluiten, te folteren te fusilleren of te deporteren zoals duizenden protestanten. De rhinoceros voor de paus van de Portugese koning was er een tijdje de gast en werd door Dürer naar verhalen over het enorme beest getekend. Dan via de metro naar Beaux Arts in Longchamp waar vooral een mooi park en ernaast een matige particuliere collectie in een prachtig stadspaleis van Grobet-Labadie. De bus naar beneden, en dan de metro naar Colbert, verloren gelopen in de oude stad en aan de université de la Méditeranée, samen met die van Aix vormt het nu een unief. Eindelijk La Vieille Charité gevonden, waar een immens klooster van Pugot omgebouwd is tot een knap museum waar door personeelstekort en vakantie de helft van de zalen gesloten is! De dreampaintings van de aboriginals was fantastisch. De collectie Egypte idem en ook zeer mooi gepresenteerd. De Griekse stukken waren ook zeer de moeite. Mexicaanse maskers van Jack Lang was flut en de rest zat achter slot.
De Neo Byzantijnse  kathedraal was matig,verder langs een zeer dure magrebijnse épicier voor drankjes. Het Romeinse Dockmuseum was niet vele soeps maar wel uniek. Een van de weinige Romeinse natiestapelhuizen die nog intact waren gebleven met een compleet debiele suppoost. Te voet naar Le Musée Cantini me een heel mooie collectie foto’s uit de jaren dertig, vooral van de industriële modernistische constructies, zoals de pontlift over de uitgang van de oude haven, waar zowat de hele Mediterrane en Europese kunstenaarselite zich door heeft laten inspireren: Moholy Nagy en Man Ray op kop. Verder matige stukken van topartisten.
In een grote winkelwandelstraat met een Nouvelle Lafayette konden we de rode Michelin raadplegen voor een goed restaurant want Ad vond dat we onze prestatie dienden te vieren met een diner op niveau.  Sinds onze bijzonder goeie ervaringen met die Rode Michelin in de Loirestreek vorig jaar, is dit de vaste techniek: als we hem niet bij hebben een bezoekje aan de boekhandel en even snuffelen naar het rode michelinmannetje dat borg staat voor uitstekende prijs-kwaliteitsverhouding. Dan het treintje van aan de Vieux Port naar de Notre Dame de la Garde aan de andere kant op een heuveltop: fantastisch panorama over de stad en de zee.
Het heiligdom is een kroonjuweel van volksdevotie door soldaten en hun familie, want onze lieve vrouw behoedt alle soldaten die van daar vertrekken. Een toplocatie uit de top van de koloniale macht van Frankrijk. Inclusief een herdenkingsplaat voor een generaal die verklaarde dat het dank zij de Notre Dame de la Garde was dat ze Marseille hadden kunnen
bevrijden van de sales boches.
Het hoogtepunt van deze stad, door Griekse kolonisten gesticht, lag rond de eeuwwisseling vanaf de bouw van het Suezkanaal tot het einde van de koloniale tijd half de XX ste eeuw.
In de buurt naast de oude haven een paar mooie pleinen en op de cour van de oude galleien capitainerie een schitterend restaurant – boekhandel dat echter geen bouillabaise voor 2 van de 3 personen wou serveren. Met de metro naar Castellane voor le Cypre die intussen failliet bleek dan maar L’ Entrecôte Castellane, met een mooi postmodern interieur, gerund door quasi uitsluitend homo’s en bijzonder lekker eten, prima vlees, voortreffelijke saus en ongelooflijk lekkere, handgesneden frieten, volgens mij in paardenvet gebakken.
Om 22.15 uur naar de metro voor de trip naar St Charles: gesloten, en de personeelsleden van het openbaar vervoer die er nog aan het werk waren, wisten ons te vertellen dat in de wereldhaven Marseille alle openbaar vervoer stopt om 21 uur: een ideale manier om alle ongewenste elementen vanuit de buitenwijken weg te houden. Taxi’s vind je ook niet wegens te ver afgelegen, dus te voet de hele Avenue de Rome af tot er toch een taxi op terugweg stopte die het verhaal bevestigde en wist te vertellen dat er in de stad minstens tweemaal zoveel mensen wonen als officieel opgegeven, illegalen en vluchtelingen en die doen allemaal business op hun eigen manier en verder zijn ze allemaal op ziekenkas, invalide of werkloos als ze legaal verblijven, aldus onze vriendelijke taxichauffeur die jaren voor de petrochemie vanuit Marseille op Antwerpen en Rotterdam gereden had.

Vrijdag, 16 juli 2004: MARSEILLES HYERES COLLOBRIERES

Na een uitgebreid ontbijt fietsen opgetuigd, een laatste blik van bovenaan de trappen naar de stad beneden en Notre Dame de la Garde aan de overzijde zoals Walter Benjamin ze had gezien wanneer hij via de stad naar Spanje trachtte te vluchten om te ontsnappen aan de oprukkende Duitse troepen.
“Benjamin stond tegen de deur van de wagon geleund en zag de dokken en de depots, de wijken van de armen, de voorsteden, het man aan man gevecht van de telegraafpalen met de agaven, van het prikkeldraad met de palmen, van de stinkende trappen en gangen, het schitterende groen op de heuveltoppen, en toen kwam de stad, Marseille, waar hij vanaf de spoordijk een glimp van opving, met zijn stank van brak water, petroleum, urine en inkt, met zijn trappen, bogen, bruggen, de stegen met al hun balkonnetjes. Toen hij het station Saint Charles uitliep was de zon net aan het ondergaan. Vanaf het hoger gelegen plein moest Walter met zijn hand zijn toegeknepen ogen afschermen om naar het panorama van daken, bergen, Notre Dame de la Garde op de heuvel en de spoorwegbrug te kijken. Het blauw in de verte waar de Cannabière eindigde, dat was de oude haven, de zee. Platte schuiten gleden langzaam onder de ijzeren aquaduct door, de masten van de graanschepen scheerden langs de gevels van de oude huizen. Walter Benjamin bleef maar even stilstaan om de mistral die het stof van augustus met zich meevoerde in te ademen, toen pakte hij zijn zwarte tas, zette zijn bril weer op en ging op weg.. ( G. Arpaia, Engel van de geschiedenis, p.219)

Vroeg naar het belendende Saint Charles wegens defect in de biljettencomputer van de SNCF. Dan maar op de trein zelf betaald naar Hyères waar we wegens te laat meteen doorreden naar het bijzonder mooie Collobrières in de Maures waar ze een paar honderd jaar ferm geboerd hadden toen ze het geheim van de kurk voor wijnflessen in Spanje ontdekten en hun eigen kurkeiken konden gebruiken, naast koper, lood en ijzermijnen waardoor het onooglijke stadje een paar prachtige straten met imposante huizen heeft temidden van de platanen alwaar we tot laat in de avond petanque speelden met de inmiddels gearriveerde familie.
Voordien nog langs de werkelijk adembenemende en gerestaureerde Villa Noailles van de Belgische architect Robert Mallet Stevens in Hyères uit 1924. Een van de weinige kubistische paleizen dat nog bestaat en gelukkig redelijk gerestaureerd werd, waar nu schitterende tentoonstellingen worden gehouden. Een kasteel met een ongelooflijke geschiedenis van bezoekers, de beau monde van progressief en modernistische Frankrijk, Spanje, Italië en allemaal op uitnodiging van de ‘vicomtesse du bizarre et de Noailles’.
Tal van surrealistische films werden er gedraaid en Marie Laure ging met haar gasten fel over de tongen, verder dan Hyères. In de mooie catalogus staat onder het hoofdstuk ‘La joie de vivre au coeur des ruïnes’ een verbijsterend fotootje van deze zeer merkwaardige hoogbejaarde dame die in haar pied-de-poule van Chanel tussen jonge mensen tegen de muur van het Theâtre de l’Odéon leunt en in haar handtas morrelt met achter haar een affiche: “Meeting permanent Ouvriers – étudiants”, mai 1968 – twee jaar voor haar dood.

Zaterdag, 17 juli 20004:COLLOBRIERES – PONTECCHIO POLESINE

Fietsen op de wagens en verder naar Rovigo Polesine tussen Po en Adige, waar we nog een paar honderd kilometer gefietst hebben om het af te leren en het lijf te ontwennen.

Giorgio Agamben, Homo Sacer, De soevereine macht en het naakte leven.
p. 193:
1. de oorspronkelijke politieke relatie is de ban ( de uitzonderingstoestand als zone  waar buien en binnen, uitsluiting en insluiting zich niet onderscheiden)
2. het fundamentele werk van de soevereine macht is de productie van het naakte leven als oorspronkelijk politiek element en als drempel tussen natuur en cultuur, zoè en bios.
3. het kamp en niet de stad is tegenwoordig het biopolitieke paradigma van het westen.
(…) Iedere poging om de politieke ruimte van het westen opnieuw te doordenken moet vertrekken vanuit het heldere besef dat we niets meer weten van het klassieke onderscheid tussen zoè en bios, privé leven en politiek bestaan, tussen de mens als simpel levend wezen dat zijn plaats in het huis heeft en de mens als politiek subject met zijn plaats in de stad. (…) Vanuit de kampen is er ge weg terug naar de klassieke politiek, stad en huis hebben er hun onderscheid verloren. (…)We moeten het biopolitieke lichaam, het naakte leven, tot het oord maken waar een levensvorm zich vestigt die geheel en al in naakt leven is overgegaan, een bios dat enkel zijn zoè is. (…) Maar eerst zal men moeten nagaan hoe, in het kader van die disciplines zoiets als een naakt leven gedacht kan worden, en hoe zij in de loop van hun geschiedenis tenslotte op een grens zijn gestuit, die ze alleen met het risico van een ongekende biopolitieke catastrofe kunnen overschrijden.

 

Bijkomende literatuur:

Bruno Arpaia, De engel van de geschiedenis, een roman over de laatste jaren van Walter Benjamin als balling.
p. 17: Na Hitlers beëdiging tot rijkskanselier, zou Hans Sahl schrijven, zaten ze hier in het Romanisches Café, nog steeds druk bezocht door de Berlijnse intellectuelen, als in hun houding versteende wezens, die elk moment verwachtten weggeblazen, opgeruimd te worden. Het was net of zij hun identiteit verloren hadden en in afwachting van een andere, die hun leven zou redden.’ Het leek op een trage begrafenis van Weimar Duitsland.
-p.97: Als er iets beantwoordde aan zijn geestestoestand was het het vrijwel onbekende boek van Louis Auguste Blanqui dat hij een jaar eerder ontdekt had in een vergeten kelder van de bibliotheek. Aan het eind van zijn leven, opgesloten in Fort du Taureau, bracht de revolutionair Blanqui het niet meer op om nog in zijn eigen gedrevenheid te geloven. De maatschappij had hem verslagen. Dus had Blanqui, misschien zonder het te beseffen, een laatste acte van beschuldiging op de tijd afgevuurd:” Vooruitgang bestaat niet. Dat wat wij vooruitgang noemen ligt in elke aardkloot besloten en gaat er samen mee teloor. Altijd en overal hetzelfde treurspel, hetzelfde decor, op hetzelfde smalle toneel, een luidruchtige mensheid bevlogen van zijn eigen grootsheid, die gelooft het universum in zichzelf te omvatten en in zijn gevangenis leeft als in een onmetelijkheid, om algauw tegelijkertijd met de wereldbol die hij langdurig op zijn schouders heeft gedragen, de last van zijn eigen trots, in te storten. Dezelfde eentonigheid, dezelfde onbeweeglijkheid van de buitenaardse hemellichamen. Het universum herhaalt zich eindeloos en maakt pas op de plaats. De eeuwigheid voert onverstoorbaar tot in het oneindige dezelfde voorstellingen op’.

Antonio Munoz Molina, Sefarad, het boek der ballingen.
p. 201: “Gezonde mensen houden afstand van zieke mensen, schreef Frans Kafka eens aan Milena Jesenska, maar ook zieke mensen houden afstand van gezonde”.
p. 421: Wie zou zo lichtzinnig kunnen zijn een leven te verzinnen, als er zoveel levens zijn die het verdienen om naverteld te worden, want elk van die levens is een roman op zich, een netwerk met vertakkingen naar andere romans en andere levens.
p.438: Wie een verhaal verzint heeft de ijdele overtuiging dat hij zich meester maakt van de plaatsen, voorwerpen en mensen waarover hij schrijft.

Giorgio Agamben, Homo Sacer, De soevereine macht en het naakte leven

p. 16: Het verval van de moderne democratie en haar geleidelijke verschuiving in de richting van totalitaire staten in de postdemocratische spektakelmaatschappijen (Tocqueville) hebben mogelijk hun wortels in de aporie (het radeloze onvermogen om het probleem op te lossen), die het begin van de democratie markeert en haar tot een geheime medeplichtigheid met haar meest verbeten vijand dwingt.
p. 46: De situatie in Joegoslavië en de processen die de traditionele staatsorganen in Oost Europa uiten doen vallen kunnen we niet opvatten als terugkeer van de natuurstaat met zijn strijd van allen tegen allen, die de vorming van nieuwe sociale contracten en nieuwe nationale, staatsgebonden gebiedsbepalingen zou aankondigen. We moeten die eerder zien als terugkeer van de uitzonderingstoestand als permanent ontwrichtende en verschuivende rechtspolitieke structuur. Het gaat dus niet om een terugval van het politieke bestel in achterhaalde vormen, maar om alarmerende gebeurtenissen die als bloedige bodes de nieuwe nomos van de aarde aankondigen, die als het principe waarop hij berust niet ter discussie wordt gesteld, zich over de gehele planeet zal uitreiden.
p. 49: Al kort na de eerste wereldoorlog bekritiseerde Benjamin die tendens in bewoordingen die niets aan actualiteit hebben ingeboet toen hij de verhouding tussen wetgevende en uitvoerende macht voorstelde als die tussen rechtscheppend en rechthandhavend geweld:
“ Verdwijnt het bewustzijn van de latente aanwezigheid van het geweld in een wettelijke institutie, dan raakt ze in verval. Een voorbeeld daarvan vormen in onze tijd de parlementen. Ze bieden het bekende jammerlijke schouwspel omdat ze zich van de revolutionaire krachten, waaraan ze hun bestaan te danken hebben, niet bewust zijn gebleven(…) Hun ontbreekt de zin voor rechtscheppend geweld dat in ze is vertegenwoordigd: geen wonder dat ze niet tot besluiten komen die dit geweld waardig zouden zijn maar daarentegen in het compromis een schijnbaar geweldloze aanpak van politieke aangelegenheden cultiveren” (Walter Benjamin, 1, 6566)
p. 120: De ban is de oorspronkelijke rechtspolitieke situatie, substantieel voor zover de ban juist het naakte leven en de soevereine macht samenbindt. We moet resoluut afstand nemen van alle voorstellingen van de politieke oeract als een contract of en verdrag, dat de overgang van de natuurtoestand naar staat precies en voorgoed zou vastleggen. Het gaat daarentegen om ene veel complexere zone, waar nomos en phusis niet te onderscheden zijn en de binding van de staat, in de vorm van de ban, ook altijd al niet-staatsgebonden en pseudo-natuur is en de natuur altijd al als nomos en uitzonderingstoestand verschijnt. Die misinterpretatie van Hobbes mythologeem als verdrag in plaats van als ban heeft de democratie telkens tot machteloosheid veroordeeld als het er om ging het probleem van de soevereine macht aan te pakken, en heeft het haar tevens onmogelijk gemaakt om in de moderne tijd daadwerkelijk een niet staatsgebonden politiek te denken. (…) Verbanning is namelijk geen straf, maar een toevluchthaven tegen straf. (…) De ban is de aantrekkings- én afstotingskracht  die de twee polen van de soevereine uitzondering verbindt: het naakte leven en de macht, de homo sacer en de soeverein. (…) Deze structuur van de ban moeten we leren herkennen in de politieke relaties en de publieke ruimtes waarin wij nog leven. De banning van het heilige leven doordringt de stad dieper dan alles wat haar vertrouwd is en staat verder van af dan alles wat haar vreemd is. (…) En als in de moderne tijd het leven steeds duidelijker het centrum van de staatspolitiek inneemt (biopolitiek Foucault) als in onze tijd in zekere maar hoogst realistische zin alle mensen virtueel als homines sacri verschijnen, is dat alleen mogelijk omdat de ban-relatie van begin af aan de eigenlijke structuur van de soevereine macht is.
p. 125: Vandaag staat het leven bloot aan een ongekend geweld, dat juist veel profaner en alledaagser is. We leven in een tijd waarin feestdagen in een weekend tot meer slachtoffers op de Europese snelwegen leiden dan een militaire campagne.  (…) Dat men met het woord ‘holocaust’ aan de uitroeiing van de joden de aura van een offer heeft willen geven, getuigt vanuit dit gezichtspunt van een historiografisch onverantwoorde blindheid. Onder het nazisme is de jood de uitgekozen negatieve referent van de nieuwe biopolitieke soevereiniteit en als zondanig een flagrant geval van de homo sacer, in de betekenis van het leven dat gedood maar niet geofferd kan worden. (…) Als het waar is dat de figuur die onze tijd voor ons opwerpt, de figur is van een leven dat niet geofferd kan worden maar in nu ongekende mate blootstaat aan de dood, dan gaat het naakte leven van de homo sacer ons op bijzondere wijze aan. (…)Als er vandaag de dag geen duidelijke figuur van de homo sacer meer bestaat, komt dit misschien doordat wij allen virtueel homines sacri zijn.
p. 136: De grote metafoor van de Leviathan, waarvan het lichaam is samengesteld uit de lichamen van alle individuen, moet in dit licht gelezen worden. De lichamen van alle onderdanen die zonder meer gedood kunnen worden, vormen het nieuwe politieke lichaam van het westen.
p. 139: Wanneer na de eerste wereldoorlog en de aardverschuivingen in de geopolitieke orde van Europa de weggedrongen afstand tussen geboorte en natie (ius soli – ius sanguinis) aan het licht komt en de natiestaat in een langdurige crisis komt te verkeren, verschijnen het fascisme en het nazisme, twee biopolitieke bewegingen die van het natuurlijke leven het oord van de soevereine beslissing bij uitstek maken. (Blut und Boden) (…p. 142) Als de vluchtelingen in de orde van de moderne natiestaat zo’n verontrustend element vormen, komt dit vooral omdat zij d directe band tussen mens en burger, tussen geboorte en nationaliteit verbreken en daarmee de oerfictie van de moderne soevereiniteit in een crisis brengen. De vluchteling, die de afstand tussen geboorte en natie aan het licht brengt, laat op het politieke toneel dat naakte leven verschijnen. Dat er de geheime vooronderstelling van is.
p. 146: In de rol verwisseling tussen openbaar en privé leven, tussen het naakte leven en het politieke bestaan, ligt de wortel van de toenemende betekenis van het sadomasochisme in de moderne tijd. Ook de symmetrie tussen de homo sacer en de soeverein vinden we terug in de medeplichtigheid die de masochist met de sadist , het slachtoffer met de beul verbindt.
p. euthanasie bij wilsonbekwamen impliceert dat de soevereine beslissing ver het naakte leven verlegd wordt van strikt politieke sferen en motieven naar een dubbelzinniger terrein, waar arts en soeverein van rol lijken te wisselen!
p. 171 In het biopolitieke kader dat de moderniteit karakteriseert, begeven de arts en de wetenschapper zich in dat niemandsland waarin vroeger alleen de soeverein kon binnengaan
p. 179: We moeten niet vergeten dat de eerste concentratiekampen in Duitsland niet het werk waren van t nazi bewind maar van de sociaal democratische regeringen die in 1923 niet alleen na afkondiging van de noodtoestand op basis van de Schutzhaft duizenden militanten communisten interneerden, maar ook in Cottbus-Sielow een Konzentrationslager fur Ausländer inrichtten, dat vooral Joodse vluchtelingen uit Oost Europa opnam en derhalve kan beschouwd worden alshet eerste 20° eeuwse kamp voor joden, al betrof het hier duidelijk geen vernietigingskamp.
p. 192: Het democratische-kapitalistisch project dat via ontwikkeling de arme klassen uit de wereld wil helpen, breng niet alleen in zichzelf opnieuw het volk der verstotelingen voort, maar transformeert ook alle volken uit de Derde Wereld in naakt leven. Alleen een politiek die rekening houdt met die fundamentele biopolitieke splijting van het westen zal die schommelingen kunnen stoppen en een einde kunnen maken aan de burgeroorlog die de volken en steden van de aarde verdeelt.

p. 193:
1. de oorspronkelijke politieke relatie is de ban ( de uitzonderingstoestand als zone  waar buien en binnen, uitsluiting en insluiting zich niet onderscheiden)
2. het fundamentele werk van de soevereine macht is de productie van het naakte leven als oorspronkelijk politiek element en als drempel tussen natuur en cultuur, zoè en bios.
3. het kamp en niet de stad is tegenwoordig het biopolitieke paradigma van het westen.
(…) Iedere poging om de politieke ruimte van het westen opnieuw te doordenken moet vertrekken vanuit het heldere besef dat we niets meer weten van het klassieke onderscheid tussen zoè en bios, privé leven en politiek bestaan, tussen de mens als simpel levend wezen dat zijn plaats in het huis heeft en de mens als politiek subject met zijn plaats in de stad. (…) Vanuit de kampen is er ge weg terug naar de klassieke politiek, stad en huis hebben er hun onderscheid verloren. (…)We moeten het biopolitieke lichaam, het naakte leven, tot het oord maken waar een levensvorm zich vestigt die geheel en al in naakt leven is overgegaan, een bios dat enkel zijn zoè is. (…) Maar eerst zal men moeten nagaan hoe, in het kader van die disciplines zoiets als een naakt leven gedacht kan worden, en hoe zij in de loop van hun geschiedenis tenslotte op een grens zijn gestuit, die ze alleen met het risico van een ongekende biopolitieke catastrofe kunnen overschrijden.

Leave a Comment

Please note: Uw reactie wordt bekeken voor publicatie, dit kan even duren.